De Leiegouw. Jaargang 17
(1975)– [tijdschrift] Leiegouw, De–
[pagina 255]
| |
Kleine woordjes in het Kortrijks
| |
[pagina 256]
| |
te fijne (ef)fekteGa naar voetnoot(7), ten iptelleGa naar voetnoot(8), ten ondommeGa naar voetnoot(9), te passe, ten onpasse, te kwêsteGa naar voetnoot(10), te vierklauweGa naar voetnoot(11), te graffelingeGa naar voetnoot(12), te vier en te vlamme, ten toppen uit, t'endenuitGa naar voetnoot(13), te vullen, ter doo(d), ter goeder trouwe, te vier en te zweerde, ten anzien van, ter oore, ter studie, te pachte’. Laten we nu enkele voorbeeldzinnetjes opsommen: ‘moe(t) 'k (h)em misschien te voete vallen vo(or) zu(l)k 'n prulle van niet?’, ‘'t kom(t) te peerde, ma(ar) 't ga(at) te voete weg’, ‘ge keunt a(l)zoo te peerde ri(jd)en ip nen doo(de)n (h)on(d)’, ‘z'(h)ee(ft) lange ziek gewees(t), ma(ar) z'es were te beene’, ‘zij je were te poote?’, ‘g'en ga(at) da(t) nooi(t) te lijve kunnen dragen, vraag zeere 'n steekkarre’, ‘d'arbei(d)ers trokken de bierkarren te lijve’, ‘je dronk er drie te reke’, ‘'t zit er te kluffe ip’, ‘j'(h)ee(ft) ten onrechte dee platse g(eh)ad’, ‘'t en es maar om te(r) leute da me vechten; gaan me 'n beetje zaadje in 'n ronde spelen? JaamGa naar voetnoot(14), maar om ter leute’, ‘de koterie wa(s) te gronden uitgebran(d)’, | |
[pagina 257]
| |
‘'t kan nie(t) missen da'n ze te gronde gaan, ze'n willen nie zaaien na(ar) de zak’, ‘'k houde ze verscheenGa naar voetnoot(15) en gij smijt ze t'(h)oope’, ‘moe(t) 'k da tellen? JaagGa naar voetnoot(14), een teenegare’Ga naar voetnoot(5), ‘'t es te nadeele van de kooper’, ‘'t es ten uldren intreste, ze sni(jd)en in ulder eige vel’, ‘'t es wel ten ujen dienste, tot de naaste kee(r), a(l)s 't u zal b(e)lievenGa naar voetnoot(16)’, ‘a(l)s 't al te fijne fekte kwamGa naar voetnoot(7), je was (h)em 't schaap’, ‘j'(h)ee(ft) cens te graffelinge gesmeten’, ‘ge'n keun nooi(t) weten, (h)oe da 't nog te passe kom(t)’, ‘nu komdzje ten onpasse wê, 'k ê juste mijne latste cen(t) uitgegeven’, ‘'k (h)a der zeer an mijn herte van, a'k zage (h)oe dan ze al da(t) schoon eten lieten te kwêste gaan’, ‘let ip en zijt voorzichtig, g'(h)elp 't al ten ondomme’, ‘je sta(at) te vier en te vlamme’, ‘a'k da(ar) toekwame 't stond al te vier en te vlamme’, ‘je wa(s) ten toppen uitGa naar voetnoot(17)’, ‘'k ê ten vullen mijn goeste’, ‘'k en ê nooi(t) gepeis(d) dattie zou ter doo veroordeel(d) zijn’, ‘de soldaten (h)ielpen 't al te vier en te zweerde’, ‘'k en kanne kik dadde niet doen ten anzien van altemale’, ‘a(ls) 't (h)em ter oore kom(t), ge gaat 't weten’, ‘wulder te vierklauwe den berg ip’, ‘kijk ze, 'k ga u wel bestellen, ge krijgt er een ten iptelle’. Het voorzetsel ‘te’ dient natuurlijk vaak als plaatsaanduiding: ‘te bedde, te schepe, te lande, te bloote velde,...campagneGa naar voetnoot(18), te kante, te middelen, te platte gronde, ter plekke, ter platse, ter zijds, te berge, te berde, t'alder voo(r)ste,... vooistenGa naar voetnoot(19), thuis, ter naast, t' alder naasten, t'enden, ten huize, ter werel(d), te binnen’. Hierbij horen natuurlijk ook | |
[pagina 258]
| |
de oude plaatsnamen: ter VichtenGa naar voetnoot(20), ter BeerstGa naar voetnoot(21), ten AkkerenGa naar voetnoot(22), Kapel ten PutteGa naar voetnoot(23), ten HazelareGa naar voetnoot(24), ter Linden, ter Warande, de abdij ‘ten gouden Berghe’Ga naar voetnoot(25) in Wevelgem, het leen ten Zelverberghe in Moorslede, 't goed te Lembeke in Wielsbeke, ter BlauwpoorteGa naar voetnoot(26). Nu weer enkele zinnetjes: ‘je ligt al drie maanden te bedde met fleurus’, ‘me zijn nu te schepe en me moeten varen’, ‘dat es nu nog 't gebruik te lande’, ‘'t staat al in de middel, (of) te middelen’, ‘je viel te platte gronde’, ‘'k peisdege dat denen boom ip mij gink vallen, ma je viel ter zijds’, ‘ma(ar) 'k ga 't te berde bringen ip de vergaringe’, ‘g'(h)êt 't alder vooiste tot an da schrifke gesprongen’, ‘j'en ê genen thuis, ma(ar) j'ê nog nen t'onzen’, ‘willen we smijten totter naast de meur?Ga naar voetnoot(27)’, ‘'k ben tenden asem van loopen’, ‘z'es zij da(ar) stijf ten (h)uize’, ‘'k en ben kik tenden uit in mijn (h)aar nieGa naar voetnoot(28)’, ‘je kwam ter werel(d) met 'n zijden (h)imdjen an’. De beweging en de richting komen tot uiting in de woordgroepen: ‘te biechte, te communie, toffrande’. Het zijn overblijfselen van hele reeksen, zoals ‘ter kerke, ter schole, stee’. Enkele uitdrukkingen: ‘'t es lik bij den duivel te biechte gaan; 't es van morgen nuchten tielik ip te staan, a je | |
[pagina 259]
| |
wil te communie gaanGa naar voetnoot(29), z'en gaan ma(ar) t'offrande om gezien te zijn’. Ook bij tijdsaanduidingen wordt ‘te’ overvloedig gebruikt: ‘te zomer, te winter, ten uitkomenGa naar voetnoot(30), tnaaste jare, te kerstdagGa naar voetnoot(31), te vastenavon(de)Ga naar voetnoot(32), te PaschenGa naar voetnoot(33), te Sinksen, te Sint-JanGa naar voetnoot(34), ten AlderheiligenGa naar voetnoot(35), te SenniklaasGa naar voetnoot(36), te kerremesse, te Potje MadeleeneGa naar voetnoot(37), tachternoene, te vooravon(d), t'avon(d), te noene, te nuchten, te vieren, ten achten, te zevenen, te negenen, te jare, te maande, te weke, te langen latste, terwijl, terbins(t), te gelijker tijde, ter zelver tijde, talder langste, ten alder langsteGa naar voetnoot(38), t'alder vroegsten, ten gepasten tijde, ten tijde van, te vooren, ten achteren, ten naasten an’. Enkele voorbeelden kunnen volstaan: ‘ge moet da ne keer (h)ergaan te zomer; ten tijde van mijn groo(t)moeder, ze snuifdegen dan ze keeroogdegen; zij je gij drie maanden pach ten achteren? Ikke? 'k benne te vooren’. | |
[pagina 260]
| |
We noemen nog enkele uiteenlopende woordvormen met ‘te’: ‘ter wille, ter eere, ten bate, te koope, te goe(d), g(eh)eel te gansGa naar voetnoot(39), al te male, te niete, te keere, te gelde, te schande, ter (h)eurer schande, ten gerieve, ter leureGa naar voetnoot(40)’. De oude taal was vanzelfsprekend nog veel rijker aan te-vormen. Sterven heette ‘van levenden live ter doot varen’Ga naar voetnoot(41), trouwen ‘ten huwelicke trecken’. Een paar oude voorbeelden zijn nog: ‘goet te sulcker breedden (1572-78), telcker aller helegh messeGa naar voetnoot(42), teeuwelicken dagheGa naar voetnoot(43)’. Sommige bieden nog weerstand: ‘g'en koste genen appel ter eerde smijten’ (zoveel volk was er). Andere hebben alleen in het Nederlands stand weten te houden, zij het dan in enigszins verouderde taal: ‘ten huidigen dage, ten hemel, terdege, te gelegener uur, te kust en te keur, teloor gaan, ter gelegenheid van, terstond, ten gebode van’. Nu wordt het tijd dat we aandacht besteden aan het voorzetsel ‘tot’. Als plaatsaanduidend voorzetsel, met de betekenis ‘te’ of ‘in’ wordt het door de jongere generaties dialektsprekers niet meer gebruikt. Vroeger werd nog wel gezegd: ‘Tot Harelbeke, tot Izegem, tot StadenGa naar voetnoot(44), tot BavikhoveGa naar voetnoot(45)’, of ‘'t es al 'n letje dattie tot Ieper weun(t), me waren gisteren tot OostendeGa naar voetnoot(46)’. Maar in het huidige Kortrijks luidt dat: ‘je weunt in Harelbeke, in Izegem, in Bavikhove, we waren in Oostende’, net als in het Nederlands trouwens, waar eveneens het voorzetsel ‘te’ verouderd is. Wel wordt ‘tot’, zoals in het Nederlands, gebruikt tot aanduiding van een eindpunt van een beweging. ‘Tot (h)ier en nie(t) voo(r)der, 'k ga u nog 'n beetje gezelschap (h)ouden tot daar, van uldre kop tot an ulder teen 't was al (h)emel en moze, 't e(s) rechte (deure) tot an d'ee(r)ste kromte, van (h)an(d) tot (h)an(d), 'k en betrouw (h)em van (h)ier tot gunter nie’. | |
[pagina 261]
| |
Nu komen we geleidelijk in overdrachtelijk taalgebruik terecht: ‘'k ben vul tot (h)ier; kijk ze, 'k (h)ê der tot (h)ier van; nu, tot daar, me gaan dat onverschil daa(r) laten, 't es beter of een been gebroken; j'es bedorven tot in 't markGa naar voetnoot(47),... tot in 't diepste van zijn ziele,... van zijn herte’. Tot drukt vooral een tijdsgrens uit: ‘tot morgen, tot binnen 'n letje, tot de naaste maan(d), tot de naaste reizeGa naar voetnoot(48), tot de naaste kee(r), totda(t) je nog iets wa(t) noodig (h)ee(ft), tot in 't pikken van den andzjoenGa naar voetnoot(49), van tijd tot tijd 'n puupke, ze bleeven tot in de kleene eurkesGa naar voetnoot(50), ze sliepen tot 'n gat in den dag, je bleef roepen totda(t) hij 'n toe verre wasGa naar voetnoot(51), j'ê geloopen totdat ie in schuim en in zweet wa(s),... totdat zijn tonge uit zijn mon(d) (h)angdege, je bleef zitten totdat ie 'n beetje vernuchter(d) wa(s),... totdat ie de latste man de zak ipgegeven (h)a, je zou vragen en talen totdat ie den (w)oorm uit u neuze g(eh)aald (h)ee(ft), 'k kenne (h)em je gaat dadde uitstellen totdat grootje van d'(h)oogemesse kom(t), ge ga(at) moeten wachten tot 't jaar nul als d'uilen prekenGa naar voetnoot(52), ge zaagt 'n van eure tot eure veranderen, ze zijn van ponte tot stronte gekomenGa naar voetnoot(53)’. Deze reeks kunt u natuurlijk tot in het eindeloze voortzetten ‘totda(t) je gene pap meer en keun zeggen’ of ‘totda'n u plaffeturen toevollen van de vaak’. | |
Veel over luttelGa naar voetnoot(54).De Westvlaamse vormen ‘letter’, ‘'n letje’ en ‘lietje’ beantwoorden aan het Nederlandse ‘luttel’ en aan het Engelse ‘little’. Het woord gaat terug op Oudsaksisch ‘luttil’, Oudengels ‘lytel’, d.i. ‘klein, weinig’. ‘In het Mnl. staan naast luttel nog lettel, littel, die daarvan ontronde vormen kunnen zijn’Ga naar voetnoot(55). Andere voorbeelden van ontronding in het Engels en het Westvlaams zijn ‘pit’ voor ‘put’, Pittem uit ‘put- | |
[pagina 262]
| |
heem’, ‘rik’ en ‘ridge’ voor ‘rug’, ‘hille’ en E. ‘hill’ tegenover ‘hulle’, b.v. in Stalhille tegenover Lotenhulle, Oudwestvl. ‘brigge’, E. ‘bridge’ voor ‘brug’, b.v. in 964 UUainebrucge = 1089 UUeinabriga, nu Weinebrugge - d.w.z. ‘wagenbrug’ in Sint-Michiels (Brugge). Van de oudere vorm ‘lettel’ vinden we in het Middelkortrijks nog talrijke voorbeelden, zo b.v. 1422-26 ‘lettel min of meer’Ga naar voetnoot(56). De huidige vorm ‘letter’ is te verklaren door wisseling van de liquidae l/r, zoals in ‘sleutel/sleuter, karpel/karper’. Het synoniem ‘'n beetje’, in het Kortrijks ‘'n bitje’Ga naar voetnoot(57), is alleen een diminutief van ‘'n bete’ ('n beet), zoals D. ‘ein bisschen’ uit ‘ein Biss’, met de normale klinkerverkorting zoals in ‘irwitje’ uit ‘irwete’Ga naar voetnoot(58), ‘'n skitje’ uit ‘schete’. De vorm ‘'n lietje’ is gebruikelijk in de Westhoek, b.v. ‘'k zijn 'n lietje moeëvraagd’, ‘(h)e(b) je daar nie 'n lietje butter vorme?’. In Joris Declercq zijn gedichtje ‘Oel wezekant'n drie’, geschreven in het dialekt van de Westhoek en Frans-Vlaanderen, lezen we: Dat wos ê joeng'n van zestien joar
- ê litje kykeby -
Meë ê moustesje van zes hoar'n
oel wezekänt'n drie!
‘Letter’ wordt gebruikt in b.v. ‘'k (h)ê te letter wereg(eh)ad, 't en wa(s) ma(ar) letter volk, g'en ê ma(ar) letter verstan(d), 't en wa(s) da(ar) ma(ar) letter jeunste, te letter om te leven en te vele om doo(d) te gaan, 't en zijn der ma(ar) letter die da(t) keunen’. Dit woord is natuurlijk homoniem met ‘letter’ voor leesteken, de letter uit het alfabet, b.v. ‘j'en kan gene letter lezen alzo groo(t) of sente Maartens z'n torre’. Talloos zijn evenwel de zegswijzen met ‘beetje’: ‘'t es lik 'n bitje van zijn ziele dattie weggeef(t), je moe(t) nog 'n bitje in 't zout zitten, 'k ê 'n bitje ruze g(eh)ad met mijne veloGa naar voetnoot(59), da(t) je 'n bitje wildege gertenGa naar voetnoot(60), 't ga(at) wel gedaan geraken 'n bitje me(t) ne kee(r), 'k ga mij 'n bitje | |
[pagina 263]
| |
klee(de)n en 'k ga gaan wandelenGa naar voetnoot(61), ga je van nu voor(t) 'n bitje mijn (h)oof(d) g(e)rus(t) laten, 'n bitje zout, 'n bitje moeite’. Eufemistisch - en niet als litotes bedoeld - klinkt het in ‘Waar ê je zo berm(h)ertig lange gezeten? O, m'ên 'n bitje staan klappen’. Voor ‘'n beetje’ met de betekenis ‘kleine hoeveelheid van iets materieels’ bestaan gelukkig tal van synoniemen: ‘'n endjeGa naar voetnoot(62), 'n tuutje koorde, 'n likskeGa naar voetnoot(63), 'n snuifke zout, 'n grondje wijn, 'n klakske bier, 'n zierke, 'n spierke of zelfs 'n spierelke vet, 'n sparke vier, 'n poote rapen, 'n (h)an(d)svul noten, ne vinger(h)oe(d) azijn, 'n slagske mee(r)der, 'n mijzelingske broo(d), 'n brokke ziek’. We keren terug tot ‘letje’, dat in het Kortrijks eigenlijk meer in de betekenis ‘'n ogenblikje’ gebruikt wordt: ‘'k ga ze binnen 'n letje bringen, tot binnen 'n letje, 'k ê 'n letje moeten wachten, achter 'n letje kwamtie of’. Het begrip ‘heel weinig’ kan ook worden uitgedrukt door ‘'n (h)aar, 'n (h)arke, 'n gesGa naar voetnoot(64), 'n ge(r)zerlink(ske)Ga naar voetnoot(65)’: ‘'k kenne u ip 'n (h)aarGa naar voetnoot(66), 't en ê geen (h)aar (arke) geschil(d)Ga naar voetnoot(67), 'k zou willen 'n arke geluk ên, die tweierlingen en schillen nog geen (h)aar, 't en schil(t) maar 'n ge(r)zerlinkske, ze strien en kabeelen voor 'n gesGa naar voetnoot(68), 'k ê geen stof (h)onger’. Het uiterst kleine, minieme kan worden aangeduid door het nevenschikkend gebruik van twee synoniemen, zelfs al is één synoniem Frans, b.v. ‘een kleen petietje’Ga naar voetnoot(69). | |
[pagina 264]
| |
Het onbeduidende komt tenslotte nog in een hele reeks metaforische uitdrukkingen en omschrijvingen tot uitdrukking: ‘'t en es 't spreken nie(t) weer(d), 't es ne zero ('n zero'tje) in cijfer (in 't cijferen), 't es me(t) ruze dat 't gevrozen êGa naar voetnoot(59), ge'n gaat er u nie(t) an verslikken, ge keunt 't wegblazen, 't es lik voor te krijschenGa naar voetnoot(70), ze'n loopen niet dikke, ge keun ze ip u vingers tellen, 't es lik van 'k wille en 'k en kanne nie(t), j'en es geen schete poer weer(d)Ga naar voetnoot(71), 't en es geen pupe toebak weer(d)Ga naar voetnoot(72), 't zop en es de koole niet weer(d), 't es al te gare 'n vliege in ne brouwketelGa naar voetnoot(73), de krenten zijn derin geschoten met de kruisboge, veur 'n oordje 't voerGa naar voetnoot(74), 'k en keere daar mijn (h)an(d) niet vooren omme, 'k en ga der geene voe(t) vooren verzetten’. | |
‘Stijf’ en ‘zeere’Ga naar voetnoot(75).Ook in het Nederlands hebben alle bijwoorden van graad oorspronkelijk een andere betekenis. Denk maar aan ‘zeer, heel, erg, buitengewoon, verschrikkelijk, enorm, fantastisch, ontzettend enz.’. Denk ook aan het dialektische ‘straf’ of aan het Brabantse ‘nijg’ - in allerlei uitspraakvormen -, dat eigenlijk uit ‘nijdig’ ontstaan is. Dit is ook het geval met het Westvlaamse ‘stijf’. De eigenlijke betekenis van ‘stijf’ is ‘stijf, hard, vast, sterk’, zodat de vergelijking met het eveneens versterkende ‘hard’ wel voor de hand ligt: b.v. ‘'t is hard nodig’. | |
[pagina 265]
| |
We behandelen eerst ‘stijf’ in oorspronkelijke betekenis: ‘'k ben stijf van zitten, zo stijf of 'n planke, ne stijven arm, ne stijve nekke, ne stijve colGa naar voetnoot(76)’. ‘Stijf’ vinden we ook terug in samenstellingen, afleidingen: ‘stijven, verstijven, stijfselGa naar voetnoot(77), stijvinge, stakestijf, stijfpap, stijverik, stijvighei(d)’. Enkele zinnetjes maken de woorden duidelijker: ‘Ga je stijfsel genoeg (h)ên?, de stijvinge e(s) te flauw u waste en ga(at) niet beteekenen, zijn de cols al gesteven?, mijn confiture en wil nie stijven, 'k ben versteven van de koude, 'k ken kostege nie gaan van de stijvighei(d), mijn leen deien zeer van de stijvighei(d), 'k en kostege mijne kop niet draaien van de stijvighei(d) in mijne nekke’. Laten we nu enkele voorbeelden noemen met het bijwoord ‘stijf’: ‘stijf vaste, stijf slap, stijf zochte, stijf los, stijf nat, stijf proper, stijf leege, stijf trage, stijf glattig, stijf meegaandeGa naar voetnoot(78), stijf schoon were, 'n stijf groote misse, ze zijn stijf schilweGa naar voetnoot(79), 'k wa(s) stijf slich(t)Ga naar voetnoot(80), je sprik(t) stijf schoon Frans, ge zij(t) gulder stijf gemakkelijkGa naar voetnoot(81), 't es stijf simpel 't es al zo simpel of uj (h)an(d) ip uj (h)oof(d) leggen, 'k en ben nie(t) stijf difficil maar 'k ê toch gêren dat 't al in order e(s), j'es al zo roste of nen (h)on(d) in zijn lieschen, denen (h)on(d) e(s) wel stijf zot: 't ga(at) voorzeker stijf regenen, 't ga(at) waaien: de katten zijn stijf zot, 'k ete gêren entwadde da(t) stijf zeur e(s), j'es stijf mager, j'es al zo mager of 't (h)out van de galge (goolge), j'es stijf rijke ma(ar) j'en ê ma(ar) dadde, ge zij(t) gij wel stijf curieus, m'ên stijf gesukkeld, den deen kijk(t) wel stijf na(ar) mij, 't ga(at) stijf vriezen: de sterren zitten uit, ge zijt stijf bedank, ge zijt stijf merci, me zitten der stijf mee gepieterdGa naar voetnoot(82), ze zitten stijf in nestenGa naar voetnoot(83), ze meugen (h)ulder belovenGa naar voetnoot(84), ze meugen stijf (h)ulder | |
[pagina 266]
| |
(h)andje kussen, z'ên da(ar) stijf wel gevaren, j'es 'n beetje stijf kort of vandage: ter êd ieman(d) stijf tegen zijne gevel geloopen, ge zit gij wel stijf t'(h)orken naar onsGa naar voetnoot(85), me zitten stijf verlaanGa naar voetnoot(86), 'k ê moeten stijf wêrken vandage: me zitten in de groote kuisGa naar voetnoot(87), je was stijf in zijn eigen: j'en gaf albij geen sprakeGa naar voetnoot(88), ge zit gij wel stijf in mijn schof te snuisterenGa naar voetnoot(89), 'k ete stijf gêren patat frietGa naar voetnoot(90)’. En zo konden we nog bladzijden doorgaan. Merkwaardig is wel dat we in het dialekt hetzelfde verschijnsel opmerken als in het Nederlands, dat nl. het bijwoord door attraktie met het volgende bijvoeglijk naamwoord mee verbogen wordt, dus als adjektief wordt opgevat en dezelfde buigingsuitgang krijgt, hoewel een bijwoord natuurlijk onbuigbaar is. Zo spreken we in het Nedrelands van ‘een hele mooie vrouw’ voor ‘een heel mooie vrouw’ of ‘een hele dunne draad’ voor ‘een heel dunne draad’. Zo horen we ook in het Kortrijks de verbogen vorm ‘stijve’ als er een verbogen bijvoeglijk naamwoord op volgt: ‘'t e(s) ne stijve koele win(d), 't es 'n stijve groote misse, 't es ne stijve klare luch(t), 't zijn stijve kristelijke minschen, da(t) waren stijve goe pruimen, 't zijn stijve waterachtige patatten’. Natuurlijk zijn er nog andere bijwoorden van graad, die ‘stijf’ kunnen vervangen: ‘'t es straf diere, wree(d) diereGa naar voetnoot(91), schrikkelijk diere, berm-(h)ertig diere, je weun(t) zo eendelijk verreGa naar voetnoot(92), wree(d) goe(d), wree | |
[pagina 267]
| |
verreGa naar voetnoot(91), wree zeereGa naar voetnoot(91), wree profijtig, 't e(s) wree dichte geweven, me zitten wree gepieterd, leelijk gepieterd’. Opeenstapeling van deze bijwoorden heeft natuurlijk een versterkend effekt: ‘m'ên stijf veel leute g(eh)ad, a j'u stijf zeere (h)aast, j'ê stijf straf da(t) kin(d) geslegen, 't ê van de nach(t) stijf straf gevrozen, stijf straf (h)ard gevrozen, ge zijt stijf straf wel bedank(t)’. Een interessant voorbeeld van betekenisverschuiving is ook het bijwoord ‘zeer’, dat oorspronkelijk ‘pijnlijk, hevig, zeer’ betekende, waaraan we trouwens nog herinnerd worden door ‘zeer doen, zere ogen, zere voeten’. Daaruit ontwikkelde de betekenis ‘zeer, hard, snel’, waarvan het Westvlaams alleen de betekenis ‘snel, vlug’ overgehouden heeft en het Ndl. de betekenis ‘zeer, hard’ en waarvan het verband nog blijkt uit de Wvl. ‘zeerelooper’ tegenover Ndl. ‘hardloper’. We bekijken het woord eerst even in zijn substantivische gedaante, met de betekenis ‘pijn’: ‘zot zijn en doe(t) geen zeer, maar 't deur(t) langer; 'k (h)a de meuren ipgereen van 't zeer an mijn tanden; 'k en kostege 't nie meer eerden van 't zeer; 'k ê zeer an mijn tanden, an mijn kele’. Daarnaast is er ook het znw. ‘zeere’, met de betekenis ‘zweer, verzwering, puist’, waarvan historische voorbeelden te vinden zijn in Oudfries sēr ‘wond’, Oudengels sār ‘pijn, smart, wond’: ‘lat dee zeere gerus(t): g'en moet der nie alsan an liggen pilkenGa naar voetnoot(93); je ligt alsan an dee zeere te pilken en je ga(at) de kanker krijgen; j'êd 'n leelijke zeere ip zijn kake van scharten’. Het bnw. ‘zeer’, met bet. ‘pijnlijk’ gaat terug op Mnl. seer ‘ziek, zeer’, Onfrank., Os., Ohd., Ofri. sēr, Oe. sār ‘pijnlijk, smartelijk, gewond’ en vinden we nog terug in Engels sore, b.v. ‘a sore arm, a sore place, sore eyes, a sore head’. Kortrijks zijn o.m. ‘'n zeer (h)oof(d), ne zeere knie’. Zo komen we aan het bijwoord ‘zeere’, d.i. ‘vlug, snel’: ‘'k moe nu zeere naar huis, den tijd passeer(t) nog zo zeere a(ls) j'en beetje klappinge ê, (h)aast u zeere, teure zeere d(e)romme, wast u zeere, 't es zeere gepasseer(d), z'ên da zeere t(eh)oopegedijsseldGa naar voetnoot(94), moe je zo zeere schoffelen, ze bellen 'k ga zeere gaan opendoen, je stoptege nog zeere 'n pupe, | |
[pagina 268]
| |
steek da zeere uit u (h)oof(d), 'k en kostege nie zeere genoeg tellen’. De afstand van ‘vlug’ naar ‘onmiddellijk, spoedig, direkt’ is uiteraard klein: ‘'k ga zeere schrijven, 'k zou zere wachten, 'k zou zeere bluven zitten, 'k ga zeere de soepe scheppen, 'k ê 't zeere betaal(d), me zijn nu zeere thuis, zet u zeere, je gebaardege zeere dattie vrochtege’. Nu is het wel tijd om er ‘stijf zeere’ mee op te houden.
† J. Soete - F. Debrabandere. |
|