De Leiegouw. Jaargang 17
(1975)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Arthur Vermeulen, Emanuel Hiel en Hendrik van RooyHet Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) in Antwerpen bewaart enkele dokumenten van en betreffende de Kortrijkse komponist Arthur Vermeulen, die een niet onaardige aanvulling en ten dele precizering vormen bij het interessante artikel van J. Maddens, Arthur Vermeulen. Komponist, beiaardier en organist (1871-1938), verschenen in 1974 (jg. XVI, p. 77-93) in dit tijdschrift. Wie de bijdrage van Maddens gelezen heeft, zal opgemerkt hebben dat niet minder dan twaalf van Vermeulens toch niet zo talrijke liederen gekomponeerd zijn op teksten van Em. Hiel. Vermeulen, geboren in 1871, heeft Hiel, gestorven in 1899, nooit persoonlijk gekend. De eerste relaties met de erven dateren van 1911; op 3 juni van dat jaar schrijft Vermeulen aan Hiels dochter Maria Hendrika, echtgenote Paul Davreux, de volgende briefGa naar voetnoot(1): | |
Kortrijk den 3 Juni 1911.Mevrouw Davreux-Hiel
Ik heb een lied gemaakt op het schoon, zoet gedicht ‘Zou ik mijn land niet minnen’ getrokken uit de Liederen voor kleine en groote kinderen, van Emmanuel Hiel. Mijne vrienden begeeren dat ik dit lied uitgeve en ik kom U eerbiediglijk de toelating vragen om hetzelve te mogen laten uitgeven. Ik ben uw adres verschuldigd aan M.L. DeGeyneGa naar voetnoot(2), die mij belast U zijne beste groeten aan te bieden en die verhoopt dat gij mij de noodige toelating zult willen geven. Gij weet wel dat ik daar niets zal uit trekken, maar het lied bevalt overal bijzonder wel. Indien gij zoo goed wilt zijn mij een gunstig antwoord te geven, ik zal u het | |
[pagina 244]
| |
lied zenden zoodra het verschijnt en ik hoop dat gij ook zult vinden dat ik des dichters gevoelens goed heb weêrgegeven. Gelief te aanvaarden, Mevrouw, de verzekering mijner hoogachting
Arthur Vermeulen Oudevestingstraat 10 Kortrijk.
De toestemming van mevrouw Davreux moet vlug gekomen zijn, want vóór 10 september van hetzelfde jaar heeft zij al bij Vermeulen navraag gedaan naar de beloofde eksemplaren. Op die dag schrijft Vermeulen haar de volgende briefGa naar voetnoot(3): | |
[pagina 245]
| |
onder andere ‘Ik wandelde treurig’Ga naar voetnoot(4) welke ik later ook zou willen uitgeven; maar ik zal U eerst de exemplaren zenden van het eerste, en U dan eene nieuwe toelating vragen. Die gedichtjes vind ik in een klein boekskeGa naar voetnoot(5) waar er op het eerste blad geschreven staat door uwen geëerden vader: Mijnen vriende R. Dedeyn Van Harte E. Hiel. Ik heb dat boekske alsook nog een ander waar dezelfde autographe opstaat, gevonden bij verkoopers van oude boeken te Brussel! Ik was ook goed in kennis met Peter Benoit. Deze heeft mij veel van E. Hiel gesproken. Ik woonde alsdan te Harelbeke waar Peter Benoit zijne verlofdagen overbracht. Ik hoop dus wel u allicht de exemplaren te mogen opsturen en bied u, Mevrouw, mijnen oprechten dank en mijne eerbiedige groeten. Arthur Vermeulen M. DeGeyne is zeer gelukkig dat gij mij de gevraagde toelating gegeven hebt. | |
[pagina 246]
| |
Het lied blijkt met nieuwjaar nog steeds niet verschenen te zijn. Er is een visitekaartjeGa naar voetnoot(6) van Arthur Vermeulen (Huissier-Audiencier près le Tribunal de 1re Instance, Rue des Vieux Remparts, 14, Courtrai) bewaard, helaas ongedateerd, waarin hij ‘insgelijks zijne eerbiedigste wenschen aan Mevrouw Davreux (biedt). Het lied is nog niet verschenen, maar hij zal intusschentijd eene kopij zenden. Zoodra het verschijnt zal hij aanstonds eenige exemplaren zenden.’ Het is mogelijk dat dit kaartje niet van de jaarwisseling 1911/'12, maar van de jaarwisseling 1912/'13 dateert; immers, pas in mei 1913 - dus nagenoeg twee jaar na de eerste korrespondentie - ontvangt Vermeulen eindelijk de eerste eksemplaren van het lied. Dat zijn brief van 23 mei 1913Ga naar voetnoot(7) wel degelijk nog steeds op dezelfde publikatie slaat, blijkt uit het feit dat de zorgzame mevrouw Davreux geen brieven uit de tussentijd heeft bewaard en ook daaruit, dat Vermeulen op 1 augustus 1913 (cfr. infra) spreekt van zijn ‘onlangs’ uitgegeven lied ‘Zou ik mijn land niet minnen’. Op 23 mei 1913 kan hij dus eindelijk aan mevrouw Davreux het goede nieuws melden: | |
Kortrijk 23 Mei 1913.Mevrouw,
Eindelijk is het lied van dezen morgen verschenen. Ik haast mij U de exemplaren op te sturen. Het lied heeft hier veel succès. Ik heb ook een lied gemaakt voor onze Vlaamsche Wacht op gedicht van uwen geeerden vader ‘Onze taal’. Wij hebben het zondag gezongen met begeleiding van orkest. Ik zal U misschien later vragen hetzelve te mogen uitgeven. Aanvaard, Mevrouw, met mijnen vurigsten dank, de verzekering mijner hoogachting Arthur Vermeulen.
Op deze brief heeft mevrouw Davreux-Hiel nog de volgende notitie gemaakt: 25sten Mei 1913 woord van bedanking geantwoord toelating voor de uitgave van ‘Onze taal’ 6 exemplaren aangevraagd.
Behalve van Hiel zijn er twee liederen van de Antwerpse onderwijzer en liederdichter Hendrik van Rooy (1883-1958) door Vermeulen gekom- | |
[pagina 247]
| |
poneerd, nl. ‘Aan de Vlaamsche Vrouwen’ (1 juni 1913) en ‘Hoe menigmaal O Klokkentaal’ (10 dec. 1913)Ga naar voetnoot(8). Ook deze relatie kwam via het boek, niet van persoon tot persoon, tot stand, getuige deze brief van Vermeulen aan Van RooyGa naar voetnoot(9): | |
1 Aug. '31Mijnheer H. Van Rooy,
Ik heb in het liederboekje van het Nederlands-VerbondGa naar voetnoot(10) uw schoon gedicht gevonden ‘Aan de Vlaamsche vrouwen’ en heb niet kunnen laten van er muziek op te maken. Het lied wierd hier gezongen door een kunstzangeres in de Vlaamsche Wacht op 11 Juli en genoot eenen bijzonderen grooten bijval. Ik zend u een exemplaar en ik hoop dat het u zal aangenaam zijn. Ik zend u ook een lied ‘Viens enfant’Ga naar voetnoot(11) en kom u vragen of het niet zou mogelijk zijn van daar lieve vlaamsche woorden op te maken? Ik geloof dat gij den man zijt daarvoor; 2 strofkens [sic] ware genoeg. Ik zou dat lied willen uitgeven met vlaamsche woorden. Ik zou willen weten of gij de Vlaamsche Vrouwen goedvindt. Het is zeker dat het den geestdrift van het volk verwekt. Ik ken het muziek van SchreyGa naar voetnoot(12) niet, zeg me eens rechtzinnig of gij het zijne nog beter vindt. Gelief ook te vinden een lied ‘Zou ik mijn land niet minnen’ welke ik onlangs uitgegeven heb. Het is ook goed voor het volk. Hopende een gunstig antwoord te bekomen nopens het lied ‘Viens enfant’ bied ik u mijne oprechtste groeten
Arthur Vermeulen Oudevestingstraat 10 Kortrijk. | |
[pagina 248]
| |
Aan De Vlaamsche Wacht, waarvan in deze brief sprake, had Vermeulen zijn lied ‘Zou ik mijn land niet minnen’ opgedragen, maar eveneens een vroegere kompositie op een Hiel-tekst, ‘Onze Taal’ (1910), die J. Maddens in manuskript terugvondGa naar voetnoot(13). Aan de Liederavonden voor het Volk, waarvan Vermeulen van 1903 tot 1914 dirigent wasGa naar voetnoot(14), droeg hij zijn ‘Danslied’ en ‘'s Avonds in de Mane’ (beide van Hiel) op. Aan de Orpheuskring - de derde ‘Vlaamse’ werkkring van Vermeulen in Kortrijk - droeg hij ‘De Grijze Zanger’ (op tekst van Theodoor Sevens) op, in 1914 uitgegeven door Voor Taal en Volk in Mechelen (waarbij het misschien aardig is te vermelden, dat de Kortrijkse depothoudster van dit fonds, mevrouw Callens, O.-L.-Vrouwestraat 28, de weduwe was van de gewezen stadsbeiaardier, die Vermeulen in 1911 had opgevolgd). ‘Aan Mevr. Davreux-Hiel met mijn besten dank’, ten slotte, droeg Vermeulen een handschrift van ‘Ik hoor des windjes zacht geruisch’ op, dat thans eveneens in het AMVC wordt bewaardGa naar voetnoot(15). Het lied werd nadien, zoals ook ‘Zou ik mijn land niet minnen’, gedrukt en uitgegeven door het Tooneelfonds Palmer Putman te Wenduine, wat de relatie uitlegt met het door Maddens in bijlageGa naar voetnoot(16) afgedrukte, uitvoerige ‘In Memoriam Arthur Vermeulen’ door Palmers zoon Willem, verschenenGa naar voetnoot(17) in De Standaard van 29 januari 1938Ga naar voetnoot(18).
Antwerpen. Ludo Simons. |
|