De Leiegouw. Jaargang 16
(1974)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||
De rechten en bevoegdheden van de Kortrijkse hoogbaljuw
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||
en hun huwelijk werd er ook niet ingezegendGa naar voetnoot(6). Uit dit huwelijk zijn er in Kortrijk vijf kinderen geboren die gedoopt werden in de Sint-MaartenskerkGa naar voetnoot(7). Ferdinand Van der Schuere behaalde de titel van licentiaat in het civiele en kanonieke rechtGa naar voetnoot(8). We konden niet achterhalen waar hij zijn studies deedGa naar voetnoot(9). In een van zijn werken schreef hij zelf dat hij in het jaar 1616 verbleef bij Jean Beaurains, baljuw en prokureur van de abdij van St.-Vaast in AtrechtGa naar voetnoot(10). In die tijd bekwaamde hij zich in de rechtspraktijk. Hij schreef er een kommentaar op de costumen van ArtesiëGa naar voetnoot(11), maakte er een samenvatting van het plaatselijke burgerlijk materieel en procesrechtGa naar voetnoot(12) en verzamelde er allerlei modellen van kontrakten en kostenstaten van processen die daar opgemaakt werdenGa naar voetnoot(13). Tijdens zijn leven oefende hij in de stad en de kasselrij Kortrijk enkele belangrijke funkties uit. Zo werd hij in 1620 voor de eerste maal schepen in Kortrijk. In 1622, 1624, 1626, 1627, 1630, 1633, 1637 en 1645 werd hij opnieuw tot schepen benoemdGa naar voetnoot(14). In 1638, 1648 en 1649 was hij weesheer | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||
in KortrijkGa naar voetnoot(15). In de jaren 1638-1644 was hij gouverneur van de schole van de aerme dochterkensGa naar voetnoot(16). In Pittem en Koolskamp was hij baljuw en ontvanger van de heer van PittemGa naar voetnoot(17) zeker vanaf 1623Ga naar voetnoot(18) en wellicht iets vroegerGa naar voetnoot(19) en dit tot omstreeks 1640Ga naar voetnoot(19). In deze funktie werd hij bijgestaan door Joos Verbiest, die de titel voerde van onderbaljuwGa naar voetnoot(20). Zo is het niet te verwonderen dat Ferdinand Van der Schuere peter werd van de zendeling Ferdinand Verbiest s.j.Ga naar voetnoot(20). Tenslotte was hij eveneens erfachtig leenman van het kasteel van KortrijkGa naar voetnoot(21). Hij bezat o.a. een leen in BellegemGa naar voetnoot(22). Datum en plaats van zijn overlijden zijn ons niet bekend. Zijn naam komt niet voor in de overlijdensregisters van Kortrijk die vanaf 1656 bewaard gebleven zijnGa naar voetnoot(23). Hij leefde nog in 1655Ga naar voetnoot(24). De inhoud van deze vijf handschriften is verschillend. Handschrift nr. 199 bevat een Petitoir of een modellenverzameling van processtukken die de eiser opstelde of kon opstellenGa naar voetnoot(25). De modellen zijn meestal processtukken die bij de Raad van Vlaanderen ingediend werdenGa naar voetnoot(26). Belangrijk is dat onder elk model de naam van de prokureur of advokaat die het processtuk libelleerde, vermeld staat. Onder verschillende van deze | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||
modellen staat de naam van Ferdinand Van der SchuereGa naar voetnoot(27). Het handschrift is blijkens de erin vermelde data omstreeks 1617 opgesteldGa naar voetnoot(28). Handschrift nr. 257 bevat een Reiectoir of verzameling van modellen van processtukken die de verweerder opstelde of kon opstellen. Ook deze modellen komen meestal uit de praktijk van de Raad van Vlaanderen. Verschillende modellen werden ondertekend door Ferdinand Van der SchuereGa naar voetnoot(29). Blijkens de erin vermelde data is het handschrift eveneens omstreeks 1617 opgesteldGa naar voetnoot(30). Handschrift nr. 310 bevat een Practica Artesia, ingedeeld in twee boeken, een korte beschrijving (sommaire ou abrégé) van de verschillende akties die men instelde voor de Raad van Artesië, en de ordonnantien van procederen te Cortrycke. De Practica Artesia beslaat 82 folio's recto-verso beschreven en handelt over het burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht van Artesië. De sommaire ou abrégé bevat een korte beschrijving in zes folio's recto-verso over de akties, excepties en verstektermijnen toepasselijk in de Raad van Artesië. Bij de ordonnantien van procederen te Cortrycke, uitgevaardigd door Karel V op 21 januari 1550Ga naar voetnoot(31), werden in de marge korte aantekeningen aangebracht over de al dan niet toepassing van verschillende artikels in de praktijk van de Kortrijkse schepenbank. Dit handschrift is tussen 1616 en 1621 opgesteldGa naar voetnoot(32). Handschrift nr. 482 bevat in een eerste deel een kommentaar op de costumen van Artesië, in een tweede deel een modellenverzameling van allerlei kontrakten die in Atrecht opgemaakt werden en tenslotte enkele modellen voor het opmaken van een kostenstaat na de afloop van een proces. Dit handschrift dateert uit het jaar 1616-1618Ga naar voetnoot(33). Voor het recht van Kortrijk in het begin van de 17de eeuw is vooral handschrift nr. 658 van belang. Dit handschrift, bestaande uit achtentachtig papieren folio's is in een perkamenten band ingebonden en is 32 cm hoog en 21 cm breed. In dit handschrift vindt men achtereenvolgens de costumen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||
van het leenhof van Kortrijk, de Concessie Carolina van 4 november 1540, de interpretatieve verordening van 28 november 1547 over de bevoegdheden van de Kortrijkse gerechtsofficieren, een brief van Filips II van februari 1581 waarbij hij de stad Kortrijk vergiffenis schonk voor de tegen hem gepleegde opstand, het cahier primitif van de costumen van de stad en de kasselrij Kortrijk, de costumen van de erfscheeders in Kortrijk, een beschrijving van het recht van de hoogbaljuw van Kortrijk, een brief van de aartshertogen Albrecht en Isabella van 6 september 1613, waarin aan de Kortrijkse schepenen verboden werd verordeningen te maken in afwezigheid van de hoogbaljuw, een modelformulier voor de aanstelling van een onderbaljuw door de hoogbaljuw. De meeste van deze teksten zijn normatieve bronnen die al werden uitgegeven door Th. De Limburg-StirumGa naar voetnoot(34) en E.I. StrubbeGa naar voetnoot(35). De costumen van de erfscheeders worden eerstdaags uitgegeven in de handelingen van de K.C.O.W.V.Ga naar voetnoot(36). Alleen de tekst over het recht van de hoogbaljuw diende nog uitgegeven te worden. Handschrift nr. 658 is opgesteld in de jaren 1619-1623. Dit blijkt uit de dateringen die in het handschrift voorkomen. Op folio één staat geschreven: ‘scriptus 1620’. Onder de titels van bepaalde rubrieken staan echter andere data vermeld. Zo staat op folio zeven en acht onder de titel Costumen van den leenhove van den casteele van Cortricke het jaar 1619. Daar de optekening van deze costumen in 1617 geschieddeGa naar voetnoot(37) en ze nooit gehomologeerd werden, lijkt het dat de datum 1619 aanduidt wanneer deze tekst overgeschreven werd. Op folio negentwintig staat na een vijftal verzen de datum 1623. Of deze datum geldt voor de optekening van de vijf verzen of ook voor de optekening van de teksten van de rubriek die daarop volgt, valt niet uit te maken. Daarom lijkt het ons best te poneren dat de tekst van het handschrift werd geschreven in de periode tussen 1619 en 1623. Ferdinand Van der Schuere was niet alleen de eigenaar van deze vijf handschriften, hij was er ook de scribent van. Vooreerst zijn er de notities | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||
in handschrift nr. 482. In dit handschrift staat op folio 75 de volgende tekst geschreven: ‘Escript par Ferdinand de la Grain ge...’ en op fo 53: ‘Fin de l'interpretation des coustumes par Ferdinand Van der Schuere’. Er kan dus geen twijfel bestaan over het feit dat Ferdinand Van der Schuere zelf de tekst van handschrift nr. 482 schreef. Vervolgens toont de onderlinge vergelijking van de geschriften van deze vijf handschriften aan, dat ze alle van dezelfde hand zijn. Het schrifttype, de lettervorming, de schriftspiegel, de afkortingen, de punktuatie stemmen overeen. Welnu aangezien Ferdinand Van der Schuere de scribent was van handschrift nr. 482, was hij ook de scribent van de vier andere handschriften, waaronder nr. 658, want zoals we aanstipten, zijn ze alle van dezelfde hand. Met dit alles is nog niet bewezen dat Ferdinand Van der Schuere de oorspronkelijke auteur is van de Specificatie daerinne consisteert het recht van de hoochbailliu der stede ende casselrij van Cortrycke. In de tekst wordt hierover niets vermeld. Nochtans zijn er een aantal duidelijke vermoedens dat hij de auteur van de tekst was. Vooreerst is er het feit dat er geen vroegere of latere handschriften bewaard zijn met deze tekst; dit doet reeds vermoeden dat we met een origineel te maken hebben. Vervolgens is er het feit dat Ferdinand Van der Schuere wel degelijk in staat was een dergelijke tekst neer te schrijven en dat hij gezien zijn opleiding en zijn funkties daarvoor de aangewezen persoon was. In de periode 1619-1623, toen de tekst werd neergeschreven, was Ferdinand Van der Schuere reeds licentiaat in de rechten, schepen van Kortrijk en baljuw van de heerlijkheid PittemGa naar voetnoot(38). Hij kende dus zeer goed het plaatselijke recht en wist zeer goed waarin de rechten en bevoegdheden van de Kortrijkse hoogbaljuw bestonden. Bovendien was hij als auteur van een kommentaar op de costumen van ArtesiëGa naar voetnoot(39), een beschrijving van het burgerlijk materieel en civiel procesrecht in ArtesiëGa naar voetnoot(40) en een optekening van de costumen van de erfscheedersGa naar voetnoot(41) niet aan zijn proefstuk. Bovendien zijn er de elementen van de interne kritiek. De laatst gedateerde bron die wordt aangewend voor het opstellen van de tekst, is de brief van Filips II van februari 1581. De tekst werd dus opgesteld na deze datum en niet later dan 1619-1623, datum van het handschrift. Nu weten we uit het leven van Ferdinand Van der Schuere, dat hij in 1616 in Atrecht verbleef. In die tijd hield hij zich waar- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk niet bezig met het Kortrijkse recht, aangezien hij toen te zeer bezig was met de studie van het recht van Artesië, wat trouwens resulteerde in het schrijven van een kommentaar op de costumen van Artesië, een beschrijving van het plaatselijke burgerlijk materieel en procesrecht en het verzamelen van allerlei modellen van kontrakten in Atrecht opgemaakt. Voor 1616 zal hij zijn studies gedaan hebben, zodat hij zich ook in die periode weinig voor het Kortrijkse recht geïnteresseerd zal hebben. Het is dus eerst vanaf 1620-1623, wanneer hij in Kortrijk of in de kasselrij funkties gaat bekleden, dat hij zich voor het Kortrijkse recht geïnteresseerd zal hebben. Het is ook in deze periode dat het handschrift werd opgesteld, wellicht als een geheugensteun voor zijn dagelijkse praktijk. Tenslotte is er het feit dat de bronnen die gebruikt werden om deze tekst samen te stellen, alle in hetzelfde handschrift nr. 658, op de folio's die aan onze tekst voorafgaan, werden overgeschreven. Als auteur had hij dus alle dokumentatie bij de hand. Wat de oorspronkelijkheid van het werk betreft, kunnen we zeggen dat het hier duidelijk om een kompilatie gaat van allerlei regels die werden geput uit de verordeningen, de costumen en het cahier primitif, en die op een systematische manier werden samengebracht. De auteur duidt trouwens meestal zelf zijn bronnen aan in de inleiding en ook in de loop van de tekst. Alleen stipt hij niet aan wat hij als bron gebruikte om het oude vermoghen van de hoogbaljuw, d.w.z. de rechten van de hoogbaljuw die niet werden vastgelegd in de ordonnanties of vorstelijke brieven tussen 1540 en 1581 te beschrijven. Wanneer we de artikels die op dit oude vermoghen betrekking hebben, vergelijken met die van het cahier primitif van de costumen van de stad en de kasselrij Kortrijk, dan zien we dat de auteur duidelijk daaruit geput heeft en voornamelijk uit de artikels die niet in de gehomologeerde costumen voorkomen. Wellicht is dat een aanwijzing dat artikels van het cahier primitif die niet gehomologeerd werden, in de praktijk toch werden toegepast. Van een practicus, zoals Ferdinand Van der Schuere op dit ogenblik was, kunnen we immers niet verwachten dat hij rechtsregels opgetekend zou hebben die niet meer of nooit werden toegepast. De historische waarde van de tekst ligt niet zozeer in de originaliteit als eersterangsbron. De meeste erin vermelde rechtsregels vinden we terug in de grote verordeningen van de stad Kortrijk, de gehomologeerde of niet gehomologeerde costumen. De waarde van de tekst ligt in het feit dat hij op een systematische manier de rechtsregels uit deze verschillende normatieve bronnen heeft samengebracht. Een dergelijke systematische aanpak is zeker voor de historici van de twintigste eeuw, die met dit recht niet meer leven en het dus minder aanvoelen, een belangrijke vereenvoudiging bij het bestuderen van het in deze tekst behandelde onderwerp. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||
II. Tekst.
|
[1] | Alvooren is te noteren dat bij de ghedecreteerde costumen int iaer 1516Ga naar voetnoot(a) zeer luttel ghedisponeert is int particulier van deze materie, ende daer bij de zelve costumen particulierlick ghedisponeert es, zal hier naer t'Ga naar voetnoot(b) zijnder plaetze verclaert worden. |
[2] | Nemaer bij de zelve costumen art. 1. van de eerste rubrica es gheseijt dat de officiers ende justiciers van Curtrijcke (danof d'hoochbailliu den uppersten is) hemlieden reguleren int beleedt van justitie, jurisdictie, policie, sheeren waerheden, ende ander ghelijcke zaken, naer uutwijsen van de concessie, interpretatie ende ordonantie bij der K. Majesteijt verleent ende huer oude vermoghen. |
[3] | Dus is te ondersoucken ende hier te declareren uut de voornoemde concessie, interpretatie ende ordonnantie (twelck zijn de CarolineGa naar voetnoot(2) ende de sententie interpretatoire daernaer ghevolchtGa naar voetnoot(3), daartoe oock ghevoucht mach zijn de reconciliatie van den iaere 1580Ga naar voetnoot(4) ende uut zijn oude vermoghen, waerinne dat oock consisteert trecht van t' voornoemde hoochbailliuaige. |
[4] | Hebben alvooren hier ghenoteert dat de K. Mayesteyt bij de voornoemde sententie interpretatoire van den iaere 1547 tich verclaerst heeft, dat hij niet en verstaet in eenich point ghederoguiert t'hebbene aen de preheminentie ende authoriteijt van den voormelden hoochbailliu. Hiermede consoneert ende accordeert t' voernoemde article van de costumen. |
[5] | Dat ghepermitteert, zal hier naer verclaert zijn, waerinne de voormelde preheminentie ende authoriteijt consisteert. |
[6] | Alvooren zo wordt den voornoemden hoochbailliuaighe committeert bij zijne Majesteijt (article 11 van de Caroline). |
[7] | Mach ghestelt ende daertoe ghecommitteert zijn persoon poorter ofte inbooren, ofte oock niet inboorenGa naar voetnoot(5). |
[8] | Heeft macht te doen ende exerceren alle exploicten van justitie ende te vervolgen s' conincx proufficten alle amenden ende boeten zoo wel binnen der stede als casselrije up poorters ende andere, volghende de oude privilegien, keuren, statuten ende ordonnantien die tot dien tijdt hadde gheobserveert gheweest int faict van justitien (eodem art. II van de Caroline). |
[9] | Hier es wederomme te observeren, dat de Caroline den hoochbailliu renvoieert tot ondersouck van zijne preheminentie tot de voornoemde oude observantie die consisteert in de naervolghende pointen. [10] Alvooren zoo es de voornoemden hoochbailliu souverain bailliu van der voorseide stede ende casselrij; doet zijnen eedt alvooren in de Camer van rekenijnghe te Rijsele, daernaer voor schepenen van Curtrijcke en laest te Thielt voor gheheele de casselrije; vermach te committeren eenen stedehouderGa naar voetnoot(6); vermach binnen der stede ende casselrije te maeken ende committeren alzoo vele dienaers alst hem belieftGa naar voetnoot(7). |
[11] | Vermach duer hem zijnen stedehouder ende dienaers buijten schependomme dezer stede universelick al de casselrije duere, oock binnen de steden daerinne gheinclaveert, te vanghen ende executeren zonder obeisance, alle personen poorters ofte ghedieden om criminele zaken, behoudens de ghevanghenen heurlieder declinatoire ende renvoij indiender eenich toestaetGa naar voetnoot(8); ende indien de ghediede van Curtrijcke poorter waere van eenighe van de vier steden van de casselrije zauden daer in vanghenisse blijvenGa naar voetnoot(9). |
[12] | Vermach met schepenen te maken keuren ende statuten, de zelve oock te veranderen alst hemlieden goet duncktGa naar voetnoot(10). |
[13] | Ende als eenen persoon uutgheseijt is uut der stede ende casselrije, vermoghen den voornoemden hoochbailliu ende schepenen den uutzech te veranderen in ander civile beterijnghe naer d'exigentie van de stuckeGa naar voetnoot(11). |
[14] | Vermach in d'absentie van den schout te manen de vierschareGa naar voetnoot(12). |
[15] | Vermach met eenen schepene vrede te nemen ten versoucke van partijeGa naar voetnoot(13). |
[16] | Den hoochbailliu vermach assistentie te versoucken doende eenich exploict van de bijstaenders, die ghehouden zijn hem assistentie te doene, up peyne van arbitraire correctieGa naar voetnoot(14). |
[17] | Den hoochbailliu vermach te versoucken briefven van hofsluijtijnghe in de causen van de poorters ofte poorteressen criminelick ghevanghen ofte aenghesproken binnen der casselrije, alwaert dat den ghevanghenen ofte aenghesproken partije niet en verzochte; ende de wetten zijn ghehouden de zelve briefven te obedieren up de boete van 60 lb. parisis die den hoochbailliu angaet (art. 38 van de Caroline en art. 43). |
[18] | Zoo hem oock angaet ghelijcke boete als de wetten van de casselrije niet en obedieren de lettren van hofsluijtijnghe die partije impetreren in civile ofte criminele zaeken (dictis articulis 43 ende art. 37 van de Caroline). |
[19] | Heeft tsijnen proffijte de boeten van de saisinbrake (art. 17 van de Caroline). |
[20] | Item de boeten van de quaede arrestanten (art. 18 van de Caroline). |
[21] | Schepenen en vermoghen gheene kueren te veranderen zonder den hoochbailliu (art. 19 van de zelve Caroline). |
[22] | Alle faictboeken gaen den hoochbailliu aen, zoo blijckt bij de rekenijngheGa naar voetnoot(15) die hij danof doet in Camer van rekenijnghe tot Rijssele, ende gheene officiers van de casselrije, niet meer die van de steden daerinne gheinclaveert, en hebben recht van preventie (art. 39 van de Caroline), ten waere in present faict omme te verhaelen de boete van 3 pond parisis, blijvende tsurplus ten proffijcte van den hoochbailliu (art. eodem). |
[23] | Ende omme de zelve boeten te achterhaelen ende te innene, heeft den hoochbailliu gheuseert te doen houden bij schepenen faictwaerheden, en de te dien faicte te doen uproupen bij kerckgeboden alderhande oirconden van de faicte kennisse hebbende, die ghehouden zijn ter voorseide waerhede te compareren up de peijne van thien ponden parisis ende up herdachvaert te zijne t' heurlieden coste, ten waere dat zij cause probable ende legitime hadden van excuseGa naar voetnoot(16). |
[24] | De zelve faictwaerhede ghehouden zijnde, zoo vermach den hoochbailliu alst hem belieft, te houdene ontpluck, ende bij manijnghe ende vonnisse versoucken dat schepenen ontplucken ende wijzen wat hemlieden ghebleken is van de faicte daerup hij zijn beleedt ghedaen heeft, die de zelve enqueste ende beleedt ghezien hebbende wijsen ter manijnghe van de scouteten in vierschare naer tgone dat hemlieden ghebleken is. |
[25] | Den hoochbailliu doet daernaer de uutghegeven persoonen dachvaerden, bij den onderbailliu indien zij binnen stede ende schependom woonen, daer neen, ende indien zy wonachtich zijn binnen der casselrije, bij eenen van de dienaers t'haerlieder domicilie, omme te commene t'heurlieden ontscult teenen zekeren competenten vierschaerdaeghe, omme indient hemlieden goetdunckt, ieghens de voornoemde wettelicke bedracht ende uutgheven ghehoort te zijne. |
[26] | Ende indien den uutghegeven ende ghedaechden persoon compareerde om zijn ontscult te doene, zoo es hij ghehouden zeker te stellen van t'ghewijsde te betaelen, ende zoo wie in ghebreke es t'selve te doene, men procedeert voorts in de zake ghelijck off hem niemant ghepresenteert en hadde, van derden daghe te derden daghe. |
[27] | Zeker ghedaen hebbende, wert ghehoort in zijn excuuse, ende zal moghen versoucken t'hebbene naemen ende toenaemen van de oirconden ieghens hem beleedt, mitsgaders copie van de interrogatoire. |
[28] | Indien den uutghegheven persoon niet en doet blijcken van zijne legitime ende souffisante exceptie ende ontscult, wordt ghecondemneert in de boete naer d'exigentie van de stucke. |
[29] | Te wetene indien hij iemant ghegheven hadde in evelen wille opene wonde met loopende bloet, in de boete van 60 1b. parisis, met wat instrument tselve waere ghedaen. |
[30] | In der ghelijcken als iemant in evelen wille op iemant een bloot mes uutghetrocken heeft, verbuert de boete van 60 lb. parisis. |
[31] | Die eenen anderen ghesmeten heeft met eenen ghemaeckten stock zonder loopende bloet, de boete van 10 lb. parisis. |
[32] | Indient gheenen ghemaeckten stock en is, in de boete van 3 lb. parisis. |
[33] | Die eenen anderen ghetrocken heeft bij den haire, ghesteken ofte ghesmeten dat hij ter aerden viele zonder bloen, in de boete van 10 lb. parisis. |
[34] | Indien iemant ghesmeten waere dat hij uutter neuse bloedde, ofte ander conduicten, in de boete van drie ponden parisis. |
[35] | Indien iemant een ander begote met bier in evelen wille, in de boete van 10 lb. parisis. |
[36] | Ende in ghevalle dat schepenen int visiteren van de processe bevonden dat den gheaccuseerden uut haet ende nijdt bedreghen hadde gheweest, schepenen zijn ghehouden uut crachte van privilegie bij den hoochbailliu hier voortijds van den Grave van Vlaenderen vercreghen, hem te gheven de namen ende toenamen van de persoonen die zulck bedrach hebben ghedaen, omme daervan punitie te doen ghescieden naer d'exigentie van de zaeke. |
[37] | In ghevalle de ghedaechde persoonen niet en compareren t'huerlieden ontscult binnen de drije wettelicke vierschaerdaghen, worden danof versteken ende ghecondemneert in de boete naer d'exigentie van de stijcke, zonder breeder verificatie te moeten doene, dan mette wettelicke bedrachte ende notoiriteijt van de zaeke. |
[38] | De ghetuughen in faictwaerhede en hebben gheen vacatie, maer indien de zake up de ontscult quaeme tot enqueste ordinaire, zoo valt er taxatie van vacatiën van de oirconden die den hoochbailliu zoude ordinairhck doen hooren. |
[39] | Die een ander quetst uut noodtwerre, en ghelt gheen boete. |
[40] | Ghewijsde ofte ghecomposeerde boeten die den hoochbailliu angaen, zijn gheprefereert voor andere dachten (art. 6, 3de rubrica van de costumenvanCortrijcke). |
[41] | Den hoochbailliu uutter naeme van de prince competeert t'derde van de boeten van weeserie (rubrica 13). |
[42] | Den hoochbailliu met schepenen gheeft letteren van octroij om te moghen vercoopen immueble goet de wesen toebehoorende (art. 6, rubrica 13). |
[43] | Al eijst dat andere officieren van der stede eenighe calaingen doen, dies nietieghenstaende zoo competeert den hoochbailliu t'recht van zijne Majesteijt, die danof rekent in de Camer van rekenijnghe naer costume tot conservatie van het recht van zijne Majesteijt. |
J. Monballyu.
- voetnoot(1)
- Wij danken in het bijzonder de heer V. Arickx, die ons verschillende biografische gegevens over deze persoon meedeelde.
- voetnoot(2)
- In een getuigenverhoor, afgenomen door een raadsheer van de Raad van Vlaanderen op 29 mei 1638, staat: ‘De heer Ferdinande Van der Schuere, filius Andreas, audt eenenveertich jaeren, jeghenwoordelyck voorschepene der stede van Cortrijcke...’ RAK. Kass. Kortrijk, Bruine pakken, nr. 5846. Wat verder in het getuigenverhoor staat: ‘... dat hij in wette gheweest is der voorseide stede tsedert den jaere 1620...’. In ditzelfde nr. 5846 steekt een dokument van 25 juni 1637 waar staat: ‘... de heer Ferdinande Van der Schuere oudt XL jaeren ... alle leenmannen van den casteele ende ooc schepenen van de zelve stede gheweest zijnde...’.
- voetnoot(3)
- Verscheidene van zijn kinderen werden er geboren en hij was er herhaaldelijk schepen. Cfr., infra.
- voetnoot(4)
- RAK.SA.OA., Doopregisters Sint-Maartens en Sint-Michiels Kortrijk (vanaf 1578-1583).
- voetnoot(5)
- RAK.SA.OA., Doopregisters Sint-Maartens Kortrijk, nr. 6, fo 796 vo: ‘Proles Mr. Ferdinandi Van der Schuere juris utriusque licentiati et Catharine Bonte nomine Andreas...’. Zie ook ibidem, fo 842 vo 889 vo, 974 en 1073.
- voetnoot(6)
- RAK.SA.OA., Doop- en huwelijksregisters Sint-Maartens en Sint-Michiels Kortrijk.
- voetnoot(7)
- Andreas, Petrus, Joannes Baptista, Maria Francesca en George, Cfr. RAK.SA. OA., Doopregisters Sint-Maartens Kortrijk, nr. 6, fo 796, 842 vo, 889 vo, 974 en 1073.
- voetnoot(8)
- Ch. Mussely, Inventaire des archives de la ville de Courtrai, Kortrijk, 1858, dl. I, p. 58; Cfr. voetnoot nr. 5; RAK.SA.OA., Secrete camer, II, f. 21, 26, 27, 77 en 81 vo.
- voetnoot(9)
- - De inschrijvings- en studentenlijsten van de universiteit van Leuven tussen 1569 en 1616 zijn verloren gegaan (Cfr. A. Schillings, La matricule de l'université de Louvain, dl. V (Publ. C.R.H., série in 4o), Brussel, 1962, p. IX). We konden dus niet nagaan of Ferdinand Van der Schuere vóór 1616 in Leuven studeerde. In elk geval komt hij niet voor op de inschrijvingslijsten vanaf 1616 die door A. Schillings werden gepubliceerd.
- De inschrijvings- en studentenlijsten uit die periode van de rechtsfakulteit van Dowaai zijn eveneens verloren gegaan. Cfr. P. Collinet, L'ancienne faculté de droit de Douai 1562-1793 (Trav. et mém. de l'univ. de Lille, dl. IX, mém. nr. 25), Rijsel 1900, p. 105 en 107.
- voetnoot(10)
- RAK.SA.OA., nr. 482, f. 75: ‘Escript par Ferdinand de la Grainge demourant chez Monsieur le bailly Jean Beaurains, procureur de Monseigneur l'abbé de Saint Vaast d'Arras demeurant audit Arras en la rue du gouverneur. Aspera virtuti dulcia. Anno 1616’.
- voetnoot(11)
- RAK.SA.OA., nr. 482, fo 4-49 (chronologische gegevens fo 49).
- voetnoot(12)
- RAK.SA.OA., nr. 310, f. 1-90 (chronologische gegevens o.a. op fo 82 vo: ‘Finis coronat opus atrebati die 26 februari 1616 domi bailliu Johannes Beaurains’ en fo 90: ‘Finis coronat opus 1616. Griscinatores’.
- voetnoot(13)
- RAK.SA.OA., nr. 482, fo 56-87 vo.
- voetnoot(14)
- Ch. Mussely, o.c., p. 58-62; RAK.SA.OA., Secrete camer II, f.21 en 47 vo.
- voetnoot(15)
- RAK.SA.OA., Secrete camer II, f. 26, 77 en 81 vo.
- voetnoot(16)
-
Vonnis van 6 februari 1644, RAK.SA.OA., nr. 42 (voorlaatste folio).
Zeker vanaf 1632 oefende hij er het ambt uit van notaris. RAK, Aanwinsten VI, nr. 3889, akte 31.12.1632: ‘Ferdinande Van der Schuere notaris publick residerende binnen der stede van Cortrycke...’.
- voetnoot(17)
- RAK., Kass. Kortrijk, Pittem nr. 31, fo 1: ‘Premier compte de Ferdinand Van der Schuere, bailly et recepveur de Pitthem et Coolscamp rendu le 4 septembre 1626’. Zie ook fo 89 vo.
- voetnoot(18)
- Ibidem, fo 57 ‘... en suite de l'accord du IX d'octobre 1623 entre le pasteur de Coolscamp et le rendeur portant icy’.
- voetnoot(19)
- V. Aricky, Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1957, p. 119 en 239.
- voetnoot(19)
- V. Aricky, Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1957, p. 119 en 239.
- voetnoot(20)
- V. Arickx, ibidem; RAK., Kasselrij Kortrijk, Pittem, nr. 31, fo 89 verso.
- voetnoot(20)
- V. Arickx, ibidem; RAK., Kasselrij Kortrijk, Pittem, nr. 31, fo 89 verso.
- voetnoot(21)
- RAK., Kass. Kortrijk, Bruine pakken, nr. 5846 waar in een dokument van 29 mei 1638 staat: ‘de heer Ferdinande van der Schuere, filius Andreas ... jeghenwoordelyck voorscepen der stede van Cortrycke ende erfachtigh leenman van den casteele van Cortrycke...’. Zie voetnoot (2).
- voetnoot(22)
- RAK. Kass. Kortrijk, Fonds Colens, nr. 206, fo 136.
- voetnoot(23)
- RAK.SA.OA., Overlijdensregisters Sint-Michiels en Sint-Maartens Kortrijk.
- voetnoot(24)
- RAK., Kass. Kortrijk, Pittem, nr. 34, fo 92 vo: ‘Item aen mijnheer Ferdinand Van der Schuere over diversche vacatien bij hem ghedaen ... volghende de specificatie ende quytancie van 4 september 1655’.
- voetnoot(25)
- B.v. ‘Heesch in materie van reformatie...’, RAK.SA.OA., nr. 119, fo 11.
- voetnoot(26)
- Echter ook van vorderingen ingesteld voor schepenkolleges zoals de schepenen van de keure van Gent (fo 41), of de burgemeester, landhouders, schepenen en keurheren van de stad en de kasselrij Veurne (fo 117).
- voetnoot(27)
- Zie b.v. fo 11, 13, 16, 20, 21, 31, 46.
- voetnoot(28)
- Zie b.v. fo 11, 13 waar de datum 1617 onder de modellen staat.
- voetnoot(29)
- Zie b.v. fo 1 vo, 1', fo 2 vo, 3' en 4.
- voetnoot(30)
- Cfr. de datum 1617 vermeld op fo 1 vo, 1', 2 vo.
- voetnoot(31)
- Cfr. Coutume de la ville et de la châtellenie de Courtrai, uitg. Th. De Limburg-Stirum, in Recueil des anc. cout. de la Belg. Cout des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand., dl. XI, Brussel, 1905, p. 457 e.v.
- voetnoot(32)
- Cfr. de datum 1616 vermeld op fo 82 vo en 90 en de datum 1627 vermeld op fo 1 en fo 95.
- voetnoot(33)
- Cfr. de datum 1616 vermeld op fo 49, fo 75 en de datum 1618 vermeld op fo 49.
- voetnoot(34)
- Costumen van het leenhof van Kortrijk, Th. De Limburg-Stirum, O.C., p. 98-131; Concessie Carolina van 1540, Id., o.c., p. 383-390; Verordening van 28 november 1547, Id., o.c., p. 453-457; Brief van Filips II van februari 1581, o.c., p. 549-53; Brief van de Aartshertogen van 6 september 1613, Id., o.c., P. 571.
- voetnoot(35)
- E.I. Strubbe, L'homologation du cahier primitif de la coutume de Courtrai. Bull. comm. roy. anc. lois et ord., XIII (1932), 367-455.
- voetnoot(36)
- J. Monballyu, De costumen van de erfscheeders van Kortrijk volgens een optekening van ± 1620. H.K.C.O.W.V., (1974), (ter perse).
- voetnoot(37)
- Th. De Limburg-Stirum, O.C., p. 98 en 128-130.
- voetnoot(38)
- Cfr. supra.
- voetnoot(39)
- RAK.SA.OA., nr. 482.
- voetnoot(40)
- RAK.SA.OA., nr. 310.
- voetnoot(41)
- RAK.SA.OA., nr. 658.
- voetnoot(1)
- De artikels zijn in de tekst niet genummerd.
- voetnoot(a)
- 'int jaer 1516, staat in de marge geschreven met daarvoor een verwijzingsteken dat dit in de tekst moet komen. De costumen van Kortrijk werden echter niet in 1516 maar in 1557 afgekondigd. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Ferdinand Van der Schueren als advokaat en schepen van Kortrijk een dergelijke chronologische vergissing beging. Waarschijnlijk werd dit toegevoegd door een latere hand.
- voetnoot(b)
- De afkortingstekens worden weergegeven zoals ze in de tekst voorkomen.
- voetnoot(2)
- Concessie Carolina van 4 november 1540 (aangevuld in 1545), Th. de Limburg-Stirum, o.c., p. 383-390 en 408-414.
- voetnoot(3)
- Interpretatieve ordonnantie van 28 november 1547, Id., o.c., p. 453-457.
- voetnoot(4)
- Brieven van kwijtschelding van Philips II (februari 1581), ld., o.c., p. 549-553.
- voetnoot(5)
- Vgl. art. 11 van de Concessie Carolina van 1540.
- voetnoot(6)
- Cfr. de eerste zin van dit artikel met art. 2 van de eerste rubriek van het cahier primitif. De tekst is bijna letterlijk dezelfde. In verdere studie wordt er verwezen naar de artikels van het cahier primttif, zoals dat werd uitgegeven door E.I. Strubbe. Het Romeinse cijfer duidt de rubriek aan, het Arabische cijfer het artikel.
- voetnoot(7)
- Vgl. Cahier primitif, I, 4.
- voetnoot(8)
- Vgl. Cahier primitif, I, 5.
- voetnoot(9)
- Toevoeging aangebracht door de interpretatieve verordening van 28 november 1547, Cfr. Th. de Limburg-Stirum, o.c., p. 384.
- voetnoot(10)
- Vgl. Cahier primitif, I, 6; Concessie Carolina 1540, art. 19.
- voetnoot(11)
- Vgl. Cahier primitif, I, 7.
- voetnoot(12)
- Vgl. Cahier primitif, I, 15.
- voetnoot(13)
- Vgl. Cahier primitif, I, 19.
- voetnoot(14)
- Vel. Cahier primitif, I, 24.
- voetnoot(15)
- De rekening van de Kortrijkse baljuws zijn te vinden in het Algemeen Rijksarchief, Brussel. A.R.B., Rekenkamer, nr. 13811 tot 13.887.
- voetnoot(16)
- Art. 23 tot 39 komen praktisch letterlijk uit de zesde rubriek van het cahier primitif: ‘Van sheeren waerheden’ (17 artikels).