De Leiegouw. Jaargang 14
(1972)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
De handschriften W. Peel
| |
[pagina 274]
| |
Gezelle was goed thuis in de Kortrijkse burgerijmilieus. Deze foto werd genomen in 1898 in de tuin van de familie Nolf-Beck, Doomiksewijk 148.
(Cliché Ts. Vlaanderen). | |
[pagina 275]
| |
een beroep te doen op een periferische analy'se van de' omgeving'. Een individu is immers niet los te denken van de socio-kulturele wereld waarin hij leeft. De twee systemen lopen parallel, de strukturen korresponderen; zowel gedachten en gevoelens, als het gedrag van het individu wordt bepaald door het omgevende universum, zodanig zelfs dat het individu te beschouwen is als een mikrokosmos van de omgevende werkelijkheid. Noch het gedrag, noch de materiële kulturele produkten zijn verklaarbaar zonder een onderzoek van het socio-kulturele universum waarin dit scheppende individu leeft, denkt en werkt; waarden, normen en betekenissen die onder de oppervlakte van een maatschappelijke struktuur werkzaam zijn, worden in een literair werk geobjektiveerd. Het denken en handelen van een schrijver zijn voor een groot deel te verklaren vanuit de groepen die dit bepalen. De struktuur van zijn denk- en gevoelswereld is (naast vreemde en strikt persoonlijke faktoren) samengesteld uit elementen afkomstig uit de kulturele inhoud van de groep, de maatschappij, de hele tijd waarin hij leeft, en zijn sociaal handelen is in belangrijke mate bepaald door de eisen en normen van de groep waarin hij zich heeft geïntegreerd. In het Gezelleonderzoek is het bijgevolg allesbehalve overbodig een analyse te maken van zijn sociale aktiviteiten en na te gaan met welke groepen hij in Kortrijk in kontakt is gekomen. Het zou ons in staat stellen te onderzoeken in hoeverre Gezelles sociaal handelen een exponent was van een ruimer denk- en kultuurpatroon van bepaalde groepen of klassen. Was dit handelen erop gericht bestaande verhoudingen te handhaven of te veranderen en door welke denkbeelden werd hij hierbij geleid? We moeten nagaan welke de referentiegroep was waarnaar Gezelle zijn handelen heeft gericht (of moeten richten), welke aspiratiegroep zijn denken en oordelen heeft gekonstitueerd en in welke mate hij zich in bepaalde (leidende) klassen heeft geïntegreerd. Maar vóór we kunnen specificeren of Gezelle zich de opvattingen, normen en verwachtingen van bepaalde groepen eigen gemaakt heeft en in zijn werk tot een koherente uitdrukking gebracht, zijn er voorafgaande verkenningen nodig. Met name moeten we een inventaris opstellen van de kontakten die Gezelle met bepaalde groepen heeft gehad, de aard van die bindingen expliciteren en de personen identificeren met wie hij in Kortrijk heeft omgegaan. Voor dit segment van een uitgebreide literatuursociologische analyse zijn de gelegenheidspoëzie en het geheel van Gezelles sociale initiatieven het aangewezen onderzoeksveld, waaruit we besluiten kunnen trekken over zijn mogelijke integratie in groepen die in Kortrijk op politiek, ekonomisch en sociaal niveau een monopolizerende machtspositie hadden verworven. Dan pas is het aan monnikenwerk grenzende onderzoek van | |
[pagina 276]
| |
de gelegenheidsgedichten en de detektivestudie van Gezelles (meestal verborgen) politieke, journalistieke, sociale en kulturele bedrijvigheid een mogelijke bijdrage om zijn werk beter te begrijpen en te verklaren. Dit totale beeld van zijn sociaal gedrag zal ons immers inlichtingen moeten geven over Gezelles opvattingen en ons in staat stellen zijn hele denkwereld te rekonstrueren, een hypotetisch kultuurpatroon op te stellen dat als basis zou kunnen dienen voor een struktureel onderzoek van zijn literair oeuvre. We zouden dan kunnen nagaan in hoeverre Gezelles werk een konsistente uitdrukking is van bepaalde denkpatronen, die te verbinden zijn met analoge denkvormen in het psychisme van bepaalde groepen of klassen uit zijn omgeving.
Ferdinand Van de Putte (1807-1882), pastoor-deken van Kortrijk, die in 1872 van Mgr. Faict de opdracht kreeg om Gezelle weer op te knappen. Zie: De Leiegouw, VIII (1966), 167-176. Hij was de eerste direkteur van de Katrientjes.
Tegen de achtergrond van dit werkschema is het op het eerste gezicht irrelevant lijkende grondwerk (als het nu volgende) te plaatsen. Het is zaak voorlopig verder materiaal te verzamelen dat ons een vollediger beeld moet geven van Gezelles veelzijdige aktiviteit. In laatste instantie zal dit ons een beter inzicht in zijn literair werk moeten bezorgen. | |
[pagina 277]
| |
II. Gezelle en het patronaat van de KatrientjesKortrijk werd in de tweede helft van de negentiende eeuw, zoals meer Vlaamse steden, door enkele grote katolieke families beheerst, die, steunend op een ekonomische machtspositie, door kumulatie hun monopolie op politiek, sociaal en kultureel niveau wisten uit te breiden en elke aanval op hun hegemonie (zoals de opkomst van het socialisme) wisten te neutralizeren. Konservatief, zelfbewust en behoudsgezind geloofden die politicifabrikanten dat zij zelf door tal van organizaties en karitatieve instellingen in paternalistische zin een oplossing konden brengen in de miserabele toestand van de verpauperde arbeiders. Dominant in die initiatieven was een morele preokkupatie; de fabrikant geloofde door zondagsscholen, fondsen, schenkingen en kongregaties niet zozeer de materiële nood te lenigen, dan wel de arbeiders op te voeden en hun zedelijk en moreel gedrag te verbeteren. Een van de belangrijkste van die Kortrijkse dynastieën was de familie Goethals-Vercruysse, waarvan leden reeds sedert de achttiende eeuw in het ekonomische leven (i.h.b. de textielindustrie) opmerkelijke figuren waren geweest. In het politieke vlak hadden ze centrale posities bekleed en in diverse sociale organizaties en karitatieve aktiviteiten een belangrijke rol gespeeldGa naar voetnoot(1). Het is binnen die stevige familiale traditie dat we de stichter van het patronaat van de Cathrientjes, Albéric Goethals (2.5.1843-22.5.1897)Ga naar voetnoot(2), moeten plaatsen. In 1866, op 23-jarige leeftijd, werd hij | |
[pagina 278]
| |
mededirekteur van de natte spinnerij Albéric Goethals & CieGa naar voetnoot(3); meteen begon hij aan een suksesrijke industriële carrière en zette hij de traditie van intense sociale bedrijvigheid voortGa naar voetnoot(4). Hij was ervan overtuigd dat de jonge meisjes uit zijn fabriek, van wie er sommigen niet ouder dan twaalf jaar waren, geholpen moesten worden om ze voor ‘de gevaren van de straat’ te behoeden en ze ‘lessen van goede manieren, van eere en deugd’ te geven, en dat een patronaat daartoe het probate middel was. Over dit patronaat is in nagenoeg alle Gezellebiografieën in vage termen sprakeGa naar voetnoot(5). Veel exacte gegevens hebben we niet meer kunnen achterhalen. De stichting, die we omstreeks 1870 moeten situeren, was immers een louter privé-initiatief, zodat er geen officiële dokumenten zijn bewaard. Dit neemt niet weg dat aan het patronaat bij de oprichting een eigen naam werd gegeven: Vergadering S. Catharina (zo staat het in brieven van A. Goethals en op enkele stempels die op handschriften zijn bewaard), | |
[pagina 279]
| |
naar de patrones van de spinsters. In de wandeling heetten de meisjes echter de Cathrientjes, en zo worden ze ook in alle Gezellegedichten genoemd. Ze kregen meteen ook een (geestelijke) direkteur, respektievelijk deken Van de Putte, onderpastoor K. Goemaere, pastoor De Man, pastoor E. Vyncke en uiteindelijk, in 1875, Guido GezelleGa naar voetnoot(6). Het vroegste, gedateerde gedicht i.v.m. de Cathrientjes dat we kennen, is van 26 juli 1876Ga naar voetnoot(7). Samen met de traditionele biografen zou men ook hiermee kunnen bewijzen, dat Gezelle na zijn aankomst in Kortrijk een periode inaktief is geweest, en pas na enkele jaren van mindere (poëtische) produktiviteit ook zijn gewone aktiviteit als priester weer zou hebben opgenomen. Recent onderzoek wijst in een andere richtingGa naar voetnoot(8). Het is mogelijk dat er toevallig geen oudere dokumenten bewaard gebleven zijn. We geven A. De Conincks datering voor wat ze waard is, vooral omdat we weten dat hij hierin niet altijd betrouwbaar is, zoals straks zal blijken. Feit is, dat Gezelle het patronaat bleef leiden, ook na zijn benoeming tot direkteur van de zusters Filles de l'Enfant Jésus in mei 1889 en zijn opruststelling in 1894, tot hij Kortrijk verliet, begin mei 1899. Daarna werd zijn rol door pastoor A. De Coninck overgenomen. Het patronaat werd door Alberic Goethals in het klooster van de Zusters van Liefde in' Bersacques' Poorte' ondergebracht. De familie Goethals was van bij de stichting een van de belangrijkste weldoeners van de Zusters van Liefde, die in en rond Kortrijk zieken thuis verzorgdenGa naar voetnoot(9). Ook hier zette A. Goethals een familietraditie voort; hij verleende verder financiële steun aan de zusters, wat meteen de vestiging van het patronaat in hun klooster verklaart. Het Bersacques' poortje (zie afb.), in feite een rij kleine huisjes, bestaat nog steeds (in de Groeningestraat, de nummers 8 | |
[pagina 280]
| |
tot 14)Ga naar voetnoot(10).
Bersaques' Poorte (± 1940). In de achtergrond het nu verdwenen kloostergebouw van de Zusters van Liefde (zie opschrift boven deur). (Foto P. Reyntjens).
In een zaaltje van het klooster werd 's zondags tussen vijf en acht voornamelijk door de zusters voor wat ontspanning gezorgd, hoofdzakelijk om de fabrieksmeisjes van de straat en vooral uit de danszalen te houden. Gaandeweg werd de zondagsschool uitgebreid tot een avond- en huishoudschool, zodat naar een grotere ruimte moest worden uitgekeken. Daarmee verhuisde het patronaat naar ‘het Fort’, de z.g. arme kant in het Fortstraatje, ook wel de ‘Splete van het Fort’ genoemdGa naar voetnoot(11), niet ver | |
[pagina 281]
| |
van het ‘jongelingenpatronaat’ van C. Bruloot. Dit moet vóór 1897 zijn gebeurdGa naar voetnoot(12). Meteen stond het patronaat open voor alle meisjes uit de stad; verscheidene namen vinden we niet meer in het personeelsregister van de fabriek Goethals terug. Intussen was de leiding overgenomen door verscheidene juffrouwen, Caesar Gezelle noemt ze' treffelijke ieffrouwen', meestal uit welgestelde Kortrijkse families. Enkelen komen verder ter sprake bij de behandeling van de hss. W. Peel. Over anderen, zoals Henriette Goemaere, Rosa Vandamme, Clothilde Gernay, Emerence Leclercq, Gabrielle Vanneste, Maria Dewitte en de talrijke gedichten die Gezelle voor ze schreef, kunnen we het hier niet hebben. Niet alleen uit dit grote aantal gelegenheidsgedichten (in totaal zijn er ons een zestigtal bekend) mogen wij besluiten dat Gezelle zich ernstig voor het patronaat heeft geëngageerd. Ook voor hem betekende een patronaat een zinvolle steun om de toestand van de arbeiders te verbeteren, wat overigens in Gezelles denkwijze alleen door de vrijgevige welwillendheid van de fabrikant kon gebeuren. Dit initiatief was het beproefde middel om die arme fabrieksmeisjes wat opvoeding te geven, een beetje praktische kennis bij te brengen en ze meteen door (verplichte) godsdienstige oefeningen en onderricht in het patroon van een kristelijke visie te leiden. Een dergelijk patronaat is volkomen geïntegreerd in Gezelles bredere karitatieve bekommernis om op elk gebied de ongeletterde arme arbeiders op te heffen tot wat in de gelegenheidsgedichten zo dikwijls een ‘edel Vlaams-christen volk’ wordt genoemd. Daar kwam nog bij dat Gezelle er zich ronduit thuis voelde, ‘in zijn klavergers’, schrijft pastoor A. De ConinckGa naar voetnoot(13). Vele biografen stem- | |
[pagina 282]
| |
men daarmee in. Uit getuigenissen vernamen we dat Gezelle bij die meisjes (zijn ‘lievelingen’, zegt A. Walgrave) altijd opgewekt en uitgelaten was, terwijl hij toch gewoonlijk als zwijgzaam, gesloten, wat achterdochtig wordt beschreven. Hij kon er ook oude dialektwoorden, uitdrukkingen en spreuken' live' optekenen voor zijn taalerzamelingen. Hij zette ook anderen aan tot' zanten', vnl. Remi Ghesquiere, die hierover getuigtGa naar voetnoot(14). Ook spoorde hij de Katrientjes zelf aan om met behulp van Rafaël De Bo liedjes op te tekenen en in te zenden op een prijsvraag door de Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde te Mechelen uitgeschreven voor de beste verzameling van oude Vlaamse liederenGa naar voetnoot(15). Op een royale manier is Gezelle dan ook in het patronaat bedrijvig geweest, vnl. door het schrijven van gelegenheidsgedichten, die bij naamfeesten, inhuldigingen en patroonsfeesten door de meisjes werden voorgedragen, om samen met ‘blommen, aanspraken en gezangen’, zoals Gezelle het ergens in de Gazette van Kortrijk schrijft, een bezoeker te verwelkomen of een jarige te vieren. Dergelijke feestvieringen waren frekwent. De jaarlijkse St.-Catharinadag (25 november) komt hier vooraan: speciaal gemaakte liederen (zoals Katharina, die heur bloed, jong bloed of de marteldood van sinte kathrine)Ga naar voetnoot(16) werden plechtig rond het beeld | |
[pagina 283]
| |
van de heilige in de O.-L.-Vrouwekerk gezongen. Op Kerstdag zong men het bekende kerstnacht en adeste fidelesGa naar voetnoot(17) bij de in de stad vermaarde kribbe in Bersacques' Poorte, waarin de verkleedde meisjes figureerden. Bij de inhuldiging van deken K. Roets (in 1882) en pastoor A. De Coninck (in 1894) in het patronaat schreef Gezelle welkomgedichtenGa naar voetnoot(18). Bij de talrijke naam- en verjaardagen van de leidsters, bij het bruiloftsfeest van enkelen, op nieuwjaarsdag, telkens zorgde Gezelle ervoor dat de meisjes klaar stonden met een lied of versje. Naar ons weten schreef hij voor geen enkele vereniging of groepering zo veel gelegenheidspoëzie. Gezelles engagement in dit patronaat was uitzonderlijk groot. | |
[pagina 284]
| |
III. Handschriften W. PeelEnkele autografen, die van Maria Demets afkomstig zijn, geven ons een idee van de sfeer van het patronaatGa naar voetnoot(19). Marie Demets (o Kortrijk, 22 juli 1840), die we als de belangrijkste van de ‘Meesteressen’Ga naar voetnoot(20) kunnen beschouwen, hield samen met haar zuster Anna een mode- en dameshoedenzaak in KortrijkGa naar voetnoot(21). Gesteund door de familie A. Goethals, kon zij zich nagenoeg volledig toeleggen op de leiding van de Katrientjes. Op latere leeftijd ging ze in het klooster van de Zusters van Liefde wonen en werd er verzorgd door dokter August PeelGa naar voetnoot(22). Kort voor haar dood (18 augustus 1931) schonk ze hem uit dank Gezellehandschriften die ze zorgvuldig had bewaard. Ze werden door zijn zoon, Werner Peel, in zijn nalatenschap teruggevonden; momenteel berusten ze bij J. De Cuyper, pastoor van de O.-L.-Vrouwekerk in KortrijkGa naar voetnoot(23). De kollektie telt, naast enkele plano'sGa naar voetnoot(24), in totaal tien handschriften, hoofdzakelijk gedichtjes die Gezelle | |
[pagina 285]
| |
voor de meisjes op mooi versierde brieven schreef, en die op de naam- of verjaardag van een leidster, Kerstmis of Nieuwjaar werden voorgelezen en afgegeven. De autografen worden hier duidelijkheidshalve onder genummerde paragrafen beschreven en besproken. Onuitgegeven gedichten worden gepubliceerd. | |
1. Roozen zonder doorens.Het eerste handschrift is een grote brief met royale versieringen: dubbele gouden omlijsting, gouden guirlandes en bloemenGa naar voetnoot(25). Het niet onaardige nieuwjaarswensje is niet uitgegeven: Roozen zonders doorens,
schaapkes zonder hoorns,
blijdschap zonder achtersmert,
daarmee voll' dit jaar uw hert!
5[regelnummer]
Kon ik u dat geven, ziet,
ik en wachtte op morgen niet.
Ik zal het vragen, en 'k betrouw
dat die onbevlekte Vrouw,
die wij dienen al te saam,
| |
[pagina 286]
| |
10[regelnummer]
mijne vraag zij aangenaam;
en ter dier intentie gaan
ik voor Moeder Anna staan,
en een keerske ontsteken daar,
voor uw en heur nieuwejaar!
15[regelnummer]
Kortrijk den laatsten 's jaars 1884Ga naar voetnoot(26).
Het gedicht is bestemd voor een zekere Anna (van wie de patroonheilige in v. 12 wordt genoemd), en als we ons herineren dat het hs. van Marie Demets afkomstig is, kunnen we zonder meer aannemen dat hier Anna Demets (1.2.1842-15.6.1909) bedoeld is. Hoewel zij zich, voor zover we dit nog hebben kunnen achterhalen, meer dan haar zuster Marie de modistenzaak aantrok, was zij ook zeer bedrijvig in de kring van de Katrientjes. Dat zal uit wat volgt nog duidelijk blijken. Daarnaast denken we dat zij Gezelle ook in het uitgebreide sekretariaatswerk heeft geholpen. Onze vermoedens werden voor een deel bevestigd door een fragment uit een brief van J. Winkler aan GezelleGa naar voetnoot(27), waarin hij schrijft dat hij aangenaam werd verrast door de ontvangst van Gezelles ‘fraaien Duik-Almanak’, ‘mij van uwentwegen door Juffrouwe Anna de Mets toegezonden’. Met alle voorbehoud stellen we hier dat Anna Demets, naast Cordelia Vande WieleGa naar voetnoot(28), en in vergelijking verre van zo intensief, een deel van Gezelles schrijf- en briefwerk heeft verricht. | |
2. Beminde Joufvrouw Anne, (Twee Marietjes).Ook de tweede autograaf heeft betrekking op diezelfde Anna Demets. Het gedicht is opnieuw op een dubbele brief, ditmaal niet zo feestelijk versierd, geschreven en heeft kennelijk ook gediend om op Anna's naam-of verjaardag zélf twee Katrientjes hun dank te laten verwoorden voor de zorg die zij voor de meisjes toontGa naar voetnoot(29). De toon van het gedicht is nogal | |
[pagina 287]
| |
idyllisch, en zegt niet veel over de sociale werkelijkheid die achter de argeloze woorden steekt: Beminde Joufvrouw Anne,
Twee Marietjes,
op hun knietjes,
bidden, elken dag die daagt,
voor die goede,
5[regelnummer]
die, nooit moede,
voor hun zielke zorge draagt.
Die, genegen,
hun de wegen
van 't godvruchtig leven leert,
10[regelnummer]
en die, blijde,
tallen tijde,
't nieuwe en 't oude in 't beste keert.
Daarom kommen
wij, met blommen,
15[regelnummer]
u besteken, nog nen keer;
en u geven,
daarbeneven,
onze herten, meer en meer.
God beloone,
20[regelnummer]
God bekroone
iefvrouw Anne, in de eeuwigheid;
en te zijne
bij Kathrine,
zij, met haar, ons toegezeid!
25[regelnummer]
Van uwe onderdanige Marie Laporte, Marie VercruysseGa naar voetnoot(30).
Het gedicht werd niet in de dundrukeditie gepubliceerd, maar wel, zij het dan met talrijke varianten, in BiekorfGa naar voetnoot(31) en door C. Gezelle in ZantekoornGa naar voetnoot(32). Beide versies gaan waarschijnlijk op eenzelfde kladhandschrift terug. | |
[pagina 288]
| |
Aan de hand van gegevens uit het personeelsregister van de Linière de CourtraiGa naar voetnoot(33) en nog enkele andere bronnen kunnen we de meisjes identificeren. Marie Laporte (o Kortrijk, 14.10.1863, dochter van Marie Nathalie Laporte) werd in het Amerlinckgesticht opgevoed en staat voor de eerste maal op 3 april 1871 (d.i. op 8-jarige leeftijd!) in het register vermeld. Haar hele leven werkte ze in de fabriek van Goethals. Samen met Marie Egels, waarover verder meer, woonde ze tot 1918 in Bersacques' Poorte (nr. 5), later in het Malingépoortje, een arme buurt bij het Plein, waar veel arbeiders uit de fabriek Goethals woonden. Ze stierf in 1946 in de Voorstraat. Marie Vercruysse (o Harelbeke, 19.11.1875 - † Kortrijk, 6.11.1912) werkte vanaf 1890 in de spinnerij, wat erop zou kunnen wijzen dat we het gedicht na 1890 moeten dateren. | |
3. Wel iefvrouw Anna toch.Dezelfde twee meisjes spreken wensen uit bij Anna Demets' naamdag (26 juli)Ga naar voetnoot(34). Uit de woorden spreekt opnieuw diezelfde onderdanige tevredenheid, die we in het vorige gedicht aantroffen: Wel iefvrouw Anna toch,
ge 'n zijt voor geen bedrog
van ons, noch ander menschen;
maar zeker is het dat
5[regelnummer]
wij u proficiat,
vol ware liefde, wenschen.
Sint Anna, die dat hoort,
bescherme u altijd voort
van al dat u kan deren;
10[regelnummer]
en, wat er moog geschiên,
uw dienaaressen zien
u altijd even geren.
| |
[pagina 289]
| |
Gij toogt ons met uw hand
dan weg naar 't Vaderland:
15[regelnummer]
wij volgen u, met hope
van eens, op uwen stap,
te komen, daar men pap
mag eten, met sirope.
't Is rijspap, zoo gij weet,
20[regelnummer]
dat me' in den hemel eet,
met zelver lepels: make
Sinte Anna dat, daarbij
een scheutel rijspap zij
die U en ons wel smake.
25[regelnummer]
Marie Laporte
Marie Vercruysse.
Baur publiceerde het gedicht, maar zijn tekst wijkt in belangrijke mate af van onze autograaf. De beide namen onderaan ontbrekenGa naar voetnoot(35). We vermoeden dat Baur zich op een kladhandschrift heeft gebaseerd, dat Gezelle bij het definitief overschrijven op de brief verbeterde en vervolledigde met de namen van de meisjes die voor de gelegenheid moesten optreden. Dit illustreert het procédé dat bij het totstandkomen van gelegenheidsgedichten frekwent werd aangewend. Gezelle schreef die vaak zó veralgemenend, zonder konkrete toespeling op bepaalde omstandigheden, zonder precieze verbijstering van figuren of gebeurtenissen, dat welke naam ook onderaan kon worden ingevuld. Gezelles gebruikspoëzie was multifunktioneel: één gedicht kon voor verschillende personen en zonodig ook verscheidene keren dienstig zijn. Op nog andere aspekten van die multifunktionaliteit komen we nog terug. De meisjes werden hierboven reeds geïdentificeerd. Qua datering kunnen we met een analoge redenering als in III, 2 konkluderen: na 1890. | |
4. Dierbare Joufvrouw Anna! (Sinte Annedag).Dat Gezelles gelegenheidspoëzie vaak idealizerend is (en dat hierin een | |
[pagina 290]
| |
pedagogische funktie meespeelt), blijkt uit onze vierde autograafGa naar voetnoot(36), andermaal een versierde brief met een onuitgegeven naamfeestwens voor Anna Demets: Dierbare
Joufvrouw Anna!
Sinte Annedag,
uw lief gelach
verschijnt weêr in den Oosten
en komt van ver
5[regelnummer]
uw kindren her
verblijden en vertroosten!
Onze iefvrouwe is
een beeldtenis
van U, o weerde Vrouwe,
10[regelnummer]
dat ik voorwaar
in u en Haar
bewondere en aanschouwe!
God wilt en leert
dat elk, gekeerd
15[regelnummer]
naar Hem, zijn' heilge vrienden
uit al zijn macht
te volgen tracht
die reeds den loon verdienden.
Zoo helpt ons dan,
20[regelnummer]
o iefvrouw An,
met onbevreesde schreden
met u te gaar
deur al 't gevaar
den booze wereld treden!
25[regelnummer]
Tot dat wij, met
een goed gebed
van u geholpen, meugen,
verhuisd van uit
de wereldmuit,
30[regelnummer]
voor eeuwig ons verheugen!
Uwe onderdanige kinderen
Eudoxie
Herminie
Marie
35[regelnummer]
LéonieGa naar voetnoot(37)
| |
[pagina 291]
| |
De namen zijn moeilijk te identificeren; we kunnen alleen maar gissingen makenGa naar voetnoot(38). Vooral in de tweede strofe is de aangeduide idealizering merkbaar: Anna Demets fungeert hier als beeldtenis van de H. Anna, en wordt daarom ‘bewonderd en aanschouwd’; van haar wordt hulp en bijstand afgesmeekt om de gevaren van de booze wereld (een Gezelle-topos) te trotseren. Een konstante in Gezelles gelegenheidspoëzie is dit herscheppen van kleine mensen tot kleine helden, van het ‘schamel volk’ tot een edel volk. Dit idealizeringsprocédé werkt dan als bevrijding, opheffing uit de miserabele toestand waarin die (jonge) arbeid(st)ers zich bevonden, waarbij de werkelijkheid wordt vervaagd en alle verwachtingen gericht naar de uiteindelijke bevrijding in een mooie toekomst van hemel en eeuwigheid. Armoede wordt aanvaardbaar gemaakt door een optimistisch vooruitzicht van beloning en zaligheid. Dit principe is ook struktureel vertaald: de bouw van veel Katrientjes- en andere gelegenheidsgedichten is vaak parallel (bijna stereotiep); uitgaand van de aanleiding (met enkele vage toespelingen op gebeurtenissen en persoon) wordt het hier en nu al vlug in een ruimere veralgemenende beschouwing (over deugdzaam en kristelijk leven) geschoven en naar het einde toe van het gedicht in het perspektief geplaatst van een uiteindelijke verlossing en beloning in de eeuwigheid. We vermoeden dat we hier met een grondstruktuur van Gezelles gelegenheidspoëzie hebben te doen, die om nadere bestudering vraagt. Aansluitend bij de vier besproken autografen, die allemaal iets met Anna Demets te maken hebben, wijzen we nog even op enkele gedichten die op haar betrekking hebben. Zo b.v. twee handschriften uit het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, nl. Joufvrouw Anne, 't is op heden en Beminde Joufvrouw Anne, (Kon dit vogelken u spreken)Ga naar voetnoot(39). Het eerste gedicht is niet uitgegeven, het tweede is in de dundrukeditie opgenomen (Dundr. III, p. 279), zij het met belangrijke varianten. We hopen nog elders die autografen te kunnen behandelen. J. Boets publiceerde al het gedicht Sinte Anne, hooggeprezenGa naar voetnoot(40). H. Dirkx maakte eertijds | |
[pagina 292]
| |
in Gezellekroniek het hs. van het gedicht Joufvrouw Anne, / ik en kanne bekend, dat Baur verkeerdelijk publiceerde (Dundr. III, p. 254 e.v.)Ga naar voetnoot(41). Hij kon het echter niet lokalizeren. Het hoort ongetwijfeld thuis in de sfeer van de Katrientjes, en met Anna is zeker Anna Demets bedoeld. Ook Baur publiceerde nog andere gedichten voor Anna Demets, zes in totaal: 1. Wie kander Moeder Anna weerd vereeren (Dundr. III, p. 784)Ga naar voetnoot(42). 2. Sint Anna, die de Moeder was (Dundr. III, p. 784 e.v.). 3. O edele vrouwe ons toegenegen, (Dundr. III, p. 280). 4. Och heilige Moeder Anna zoete (Dundr. III, p. 698 e.v.). In 't laatste vers las Baur Demets voor Demete, wat hij dan ook in zijn titel overnam. 5. Joufvrouw Anne, vriend van mij, (Dundr. III, p. 699 e.v.). 6. Joufvrouw Anne wel besteed (Dundr. III, p. 700). We beperken ons tot die korte vermelding. Enkel bij het laatste gedicht willen we nog even terugkomen op de reeds gemelde multifunktionaliteit van Gezelles gelegenheidspoëzie, die zich ook manifesteert in het utilitair-pedagogisch karakter van de Katrientjesgedichten. In de verzen 9 en 10, waarin Gezelle de meisjes de wens laat uitspreken te worden zoals gij, [d.i. Anna D.] (...) brave en blij, wordt Gezelles bedoeling van zijn patronaatswerk, zijn hele programma in een notedop verwoord. Zijn pedagogische bekommernis bestond er nl. in, d.m.v. zijn gedichtjes (‘gebruik’spoëzie in utilitaire zin) de meisjes te ‘verblijden en vertroosten’, ootmoedigheid en optimistische vrolijkheid aan te leren. De Katrientjesgedichten vervullen naast de oppervlaktefunktie als gelegenheidspoëzie nog een tweede, latente funktie, nl. medium om de fabrieksmeisjes (arme schapen noemen ze zichzelf gedurig) blijde aanvaarding van de eigen beperktheid en armoede bij te brengen, een passieve berusting als enige mogelijkheid voor een hoopvol uitzicht op beloning in een gelukkige eeuwigheid. Zo trachtte Gezelle in ieder gedichtje dat hij voor de Katrientjes schreef, ze op een eenvoudige wijze naar een bepaalde wereld- en levensopvatting te leiden, die (impliciet) overeenkomstig was met die van de fabrikant, van een groep bezittende families, en het globale denken van een heel burgerijmilieu. | |
[pagina 293]
| |
5. Maria, Moeder Gods geprezen.Zes Katrientjes bieden bij een naamfeest van Marie Demets, over wie we het al hadden, met een gedichtje hun wensen aan. Het is nog niet gepubliceerd. De tekst is volledig, maar het handschrift is een afgeknipt deel van het origineelGa naar voetnoot(43). Maria, Moeder Gods geprezen,
Wilt hun al genadig wezen
die met uwen name fijn
Maria geheeten zijn!
5[regelnummer]
't Zijnder vele, maar geen eene
en bestaat er, zoo ik meene,
die heur Patroonesse zoet
zoo standvastig achterdoet.
Onlangs is het nog gebleken,
10[regelnummer]
als ze in 't Fort daar kwamen spreken,
want zij nam dit enkel woord
voor besluit: 'k doe altijd voort.
Dus Proficiat, leeft lange,
en de vijand nooit en vange
15[regelnummer]
uwe ziele, iefvrouw Mary;
proeft hij eens, wij zijnder bij!
Virginie Vandevyvere
Marie Hostens
Leonie Hostens
Mathilde Callens
Marie Egels
Marie De CaluweGa naar voetnoot(44)
De tekst van het gedicht komt ook voor in een serie van twaalf apografen uit het Archief en Museum voor het Vlaamse CultuurlevenGa naar voetnoot(45). Dit | |
[pagina 294]
| |
afschrift vertoont verscheidene variantenGa naar voetnoot(46). De zes namen, die onderaan op het handschrift zijn vermeld, kunnen we alle op één na identificerenGa naar voetnoot(47). Wat de datering betreft, suggereren we het volgende: in 2. hadden we het al over de uitbreiding van het patronaat, waarbij een lokaal in ‘Het Fort’, waarop in v. 10 wordt gealludeerd, werd betrokken; we situeerden dit vóór 1897, of zelfs vroeger, reeds in 1892 of '93. Maria, Moeder Gods geprezen, werd dus zeker na 1892 geschreven. | |
6. Jufvrouw' Marie, bij al degenen.Ook dit handschriftGa naar voetnoot(48) is slechts een deel van het origineel, dat blijkbaar (in de tekst, v. 8 en 9 vooral, wordt immers op de versieringen van de brief een toespeling gemaakt) op de naamdag van dezelfde Marie Demets werd gebruikt. Het gedicht werd niet door Gezelle zelf op de brief geschreven, en is onvolledig. Midden in de tekst wordt het onder aan het blad afgebroken:
Jufvrouw' Marie, bij al degenen
die U den besten wensch verleenen
op uwen feestdag, komen wij,
uwe oudste vrienden, vrij en blij,
5[regelnummer]
en met oneindig zielsgenoegen
twee woorden nu daarbij nog voegen.
Op onzen brief, van boven op,
staat er 'ne schoonen rozenknop;
| |
[pagina 295]
| |
en langs de kanten staan te glanzen
10[regelnummer]
de schoonste woorden in twee kranzen
van rozen en viooltjes fijn.
't En kon voorwaar niet beter zijn.
Gij zijt een ware knop van rozen
die vol van liefde staat te blozenGa naar voetnoot(49).
Ook dit onuitgegeven gedicht vinden we terug bij de zojuist beschreven reeks van twaalf afschriften uit het AMCV. Hier is het volledig en het maakt het ons mogelijk het onvolledige hs (Peel) aan te vullen: 15[regelnummer]
voor elk [van] ons, en wij, wij staan
met eenen bloemenkrans omdaa[n]
bij U, omdat wij heden mogen
onz' dank en onze liefde toogen.
Leef lange nog, en weest volop
20[regelnummer]
gelukkig, lijk een rozenknop [.]
Zoo wel en wildig ende vreugdig
en altijd, altijd even jeugdig!Ga naar voetnoot(50)
Uit v. 4 blijkt dat Marie Demets' oudste vrienden aan het woord zijn; dit zijn waarschijnlijk de Katrientjes, die van bij het ontstaan tot het patronaat behoorden. Het gedicht mogen we dan ook in de late jaren 90 plaatsen. | |
7. Valentine en Eugenie.Het handschrift van dit onuitgegeven versje is interessant, al was het maar omdat Gezelle het schreef in dezelfde maand van zijn benoeming te Brugge, maart 1899. Het stelt ons ook in de gelegenheid wat meer te zeggen over de familie Alberic Goethals. We geven eerst de tekst en de beschrijving van de autograafGa naar voetnoot(51): | |
Valentine en Eugenie, | |
[pagina 296]
| |
onbejaard zijt gij in 't leven;
zuiver zoo geen ooge en is,
schuldeloos en blij gebleven,
5[regelnummer]
God een ware beeltenis.
Valentine en Eugenie,
't kwam van God een stem u groeten,
zeggende: ‘Op den autaar ligt
't Lam, dat al ons kwaad kwam boeten,
10[regelnummer]
u tot voedsel ingericht.’
Valentine en Eugenie,
lang hebt gij en veel gebeden;
neerstig uw geloof geleerd
en naar God, eerbiedig, heden,
15[regelnummer]
uwe stappen toegekeerd.
Valentine en Eugenie,
heden zijt gij, zusters beide,
ingegaan ter bruiloftzaal,
daar God zelve u toebereidde
20[regelnummer]
zjin aanbidlijk avondmaal.
Valentine en Eugenie,
mochten wij de zoetheid weten
van 't gesprek, dat gij en God
hieldt; en, onder 't Paaschlam eten,
25[regelnummer]
al uw heilig zielgenot!
Valentine en Eugenie,
geen en zal dat zeggen mogen;
maar wij, arme kinders, wij,
zijnde in uw geluk bewogen,
30[regelnummer]
wenschen dat het eeuwig zij!
Valentine en Eugenie,
met al die u hier beminden,
in den hemel, zusters lief,
mochten wij te gare u vinden!
35[regelnummer]
't Is het slot van dezen brief.
Kortrijk,
6/3/'99
[w.g.] Guido GezelleGa naar voetnoot(52)
Het verzorgde gedichtje werd voor Valentine en Eugenie Goethals, de oudste twee dochters van Alberic Goethals ter gelegenheid van hun eerste kommunie geschrevenGa naar voetnoot(53). Het gaat hier echter niet om hun kommunie- | |
[pagina 297]
| |
prentje. Hiervoor werd niet Gezelle, maar de direkteur van het toen fransgezinde St.-Niklaasinstituut te Kortrijk (Hendrik Prevost), waar Valentine en Eugenie school liepen, aangesproken. Nu is het niet zo, dat Gezelle geen Franse gedichten schreefGa naar voetnoot(54). Het is dus weinig waarschijnlijk dat hij geweigerd zou hebben het kommuniegedichtje in het Frans te maken. Misschien waren Gezelles relaties met de familie A. Goethals niet zo vriendschappelijk, en bleven de kontakten tussen de fabrikant en de direkteur van zijn patronaat wat formeel en afstandelijk. Hiervoor hebben we overigens enkele aanwijzingen. Van Gezelle is er in het Archief Goethals geen spoor te vinden. Op de lange lijsten genodigden, opgesteld ter gelegenheid van feestmaaltijden, staat Gezelle nergens vermeld, ook niet op die bij de eerste kommunie van de oudste twee dochtersGa naar voetnoot(55). In de brieven van A. Goethals aan Gezelle, die we hier niet hebben kunnen behandelen, is de toon ook nogal formeel. Het eenvoudige, op kladpapier geschreven gedicht heeft ook geen betrekking op de familie Goethals of het kommuniefeest, maar, zoals vooral uit vers 28 (wij arme kinderen) blijkt, op het patronaat van de Katrientjes. Valentine en Eugenie kwamen er immers veel, om samen met de fabrieksmeisjes te spelen. Gezelle ondertekent, maar hij schrijft in naam van alle Katrientjes. Zij nemen afscheid van Valentine en Eugenie, die na hun eerste kommunie naar een school in Rijsel vertrokken. | |
8. Joufvrouw Stephanie, geprezen.Bij de achtste autograaf, dit keer een kleurrijk versierde briefGa naar voetnoot(56), heb- | |
[pagina 298]
| |
ben we geen volledige zekerheid qua identifikatie van de aangesproken Stephanie. Ook Baur kon die blijkbaar niet identificeren, want hij publiceerde het gedicht onder de titel: Feestdicht voor een Stephanie (Dundr. III, p. 701). De versie in de dundrukuitgave verschilt 20 grondig van onze autograaf, dat we de laatste hier helemaal afdrukken. We vestigen de aandacht op het programmatische karakter van het gedicht (vooral v. 13-20), waarover we het bij gedicht 4 al hadden: Joufvrouw Stephanie, geprezen,
wilt nog eens indachtig wezen
dat het uwe feestdag is,
daags na Christus Kerstemis.
5[regelnummer]
Daarom komen wij al zeere,
en wij vragen: laat ons de eere
van u, met beleefd fatsoen,
onze groetenis te doen!
Stephanus was een diaken;
10[regelnummer]
hij most op den armen waken
van Gods kerke, en zoo doet gij,
beste joufvrouw Stephanie;
op ons, arme meiskes, waakt gij,
en met alle liefde maakt gij
15[regelnummer]
ons verplicht, met raad en daad,
van te gaan zoo als gij gaat,
altijd in de rechte paden,
zoo in woorden, zoo in daden.
God zal u dit wijs beleid
20[regelnummer]
loonen in der eeuwigheid.
Blijft bij ons, wij zullen trachten
u met al onz' beste krachten
na te volgen, waar dat 't zij!
Leve joufvrouw Stephanie!
25[regelnummer]
Van uwe onderdanige kinders:
Valerie Windels,
Elisa Hughe
Clemence D'Hulst.
Kortrijk den 26 in Kerstmaand
30[regelnummer]
1889.Ga naar voetnoot(57)
Als we rekening houden met de soms belangrijke variantenGa naar voetnoot(58), en het | |
[pagina 299]
| |
feit dat Baur noch de datering, noch de namen onderaan heeft vermeld, moeten we veronderstellen dat zijn versie (zoals dit reeds bij de vorige handschriften enkele keren het geval was) op een klandhandschrift teruggaat. We wijzen nog eens op de werkwijze die Gezelle bij het maken van gelegenheidsgedichten veel gebruikte (cfr. 3): bij een eerste (klad)versie had hij nog geen weet van de personen die het gedicht zouden aflezen. Slechts bij het overschrijven vulde hij de inmiddels vernomen namen in; soms liet hij dit zelfs aan de ‘opdrachtgevers’ over. In principe kon één basisgedicht zo voor verscheidene gelegenheden en personen worden ‘gebruikt’. Opvallend is ook dat Gezelle zelfs bij die toch niet zo belangrijke versjes kritisch stond tegenover zijn tekst. Tussen klad- en nethandschrift zijn er altijd verschillen. Het overschrijven gaf nog altijd aanleiding tot verbetering. De meisjes hebben we gemakkelijk kunnen identificerenGa naar voetnoot(59). Dit was niet het geval met de leidster StephanieGa naar voetnoot(60). G. Billiet denkt dat het om Stephanie Opsomer gaatGa naar voetnoot(61). Nergens konden we aanwijzingen vinden dat ze leidster van de Katrientjes was. Dit is wel het geval met een zekere Stephanie Ameye (12.9.1823-2.3.1891). Vooreerst schreef Gezelle een gedichtje op haar doodsprentje (Dundr. I, p. 318), waarop we lezen: ‘jonge dochter, beschermlid van Sinte Kathrinens Avondschole in Bersaques | |
[pagina 300]
| |
poorte’ (Zie: Jub. KB, p. 266)Ga naar voetnoot(62). In een brief van 3 maart 1891 (dus één dag na haar overlijden) schrijft Alberic Goethals: ‘Juffr. Stéphanie Ameye is dood. Zullen de meisjes van het patronaat het lijk dragen?’Ga naar voetnoot(63). We geloven dat dit voldoende bewijzen zijn om het gedicht met Stephanie Ameye in verband te brengen. | |
9. Maria leve! (o Blijde maand van Meie en van de bloemen).In de jaren tachtig wilde Gezelle het volk horen zingen in de kerk. Hij schreef daarom verscheidene liederen op bekende (veelal Franse) deuntjes, vnl. Marialiederen voor de meimaand, en liet die op losse blaadjes of plano's drukken en ronddelen aan de mensen in de kerk. Ze werden in de regel 's zondags na het lof en sermoen gezongen. R. Ghesquiere heeft hierover een en ander genoteerdGa naar voetnoot(64), maar in het algemeen is er over dit initiatief nog niet zo veel geschreven en onvoldoende materiaal (hss., plano's en uitgaven) is tot nu toe verzameld of bestudeerd. Tot de handschriften W. Peel behoort het kladschrift van o Blijde maand van Meie en van de bloemenGa naar voetnoot(65). Hoewel dezelfde tekst in de dundrukuitgave (Dundr. III, p. 660 e.v.) en nog tal van andere plaatsen is gepubliceerd, geven we toch de versie van de autograaf. Hij verschilt immers duidelijk van de gedrukte versies en telt één strofe meer, nl. strofe 4. Nergens komt ook de datering voor. | |
[pagina 301]
| |
5[regelnummer]
2. 's Morgens, aleer de zon begint te stralen,
hankert mijn hert, om naar de kerk te gaan,
en, Moedermaagd, daar uwen lof t'herhalen,
waar bloem en licht voor uwen autaar staan.
3. Als 't avond wordt, als iedereen van werken,
10[regelnummer]
lijkt gij weleer, heeft zijne plicht volbracht,
komt elk getroost weerom naar U ter kerken,
en vraagt aan u de ruste van den nacht.
4. 't Zij dag of nacht, 't zij Meie of and're tijden,
altijd is u mijn hert en mijn gemoed,
15[regelnummer]
Moeder van God, indachtig, en het lijden,
peize ik op U, het lijden wordt mij zoet!
5. Peize ik op U, 'k en duchte niet te sterven;
ruste ik op U, 'k en vreeze geen geweld,
want gij en zult, Maria, niet onterven
20[regelnummer]
't kind dat in U zijn eenig rijkdom stelt.
6. Zijt dan nog eens, Maria, welgekomen,
met uwe maand, uw vreugd en uw gezang,
en zij veel eer, ja 't leven mij ontnomen,
als uwe liefde... Leef Maria lang!
Tusschenzang { Maria leve,
Tusschenzang { nu en altijd:
Tusschenzang { leef' eeuwig lang, Maria, } bis
Tusschenzang { die onze Moeder zijt. } bis
Kortrijk Meimaand 1883
30[regelnummer]
[w.g.] Guido GezelleGa naar voetnoot(66)
Op de autograaf wijst Lied no 3 naar de reeds vermelde deuntjes. Gezelle gebruikte bij die liederen een achttal basismelodieën, die de mensen goed kenden, en waarop hij diverse teksten schreef. Die ‘Wijze’ staat ook altijd op de plano's vermeld. Dr. J. Boets maakte mij op zo'n plano attent, waarop O Blijde maand van meie en van de blommen voorkomtGa naar voetnoot(67). | |
[pagina 302]
| |
Terloops zij opgemerkt dat de teksten op de plano's zó werden gedrukt, dat de mensen die in het Westvlaams moesten zingen (b.v. blommen i.p.v. bloemen op de autograaf). Gezelle liet de liederen ook in de Gazette van Kortrijk verschijnen. Dit is niet met ons lied het geval, maar b.v. wel met Lied nr. 2, Christene zielen (GvK, VIII (1883), 19) en Lied nr. 4, O Moeder Gods (GvK, VIII (1883), 49)Ga naar voetnoot(68). R. Ghesquiere verzamelde al die (met nog andere) teksten in zijn Dertig geestelijke liederen van Guido Gezelle, uitgegeven bij Siffer te Gent in 1891. Hij steunde hierbij op de plano's. Dit is ook het geval bij o Blijde maand (...); op de autograaf komt overigens een andere titel voorGa naar voetnoot(69). In zijn persoonlijk eksemplaar (in fotokopie in het Centrum voor Gezellestudie aanwezig) schreef R. Ghesquiere bij ons lied: gekende fransche wijze, en onder ‘Wijze: o Roozenkrans, blz. 28’: O sacré coeur. Naast het lied tekende hij een kruisje, wat, naar hetgeen hij hierover vooraan in het boekje schrijft, zou betekenen dat het lied in Gezelles tijd werd gezongen. Baur heeft zich waarschijnlijk op de uitgave van Ghesquiere gebaseerd. We kunnen hier niet ingaan op een uitvoerige vergelijking van varianten. Onze gegevens over nog mogelijke versies van hss. of plano's zijn nog te onvolledig. | |
10. Mad. Elisa.Tot de kollektie W. Peel behoort ook nog het handschrift van een vrij informeel briefje van Gezelle, aan een zekere Mad. Elisa gericht. Bij de identifikatie ondervonden we wel wat moeilijkhedenGa naar voetnoot(70). De bijna familiaire toon en het onverzorgde schrift deed ons zoeken in Gezelles intiemere vriendenkring. Het handschrift en de tekst zelf geven weinig aanwijzingen: | |
[pagina 303]
| |
Mad. Elisa
Sint Niklaais kijkt dikwijls deur 't veisterke van den
hemel, bezonderlijk binst den heiligen tijd van den
5[regelnummer]
Advent, tijd van Penitentie (etc.)
Kijkende (in de Leystrate Vrouwstrate) onlangs deur dat
veisterke heeft hij in Kortrijk een Dame gezien die
10[regelnummer]
den heiligen tijd van den advent vereerde tot in heur
kleeren toe die al te male peurper of mauve waren, gelijk
15[regelnummer]
's zondags de heilige kleeren zijn van de priester aan den
autaar [.]
Mauve rok, mauve jacquette [,] mauve voilette, mauve
20[regelnummer]
blommen op den hoed [,] al mauve uitgenomen heur
hemde [.]
Daarom vereert heur S. Niklaas met (eenen Kindeken
25[regelnummer]
Jesus - ook in Mauve) met dit heilig Kindeke Jesus,
dat ook in mauve gekleed is lijk Madam, binst den heiligen
30[regelnummer]
tijd van den Advent.Ga naar voetnoot(71)
De geadresseerde is hoogstwaarschijnlijk Elisa Van den Broeck (Sint-Niklaas, 19.11.1844 - Kortrijk, 2.6.1933). In het register van de Franse Mariakongregatie staat ze als ‘épouse Camille Vercruysse’ ingeschrevenGa naar voetnoot(72). Ze was inderdaad de echtgenote van Camille Vercruysse, die met Gezelle goed bevriend was. Hij kwam ondermeer tussen in de onderhandelingen met het bisdom voor Gezelles benoeming tot direkteur van de Filles de l'Enfant Jésus in 1889. In de Gezellebiografieën wordt ze geregeld als Mevrouw Elisabeth Vercruysse aangehaaldGa naar voetnoot(73). Ze zou Gezelle geholpen hebben ‘in stoffelijke zaken’ (Walgrave), ze ‘moederde’ hem (Jub.). Uit de Jub. blijkt ook | |
[pagina 304]
| |
dat Gezelle van haar allerlei Franse tijdschriften ter lezing kreeg. Ze woonde in de Leiestraat (nr. 24), op de hoek van de Handboogstraat. Hierop wordt in de brief allusie gemaakt. Het is onmogelijk de achtergrond van dit briefje te rekonstrueren. Het blijft b.v. een vraag hoe dit hs. bij de kollektie van Marie Demets is terechtgekomen. Waarom is er geen adres vermeld? Misschien werd de brief nooit verstuurd, en gaat het hier om een kladje, haastig genoteerd op een stuk van een brief uit 1889, dat later werd overgeschreven. Gezelle stuurt een geschenkje bij de brief (die waarschijnlijk door iemand aan huis werd afgegeven) als beloning voor die intense ‘vereering’ van de advent en misschien meteen als dank voor een van de vele diensten die Mad. Elisa, als we de biografen geloven, Gezelle had bewezen. Verdere spekulaties lijken ons nogal belangloos vóór we over meer gegevens beschikken omtrent de talrijke ‘zorgende vrouwenhanden’, om het met Walgrave te zeggen, die Gezelle te Kortrijk hebben omringd. J.P. Couttenier Asp. N.F.W.O. |
|