De Leiegouw. Jaargang 14
(1972)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
De verhouding tussen Vlaamse beweging en arbeidersbeweging in GentVan 1836 tot zijn dood in 1872 woonde Ferdinand Snellaert in Gent, de stad waar de arbeidersbeweging zich het eerst in België ontwikkelde. Hij was er een van de leiders der flaminganten, in sommige jaren zelfs de invloedrijkste. Hoe hebben hij en zijn medestanders zich verhouden tot de opkomende arbeidersbeweging, en omgekeerd? We moeten die vraag stellen in een ruimer kader: hoe verhielden zich tot elkaar de arbeidersbeweging en de Vlaamse beweging, ja in het algemeen de nationale bewegingen in het midden van de 19de eeuw in Europa? Alleen dan weten we of Snellaerts optreden iets bijzonders was, of iets normaals. We zullen daarbij enkele begrippen moeten onderscheiden die gemakkelijk worden verward: demokratische of radikaal-liberale beweging, arbeidersbeweging, socialisme. | |
I. In Europees perspektiefDe nationale bewegingen, de arbeidersbewegingen en de socialistische stromingen van de 19de eeuw in Europa hebben alle een gemeenschappelijke wortel en voedingsbodem: de ideëen van verlichting en romantiek. En een gemeenschappelijke motor: de reeks revoluties die van 1770 tot 1850 onafgebroken over de Atlantische ruimte sloeg, met als hoogtepunten 1789 en volgende jaren, 1830 en 1848. De onderling verstrengelde idealen van vrijheid, gelijkheid, volkssoevereiniteit en nationale onafhankelijkheid bleven na de val van Napoleon de beste geesten bezielen; men noemde hen de liberalen. In hun rangen waren er natuurlijk tal van schakeringen die we vereenvoudigd tot twee kunnen herleiden: de gematigden, tegenover de radikalen of demokraten. De gematigden ging het er vooral om de verworvenheden van de Franse revolutie veilig te stellen en ze aan te vullen met een parlementair stelsel; m.a.w. ze wilden een heerschappij van de burgerij, ook al zouden de andere klassen mee profiteren van de hervormingen die ze voorstonden, zoals de afschaffing van de feodaliteit, de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting, enz. Zij kwamen in België en in Frankrijk aan de macht in 1830. | |
[pagina 200]
| |
De radikalen, die vooral uit de revolutiegolven van 1830 en 1848 voortkwamen, wilden verder gaan en een aantal maatregelen nemen, speciaal ten voordele van arbeiders en boeren: algemeen stemrecht, stakingsvrijheid, schoolplicht, beschermende sociale wetgeving, en dergelijke. Zij hadden hun aanhang vooral bij de stedelijke kleine burgerij, intellektuelen, kleine ondernemers, enz. Ze waren ook in hun nationalisme radikaler dan de gematigden. Na mislukte revoluties troepten hun leiders als bannelingen samen in de hoofdsteden waar ze asiel konden verkrijgen: Londen, Parijs, Brussel... Polen, Hongaren, Italianen, Duitsers vormden daar een internationalistisch gezelschap van nationalisten, die uitkeken naar de volgende revolutie in Parijs, als signaal voor de bevrijding van hun vaderland zoals van heel Europa. De gedachten aan vrijheid en gelijkheid beroerden ook de arbeiders; vooral na 1848 ontstond de moderne arbeidersbeweging. Ze werd aangemoedigd of zelfs geleid door radikale burgers, studenten en intellektuelen, en liep vanzelf in het radikaal-liberale spoor met eisen als algemeen stemrecht, stakingsvrijheid, nationale eenheid en onafhankelijkheid. Speciaal de binding met de nationale beweging was heel sterk. Voor Duitsland werd aangetoond hoe de arbeidersbeweging ontstond en zich tot 1870 ontwikkelde in de schoot van de nationale beweging en als haar voorhoedeGa naar voetnoot(1). In Italië was het net zo: ‘De eerste arbeidersorganisatie in Italië werd gevormd op initiatief van Mazzini en met de mannen van Mazzini... Er bestaat geen twijfel over de mazziniaanse aard van de eerste arbeidersverenigingen’ tot aan de CommuneGa naar voetnoot(2). In Bohemen verliep het niet anders: tot in 1872 behoorden de Praagse arbeidersleiders tot de radikaalste vleugel van de demokratische Tsjechische nationale bewegingGa naar voetnoot(3). In de uiterste linkervleugel van het radikalisme ontstond het socialisme; d.w.z. een beweging van intellektuelen, kleine burgers en ambachtslui die meer fundamentele hervormingen voorstonden zoals de afschaffing van het privébezit van produktiemiddelen. De grens tussen de radikalen en socialisten - we zouden ze ultraradikalen kunnen noemen - was in het mid- | |
[pagina 201]
| |
den en de tweede helft van de 19de eeuw moeilijk te trekken. We kunnen ze best aldus formuleren, dat de socialisten de voorrang gaven aan de sociale revolutie, m.a.w. dat ze in al de politieke eisen van de radikalen, zoals parlementair stelsel, republiek, algemeen stemrecht, persvrijheid, nationale onafhankelijkheid, enz., slechts middelen erkenden voor het grote doel van de sociale revolutie. Deze middelen konden ervoor gebruikt worden maar moesten er desnoods ook voor wijken, en waren in elk geval op zichzelf onvoldoende. Maar ook deze eerste socialisten, hoewel ze een verderliggend doel beoogden, zetten zich tenvolle in voor de nationale beweging van hun land: in Duitsland zowel Lassalle aan de ene kant als Liebknecht en Bebel aan de andere; in Italië zowel de aanhangers van Bakounin als die van de InternationaleGa naar voetnoot(2); in Polen, enz. Over de Eerste Internationale Arbeidersvereniging (1864-1872) kan men vaststellen ‘que l'Internationale se situe délibérément dans les grands courants populaires d'unification et de libération nationales’Ga naar voetnoot(4). Het was dus tot ongeveer 1870 nog maar in potentie eerder dan in werkelijkheid, dat de socialistische kernen die vanaf 1848 waren ontstaan, zich losmaakten uit de nationaal-liberale bewegingen. De afscheiding gebeurde vooral in 1870-1871, onder invloed van de Frans-Duitse Oorlog en bijzonder van de Commune. Zo ging het in Duitsland, in Bohemen, in Rusland, in Italië, in HongarijeGa naar voetnoot(5). Op het ogenblik waarop Hongarije zijn onafhankelijkheid had verworven, waarop in Duitsland en in Italië de nationale eenmaking nagenoeg was bereikt, terwijl Frankrijk en Engeland die problematiek niet eens hadden gekend; in een tijd waarin een heel aantal eisen van de gematigde liberalen en zelfs van de radikalen waren ingewilligd: in Italië het parlementair stelsel, in Duitsland het algemeen stemrecht, in Frankrijk beide plus de republiek; in die tijd werd het proletarisch bewustzijn, door de schok van de Commune, bij velen losgerukt uit de volkse en nationale stromingen waarin het ingebed lag en die in een aantal landen hun andere doelstellingen grotendeels hadden verwezenlijkt. Pas om die tijd ontstond er in tal van landen een socialistische arbeidersbeweging, d.w.z. dat toen | |
[pagina 202]
| |
de kernen van socialistische intellektuelen en burgers enige vat begonnen te krijgen op de verenigde arbeiders, die tot dan toe een nationaal-liberale koers gevaren hadden. Van meetaf bestond in die socialistische arbeidersbewegingen een spanning tussen de nagestreefde sociale revolutie en de traditionele politieke doelstellingen. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog leidde ze tot een scheuring die niet meer werd gedicht: het kommunisme beoogde ‘de diktatuur van het proletariaat’, of aanvaardde ze toch, het demokratisch socialisme hield vast aan een parlementair regime, persvrijheid, enz. In de Oosteuropese landen waar de nationale onafhankelijkheidsbewegingen in 1870 nog lang niet hadden gezegevierd, bleef ook de spanning bestaan tussen de sociale en de nationale doeleinden. Maar dat alles was na Snellaerts tijd. Vooraleer naar Vlaanderen en bijzonder naar Gent over te stappen, moeten we nog onderstrepen dat in heel Europa zowel de arbeidersbeweging als het socialisme en het radikaal-liberalisme werden geleid door kleine burgers, vooral intellektuelen; ook wel eens door mensen uit de hoge burgerij, zoals Marx en Engels, of edellieden zoals graaf de Saint-Simon. Zij die menen dat de Vlaamse en de arbeidersbeweging niet konden samengaan, omdat de eerste werd geleid door intellektuele kleine burgers, mogen volgende uitspraak van Lenin overwegen: ‘De socialistische leer is gegroeid uit de filosofische, historische en ekonomische teorieën, die werden uitgewerkt door de ontwikkelde vertegenwoordigers van de bezittende klassen, door de intelligentsia... Het politieke klassebewustzijn kan de arbeiders alleen van buitenaf bijgebracht worden, namelijk uit een gebied buiten de ekonomische strijd, buiten de sfeer van de betrekkingen tussen arbeiders en ondernemers’Ga naar voetnoot(6). | |
II. In de kiem gesmoordNu moeten we nagaan in hoever de verhouding tussen de Vlaamse beweging enerzijds, de radikaal-liberale, de socialistische en de arbeidersbewegingen anderzijds, verliep volgens het algemeen Europees patroon. Daarbij stoten we van meetaf op een kapitaal verschil, dat tot op de huidige dag de toestand diepgaand heeft beïnvloed. België was van 1795 tot 1814 ingelijfd bij het Frankrijk van de Revolutie en van Napoleon, en niet | |
[pagina 203]
| |
een satellietstaat ervan, zoals het grootste deel van Duitsland en van Italië en zoals vele andere landen. Daardoor werden de progressieve stromingen bij ons van in hun oorsprong gedenationalizeerd, namelijk ontdaan van hun nationale komponent die in de andere bestudeerde landen zulk een overheersend element ervan vormde. Die komponent was er nochtans aanwezig geweest zoals overal elders. Jan Baptist Verlooy, de Brusselse advokaat die in 1788 een Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden had uitgegeven, was een jaar later met Vonck de organizator van de Brabantse omwenteling. Tijdens de eerste Franse bezetting was hij in 1792 de leider van de radikale fraktie die onmiddellijk een demokratische Belgische republiek wou stichten, zonder verkiezingen, die immers te konservatief zouden uitvallen. Toen dat mislukte, zat hij op 25 februari 1793 te Brussel een vergadering voor die de wens tot inlijving bij Frankrijk uitsprak, en daarna ging hij die wens overbrengen aan de Konventie in Parijs. Na de tweede Franse inval werd hij op 3 augustus 1794 voorzitter van de Brusselse Jakobijnenklub. De bezetter benoemde hem achtereenvolgens tot schepen, burgemeester, en op 20 april 1795 tot maire van BrusselGa naar voetnoot(7). Het voorbeeld van Verlooy toont duidelijk twee feiten. Een eerste, dat bij ons zoals elders in het geheel van de moderne, demokratische opvattingen ook het moderne nationaal bewustzijn verweven zat, dat in de taal het belangrijkste kenmerk zag van de natie en in haar ontwikkeling de beste waarborg voor de bloei van een volk. Maar ten tweede dat, vermits de Zuidelijke Nederlanden geen satellietstaat werden zoals het grootste deel van vastelands Europa, maar ingelijfd bij Frankrijk, de vurige aanhangers van de revolutie hun modern-nationale opvatting het zwijgen moesten opleggen. Als eerste maire was het Verlooy die het Brussels stadsbestuur moest verfransen. Wat kon er bij zijn geestesgenoten na twintig jaar inlijving nog overblijven van de idee, dat de volkstaal en de nationale eigenheid de grondslag moesten vormen van de nationale samenleving? De grote ramp van de inlijving bij Frankrijk was niet de verfransing naar de taal van de hogere standen, maar de denationalizatie van de progressieve stroming, dus op langere termijn van het liberalisme, het radikalisme en het socialisme, die elders juist de motor van de nationale beweging vormden. Het moderne nationale bewustzijn zou in die bewegingen nog wel infiltreren, vooral in het radikalisme, maar er zelden nog een stuwkracht uit ontvangen. Om te beginnen kwam er in Vlaanderen tussen 1814 en | |
[pagina 204]
| |
1830 geen modern-nationale beweging op gang, terwijl die zich elders al volop ontwikkelde. En in de ‘gematigde’ vleugel van het liberalisme, die van 1830 tot 1884 meestal aan de regering was, vond de Vlaamse beweging niet alleen geen stuwkracht, maar zelfs weinig begrip, in tegenstelling tot de katolieke partij. | |
III. Tweelingsbroers, maar gescheidenMaar hoe stond het met de radikaal-liberale ultra-patriotten, die uit de schok van 1830 waren voortgekomen? Deze hevige revolutiemannen, die de oorlog tegen Willem I en desnoods tegen Europa verkozen boven de afstand van Limburg en Luxemburg, waren tegelijk republikeinen, demokraten wars van elk centraal gezag, en sociaalvoelenden. In hun midden werden de eerste protesten uitgebracht tegen de verfransing, al in november 1830Ga naar voetnoot(8). Uit hun kringen kwamen flaminganten als Lucien Jottrand en Jacob KatsGa naar voetnoot(9). Rond 1840 kozen hun volksmaatschappijen namen die ook door de Vlaamse beweging werden verheerlijkt, zoals Artevelde, Breydel en De Coninck, Zannekin, Anneessens. Er was hier dus duidelijk meer verwantschap met het moderne nationale bewustzijn, omdat demokraten en sociaalvoelenden inzagen dat de volkstaal een belangrijk element was van de volkszaak. Waarschijnlijk zal verder onderzoek nog méér aan het licht brengen, misschien voldoende om de verklaring bij te treden van Lucien Jottrand in zijn studie over Ch.L. Spilthoorn, dat het radikalisme in Vlaanderen vóór 1848 uitgesproken Vlaamse trekken vertoonde. Nu oordelen we dat het wel ultra-patriottisch was, maar dat het moderne nationale element, waarin namelijk op de volkstaal de nadruk werd gelegd, er nog weinig in ontwikkeld was. Eigenlijk was er nog maar een voedingsbodem waarop rond 1848 wél een krachtige vlaamsgezindheid zou opschieten. Intussen was die al aanwezig bij de katolieke ‘hevigen’. Inderdaad, in België hadden de katolieken een groot aandeel gehad in de revolutie, zodat er ook bij hen een radikale vleugel aanwezig was. Deze katolieke ‘hevigen’ of demokraten stonden vooral sterk in beide Vlaanders. Hun aan- | |
[pagina 205]
| |
hang vonden ze hoofdzakelijk in de lagere burgerij en geestelijkheid van het platteland en de kleine stadjes, met ook een kern in Gent. Bij hen was de volkstaal wél een essentieel element van hun politiek credo. ‘De Vlaamse demokraten klagen de “fransdolheid” aan, die bestuur, balie en onderwijs overmeestert. België helemaal verfransen is in hun ogen een misdaad tegen de natie, want volgens hun zeggen is Frankrijk onze gevaarlijkste tegenstander, degene die ons wil verslaven en inlijven’Ga naar voetnoot(10). Zij eisen een bestuur in de volkstaal, volgens de eeuwenoude nationale traditie. Wat we bij deze katolieke demokraten niet vinden, ook al werd in hun midden het stemrecht voor arbeiders en boeren verdedigd, is een waarlijk proletarisch-gerichte vleugel met revolutionaire sympatieën, die een tegenhanger gevormd zou hebben van de kringen der Brusselse vroeg-socialisten rond Kats en Pellering. Het bleef bij een oppositie van middengroepen, tegen het centrale bewind dat in handen was van de geld- en grondaristokratie. Bij de parlementsverkiezingen van juni 1839 kwamen te Gent de katolieke demokraten op met een eigen lijst tegen de ‘gematigde’ regeringspartij. De jonge arts Snellaert zette zijn eerste stappen in de politiek door die lijst te ondersteunen. Al was ‘nu de publieke geest zo terneer gedrukt’ in België, zo schreef hij, ‘het is er verre af dat in onze netelige toestand alles zou verloren zijn. Wij zijn op het punt een geduchte overwinning te behalen met de nieuwe leden voor de Kamer. Het zijn, weliswaar, allemaal katolieken, maar het zijn tevens goede Vlamingen. Gij kent Saint-Genois; ik kan voor De Block instaan’Ga naar voetnoot(11). We leren hieruit dat Snellaert liever niet met alleen katolieke vlaamsgezinden scheep was gegaan, zijn hart ging eerder naar de liberalen en principieel wilde hij de Vlaamse beweging niet binden aan één partij. Maar zijn leven lang zou hij weinig keuze hebben. Anders dan Snellaert verwacht had, werd de Gentse verkiezing van juni 1839 maar een gedeeltelijk sukses voor de katolieke demokraten. Want die werden juist in 1838-1939 door koning, regering en bisschoppen fel bestreden en monddood gemaakt. Dat kwam de bestuurbaarheid van het land ten goede in de krisis rond de afstand van Limburg en Luxemburg aan Willem I, maar het bracht mee dat het tot het einde van de eeuw zou duren eer er een krachtige kristen-demokratie ontstond, wat ook voor de | |
[pagina 206]
| |
Vlaamse beweging een zwaar verlies betekende. Al onmiddellijk versnelde het het uiteengroeien van de Vlaamse en de demokratische bewegingen, die beide uit de omwenteling van 1830 waren ontstaan: de eerste werd overwegend katoliek-unionistisch georiënteerd, de tweede liberaal-antiklerikaal. Tekenend voor die ontwikkeling in de volgende jaren, was de uitspraak (1844) van Snellaerts oudere vriend Jan Frans Willems, dat de vlaamsgezinden naar boven moesten werken om de vermogenden te bereiken, dus de censuskiezers, om zo politieke invloed te winnen. Intussen bleven vele vroegere katolieke demokraten vlaamsgezind nadat ze zich hadden aangesloten, hetzij bij de gematigde katolieken, hetzij bij de liberalen. Snellaert, die na Willems' dood in 1846 de ziel was van het Gentse Vlaams Gezelschap, hield zoals de meeste flaminganten vast aan de opvatting dat de beweging zich niet aan een bepaalde partij mocht binden, maar bij verkiezingen de meest vlaamsgezinde kandidaat moest steunen. Zo werkte hij in 1847 voor twee katolieke kandidaten, de T'Serclaes in Sint-Niklaas en de al genoemde hoogleraar De Block in Gent. Die politiek bracht een scheuring mee onder de Gentse vlaamsgezinden, zoals er al een gebeurd was in Antwerpen. Hoewel het Vlaams Gezelschap op Snellaerts voorstel de kandidatuur van De Block aanvaard had, kwam er in de schoot zelf van de vereniging verzet. Volgens zijn eigen getuigenis stond Snellaert in de strijd ‘alleen met Boone en Michels voor hulpgenoten’, terwijl J.F.J. Heremans niet alleen De Block afviel, maar hem bestreedGa naar voetnoot(12). Het ging daarbij niet om de persoon van de kandidaat, maar om de fundamentele visie op de Vlaamse beweging van twee verschillende groepen. De ateneumleraar Heremans was, zoals een andere flamingant, de rijke advokaat Constant Leirens, lid van de demokratische studiegroep rond François Huet. Deze hoogleraar in de filosofie te Gent, een Fransman met lamennistische opvattingen, had een aantal kollega's en oud-studenten rond zich geschaard, zoals de historici Moke en Stecher en de filosoof Callier. Hun groep zou vanaf juli 1847 het tijdschrift La Flandre Libérale uitgevenGa naar voetnoot(13), waarvan de ideeën in dat jaar werden gedeeld door Den Vaderlander, het dagblad van de katolieke demokraten van destijds, dat na 1839 | |
[pagina 207]
| |
naar het liberalisme was overgegaan. Beide bladen verkondigden dat de Vlaamse beweging liberaal en demokratisch moest zijn en de moderne gedachten moest verspreiden, in plaats van de taal om haarzelf te verdedigen of zich te keren tegen Frankrijk en de Franse Revolutie. Tot nu toe was de beweging van fout in fout gevallen, en had ze niets waardevols gedaan, integendeel de reaktie en de katolieke partij gediend. Dat moest nu veranderenGa naar voetnoot(14). | |
IV. Revolutionaire vloed ... en ebDe revolutie van 1848 heeft op de Vlaamse beweging te Gent en elders tweeërlei uitwerking gehad. Vooreerst een versterking van het Belgisch patriottisme, dat zich tegen het gevaar van annexatie door Frankrijk heel royalistisch uitte. En tegelijk een impuls aan de liberaal-demokratische stroming met republikeinse strekking, maar nu heel duidelijk vlaamsgezind. ‘Ons vaderland verkeert in het uiterste gevaar’ van annexatie door Frankrijk, schreef Snellaert op 29 februari 1848 aan een vriend. ‘Het is meer dan waarschijnlijk dat er een korps Vlaamse jagers zou kunnen opgericht worden waarvoor enige leden van 't Vlaams gezelschap zich reeds verklaard hebben... Ik kan u ... verzekeren dat ik gisteren veel sympatie ontmoet heb wanneer ik tot het gezelschap daaromtrent gesproken heb’Ga naar voetnoot(15). Inderdaad hielden leden militaire oefeningen voor de vorming van een vrijkorps dat een aanval vanuit Frankrijk kon helpen afslaan, waarbij de oud-sergeant-majoor Paul Van Loo als een van de instrukteurs optrad. Snellaert dichtte en publiceerde een krijgslied, 's Lands Onafhankelijkheid: ‘Welaan, Kameraden, ten strijde gesneld!
Voor vrijheid en ere gevochten!
Grijpt moedig het wapen, geen vijand geteld,
Hoevelen u aanvallen mochten!’Ga naar voetnoot(16).
| |
[pagina 208]
| |
De afschaffing van de dagbladbelasting gaf aan het plotseling opgelaaid radikaal-liberalisme de mogelijkheid om propaganda te voeren in weekbladen voor het volk. De verschrikte overheid zag drie van die ‘republikeins-socialistische’ organen, zoals zij ze noemde, opduiken. Ze gingen alle uit van mensen uit de kring rond Huet. Het openlijkst republikeins was het satirisch weekblad Artevelde, dat was gepland door Leirens en advokaat Spilthoorn, ook een lid van het Vlaams Gezelschap, die intussen was aangehouden en die terdood zou worden veroordeeld wegens zijn aandeel in de poging tot revolutie. De Brusselse demokraat en flamingant Lucien Jottrand gaf financiële steun. Vlaenderens Welvaeren werd uitgegeven door advokaat Delwart, die zijn artikels moest laten vertalen door de flamingantische privé-onderwijzer C.H. Van Boekel. Dit blad moest weldra worden versmolten met De Broedermin, die, ver van een ééndagsvlieg te zijn, in 1849 zou uitgroeien tot een dagblad. Leirens was hier de voornaamste geldschieter en aanvankelijk de hoofdredakteur, en Van Boekel redakteur. Vanaf december 1849 zou de provinciegoeverneur een kampanje voeren om de groep rond Huet te doen muilbanden, en te bekomen dat die hoogleraar in 1850 uit de universiteit werd verwijderdGa naar voetnoot(17). De tegenstelling was scherp tussen deze groep en de meerderheid in Snellaerts Vlaams Gezelschap, waarvan enkele leden op 13 maart 1848, na een banket waarin ze zich vaderlandse geestdrift hadden ingedronken, ruiten waren gaan ingooien bij Huet en Moke. De waarnemende provinciegoeverneur beklemtoonde dat dit niet gebeurd was omwille van de sympatieën van die professoren voor de februarirevolutie, maar om hun afkeer van het Vlaams Gezelschap en de Vlaamse bewegingGa naar voetnoot(18). Het zal wel een wraak geweest zijn voor de vroegere aanval in La Flandre libérale op de politiek van het Gezelschap en van zijn leider. Van Loo en Michels stichtten een vlaamsgezind, liberaal en vooral antirepublikeins weekblad, De DraekGa naar voetnoot(19), waarvoor Snellaert fondsen inzamelde bij flaminganten, ook bij katoliekeGa naar voetnoot(20). | |
[pagina 209]
| |
In feite lagen de standpunten niet zover uiteen als het lijkt. Ook de markantste radikalen, die werkelijk de republiek voorstonden, ‘waren beslist tegen elke hulp uit het zuiden gekant: die kon niet onbaatzuchtig zijn!’Ga naar voetnoot(21). In de komende jaren werden juist Artevelde en De Broedermin de meest vlaamsgezinde persorganen van Gent, het laatste onder hoofdredaktie van Felix Boone. Toen in 1850 de flaminganten ijverden om in de nieuwe wet op het middelbaar onderwijs plaats voor het Nederlands te verkrijgen, waren het die twee bladen die, samen met de radikale pers van elders, hun het krachtigst steunden. In heel Vlaanderen bleek de liberale nederlandstalige pers toen zowel radikaal als vlaamsgezind te zijnGa naar voetnoot(22). Op het eerste Nederlands Kongres, dat door Snellaert in Gent in 1849 werd georganizeerd, kwam Lucien Jottrand pleiten voor het algemeen stemrecht als enige oplossing voor het Vlaamse vraagstuk. Nog in 1849 verklaarde August Snieders, op een vergadering van het Vlaams Taalverbond, het tegenovergestelde van Willems vijf jaar vroeger: ‘Wij moeten minder tijd aan de hoge klassen verspillen, en de Vlaamse macht meer in het nog Vlaamse volk zoeken: de leuze is herleving der Nederduitse taal door de macht des volks’Ga naar voetnoot(23). In 1851-1852 gingen De Broedermin en het Vlaams Gezelschap hand in hand om een petitionnement voor de schoolplicht te organizeren onder de flamingantische verenigingenGa naar voetnoot(24). In één woord, al hadden Snellaert en zijn meeste medestanders in 1848 antirepublikeins gereageerd, uit vrees voor inlijving van België bij Frankrijk, zij hadden toch ook de ruk naar de demokratie ondergaan. Er groeide een verstrengeling van de Vlaamse beweging met de gematigde, grondwettelijke vleugel van de demokratische stroming. De houding van Heremans, die tot de groep Huet behoorde maar toch in maart 1848 overliep van geestdrift voor de verdediging van het vaderland tegen Frankrijk, toont aan dat er geen onverzoenlijke tegenstelling bestond tussen de demokratische en de Vlaams-patriottische gevoelens in 1848Ga naar voetnoot(25). Waren ze niet beide grotendeels ontstaan uit de revolutie van 1830? Juist voor Gent werd vastgesteld, wat ook voor de rest van het land kan gelden, dat de | |
[pagina 210]
| |
schok van 1848 de kleine burgerij meer bewust demokratisch maakteGa naar voetnoot(26), en daartoe behoorden de meeste flaminganten. Toen Snellaert vernam dat een priester onder zijn familieleden De Broedermin niet meer nam, omdat die zo antiklerikaal geworden was, schreef hij hem op 3 juni 1852 dat hij zulks betreurde, omdat dit enige Vlaamse dagblad van Gent ‘de Vlaamse zaak onder alle opzichten begrijpt en waardeert’. Twee weken vroeger had hij van zijn medestander Felix Boone, die sinds 1850 hoofdredakteur was van De Broedermin, volgende waarschuwing gekregen: ‘Het gerucht loopt dat de klerikalen u de kandidatuur voor de Kamer aanbieden... Een splitsing in het Vlaamse kampje is onvermijdelijk. Wat mij betreft, ik zal het mij ten plicht rekenen alle reaktionaire kandidaturen te bestrijden, - in de voortgang alleen ligt voor mij de redding van het Vlaamse vaderland. Wel verre van achteruit te gaan, moeten wij de liberalen voorbij’. Indien ze hem al werkelijk werd voorgesteld, nam Snellaert de kandidatuur niet aan, integendeel: ‘Ik sta nog altijd als Vlaming opzij en trek mij de zaak minder dan ooit aan’Ga naar voetnoot(27). Die uitspraak moeten we natuurlijk zó interpreteren: als flamingant wil ik boven de partijen staan, en momenteel is er geen van beide vlaamsgezind genoeg om mijn steun te verdienen. Het kiesstelsel liet inderdaad maar aan twee partijen een kans, zoals nu in Engeland en de V.S.A. Dat bracht mee dat de radikaal-liberalen, waarvan de uiterste linkervleugel trouwens door de overheid vervolgd was in 1848 en volgende jaren, zoetjes-aan naar de doktrinaire schaapsstal terug moesten, wilden ze echt meespelen. Na 1839 was het met de katolieke hevigen ook zo gegaan. De Broedermin ondersteunde bij de verkiezingen van juni 1852 de regeringsgezinde liberale lijst, die ‘de fransgezinde partij’ werd genoemd door August Snieders' Handelsblad van Antwerpen, dat tijdens de vorige jaren hand in hand was gegaan met zijn Gentse konfrater. Inderdaad was het radikalisme in Vlaanderen wel uitgesproken vlaamsgezind, maar de gematigde liberale partij allesbehalve, veel minder dan de katolieke partij. En wie politieke verwezenlijkingen wilde zien op korte termijn, moest tussen die twee kiezen. Bij de gemeenteverkiezingen van oktober 1854 werd in Gent de traditionele liberale meerderheid omgeworpen ten voordele van een ‘unionistische’ lijst, waarop een aantal kandidaten voorkwamen die vroeger bij de liberalen of bij de katolieke hevigen | |
[pagina 211]
| |
hadden behoord. Verscheidenen van hen waren uitgesproken vlaamsgezinden, en burgemeester Delehaye, de schepenen de Saint-Genois en Kervyn de Volkaersbeke verrichtten goed Vlaams werk op het stadhuis. In 1855 zou de voltallige Gentse gemeenteraad deelnemen aan de petitiebeweging voor Nederlands landbouwonderwijs, en twee jaar later, als eerste grote Vlaamse stad, het Nederlands als officiële taal erkennen voor het opstellen van de stedelijke reglementen en verordeningen. Zou Snellaert nog altijd afzijdig gestaan hebben, tussen deze unionistische gemeenteraad en zijn liberale voorganger? | |
V. Het hoogtij van het vlaamsgezind radikalisme 1857-1870Na het revolutiejaar 1848-49 was een konservatieve reaktie over Europa gegaan. Pas rond 1857 wonnen de demokratische en nationale stromingen weer aan kracht, en begonnen de arbeidersbewegingen op te komen. Een nieuwe periode werd ingezet, die rond 1871 zou eindigen bij de Frans-Duitse oorlog, de Commune en het uiteenvallen van de Eerste Internationale. In België is hetzelfde verschijnsel duidelijk waarneembaar, met ongeveer dezelfde periodizering. Het veldwinnen van de katoliek-unionistische partij, die niet alleen in Gent aan de macht kwam in 1854, maar die het jaar daarop ook de nationale regering vormde, bracht mee dat in de liberale rangen meer armslag werd gelaten aan de radikalen, die de stoottroepen moesten leveren om de ‘klerikale’ regering omver te werpen. In 1857 zou dat inderdaad gebeuren, met de hulp van straatrumoer rond het wetsontwerp op de liefdadigheid. Tengevolge van die woelingen en van twee verkiezingen bleef bijna heel het jaar door de politieke spanning tussen katolieken en liberalen op het kookpunt. Aan weerszijden werd bovendien de strijd voor de eerste keer heel openlijk op kerkelijk terrein gebracht: het ging voor of tegen de kloosters, de geestelijkheid, de kerk. Zo werden aan weerszijden de arbeiders in de strijd betrokken: twintig jaar vóór de fameuze ‘strijd voor de ziel van het kind’, begon hier de strijd voor de ziel van de arbeider. Anders dan in Antwerpen, waar de katolieken voorsprong namen in deze wedloopGa naar voetnoot(28), waren het in Gent vrijdenkers als | |
[pagina 212]
| |
Emiel Moyson die de eerste ronde wonnen; maar in beide gevallen waren het flaminganten. De liberale radikalen, die in 1857 de regering-Rogier-Frère in het zadel hadden geholpen, toonden al na enkele maanden ongeduld, en velen keerden zich in de volgende jaren alsmaar scherper tegen de ‘lakse, immobiele’ regering. Waar bleven de hervormingen inzake vrijhandel, uitbreiding van het stemrecht, sociale verbeteringen voor de arbeiders, verlichting van de fiskale lasten, vermindering van het budget van oorlog en afschaffing van de dienstplicht, bevordering van de volkstaal, decentralizatie, enz.? Waartoe had de regeringswisseling gediend, nu Rogier een ‘De Decker II’ bleek te zijn, zoals Emiel Moyson schreef? Binnen dit radikalisme werd er enerzijds geijverd tegen de katolieke godsdienst, om een volledige bevrijding van de mens te bewerken. Maar anderzijds was er een strekking die de godsdiensttwist opzij wilde schuiven om aan ‘de werkelijke belangen’ alle aandacht te schenken, om de oude tegenstelling katoliek-liberaal te vervangen door een nieuwe: progressiefkonservatief. Aan katolieke kant, waar men van 1857 tot 1870 in de oppositie zat, wilden velen natuurlijk met de radikale liberalen een eenheidsfront vormen tegen de doktrinaire regering, ‘een nieuwe vaderlandse unie van de opposities zoals in 1830’. Of zoals de meeste flaminganten het uitdrukten: ‘een onafhankelijke volkspartij tegen de doktrinairen van links en van rechts’. De flaminganten stonden inderdaad in het Vlaamse land aan de spits van deze beweging. Voor de Vlamingen Vooruit! in Brussel, de Nederduitse Bond in Antwerpen, de Vlaamse Broederbond in Brugge en de Hoofdafdeling van het Vlaams Verbond in Gent, was de Vlaamse beweging niet alleen een taalstrijd, maar ook of op de eerste plaats een hervormingsbeweging in radikale zin. Zij lagen aan de basis van de katoliek-radikale koalities die suksessen haalden bij verkiezingen te Gent in 1861, te Antwerpen in 1862-1863, te Brugge in 1863-1864. De regering-Rogier moest toen ontslag nemen, en de rechterzijde van het parlement nam het Dechamps-programma aan, waarin aan sommige radikale verzuchtingen werd tegemoetgekomen. Maar de regering herwon in augustus 1864 een meerderheid na een Kamerontbinding. Pas in 1870 haalde de katoliekradikale koalitie opnieuw de overwinning, o.a. in Gent. Zo viel de regeringswisseling in België samen met de internationale gebeurtenissen, die een periode van de demokratische ontwikkeling afslotenGa naar voetnoot(29). | |
[pagina 213]
| |
We moeten deze periode 1857-1870 nu nader bekijken voor Gent. Daar werd de demokratische unie van katolieken en radikalen ten zeerste gesteund door het katolieke dagblad De Beurzen-Courant. Dat was in 1856 gesticht door de drukker August Daele, had als hoofdredakteur Van Boekel en als voornaamste medewerkers de advokaten P. De Baets en K. Van Acker, en Frans De Potter, allemaal vooraanstaande Gentse flaminganten. Wat verder opvalt te Gent is, dat de beginnende arbeidersbeweging er was ingeschakeld in de Vlaams-demokratische stroming. Zoals Julien KuypersGa naar voetnoot(8) (blz. 76) het uitdrukte, zij het wat te scherp: ‘De Vlaamse en de sociale beweging waren een tijdlang werkelijk één’, in Gent zoals elders. Of zoals E. Willekens schreef: ‘Zeker, na de jaren 1860 vertoont voortaan de arbeidersbeweging een sterke vlaamsgezinde inslag’Ga naar voetnoot(30). De jaren 1857-1860 vormden de aanloop. Studenten uit ‘'t Zal wel gaan’ zoals Adolf Dufranne en vooral Emiel MoysonGa naar voetnoot(31) steunden de jonge arbeidersverenigingen en verspreidden er hun vrijzinnige en flamingantische opvattingen. Ze bewerkten dat die gingen deelnemen aan flamingantische manifestaties, zoals in 1858 de nationale inschrijving op Michiel Vander Voorts inboedel, die publiek werd verkocht omdat hij geweigerd had aan een franstalige belastingaanslag van de gemeente Schaarbeek te voldoen, en zoals de huldemanifestaties te Brussel en te Gent aan de Grievenkommissie in 1859. De vlaamsgezinde burgers ontvingen die toetreding van het geminachte fabrieksproletariaat maar huiverend: zouden ze zich door die massa laten overspoelen? Maar niet alleen Moyson, Gerrits en Boone lazen hun de les, ook de voorzitter van de Grievenkommissie Lucien Jottrand schreef op 9 september 1859 aan Snellaert: ‘Si l'on a peur d'employer la propagande la plus populaire et la plus largement populaire, il faut laisser là “le mouvement flamand” auquel votre bourgeoisie flamande est hostile ou du moins très indifférente’Ga naar voetnoot(32). Een inniger samenwerking tussen de arbeidersverenigingen en de Vlaamse beweging bleef niet lang meer uit. Ze werd krachtig bevorderd door het oudste Gentse arbeidersweekblad Het Werkverbond (juni 1860 - april 1862). Aanvankelijk was dit het eigendom van een federatie van verenigingen waarvan de wevers, de spinners en de werktuigmakers de belangrijkste waren; hoofdredakteur was toen Paul Van Loo. Later kwam het blad in het bezit van de werktuigmakers alleen, die een andere flamingant, | |
[pagina 214]
| |
C.H. Van Boekel, met de redaktie belastten. In beide perioden stond het blad openlijk en heel krachtig de radikale stroming voor, en bijzonder de Vlaamse beweging die tenslotte evenveel aandacht kreeg als de specifieke arbeidersbelangenGa naar voetnoot(33). Vanaf 1861 namen Gentse arbeidersverenigingen deel aan allerlei flamingantische optochten en meetings, waaraan ze herhaaldelijk een massaal karakter gaven. Soms bleef het niet bij zulke ‘toetreding’, maar werden die betogingen ook gemeenschappelijk georganizeerd. Op hun eigen meetings brachten de arbeiders de taalkwestie aan de dagorde, of ze nodigden bekende flaminganten uit als sprekers, ze eisten in moties een wettelijke taalregeling, enz. Ook buiten hun stad gingen hun leiders J. De Ridder en F. Bilen spreken op Vlaamse landdagen in Antwerpen en Brussel, woonden er de begrafenis bij van vooraanstaande flaminganten, en dergelijke. Hoewel het hoogtepunt van deze deelname aan de Vlaamse beweging in 1861-1864 lag, werd ze onafgebroken voortgezet tot in 1872Ga naar voetnoot(34). Snellaert heeft in dit alles een rol van belang gespeeld: hij heeft de aanwezigheid van de oudere flaminganten verzekerd. Toen de schok van 1848 een demokratische bezieling gaf aan de jonge vlaamsgezinden als Snieders, Gerrits, Van Ryswyck, Boone, Van Loo en Van Boekel, was Snellaert al 39 jaar, en hij was bij de vijftig toen rond 1860 weer een nieuwe generatie aantrad met Moyson, Vuylsteke, Coremans, enz. Zijn verdienste is geweest dat hij zich heeft kunnen aanpassen aan de nieuwe tijd, en met zijn gevestigd gezag als flamingant van de eerste generatie, de nieuwe koers heeft gepatroneerd. Had hij al niet in 1839 zich erover verheugd dat samengeschoolde fabrieksarbeiders vijf charges van een eskadron kurassiers hadden afgeslagen en meester van de Vrijdagmarkt waren gebleven, en daarin een voorteken gezien van de herlevende volksgeest van de VlamingenGa naar voetnoot(35)? | |
[pagina 215]
| |
Vermoedelijk in 1857 of onmiddellijk daarna was Snellaert lid geworden van de liberale partij, waarin toen een vlaamsgezinde radikale stuwing opkwam. Maar bij de gemeenteraadsverkiezing van oktober 1860 werd zijn kandidatuur geweerd. Hij nam ontslag en liet zich, na aarzeling, voordragen op een liberale scheurlijst die door de katolieke partij werd gesteund, hoewel vele van zijn vrienden hem dat sterk ontraden haddenGa naar voetnoot(36). Julius Vuylsteke schreef hem op 28 oktober: ‘Gij waart onze man, gij maakt u voor de toekomst onmogelijk’Ga naar voetnoot(37). In mei 1861 werd Snellaert niet herkozen als voorzitter van het Willemsfonds, noch zijn medestanders De Baets en Van Acker als schatbewaarder en sekretaris. Er kwam een bestuur uit de bus van uitgesproken aanhangers van de liberale partij. Achteraf werd daar nog een mouw aan gepast door te verklaren dat het alleen om een aanvulling van het zittende bestuur zou gegaan zijn, maar een jaar later konden Snellaert en zijn vrienden niet beletten dat hun tegenstanders opnieuw de overhand haalden, en voelden ze zich verplicht ontslag te nemen. Vuylsteke werd nu als sekretaris de spil van de vereniging, zoals ook van ‘De Taal is gans het Volk’Ga naar voetnoot(38). De afstand tussen de aanhangers van een Vlaamse beweging ‘boven de partijen’, zoals Snellaert, De Baets en Van Acker, en die van een uitgesproken liberale Vlaamse beweging, zoals Vuylsteke, was immers in de loop van 1861 nog aanzienlijk vergroot door het geharrewar rond het Vlaams Verbond en de parlementsverkiezingen van juni. Met het oog op die verkiezingen had Constant Leirens een oproep gelanceerd om een Vlaams Verbond te stichten dat bij elke elektorale strijd als drukkingsgroep zou optreden. In Gent kwam het vrijwel onmiddellijk tot een scheuring tussen de z.g. Hoofdafdeling van dat Verbond, met Snellaert en Van Acker als initiatiefnemers, en de Liberale Afdeling met Vuylsteke. Want konden mensen als Snellaert nog pretenderen dat zij ook de liberale opinie vertegenwoordigden? De Hoofdafdeling werd daarom door de anderen als een klerikale zustervereniging voorgesteld, temeer omdat ze steun gegeven had aan de ‘onafhankelijke’ lijst, waarop onder meer De Baets was verkozen tot volksvertegenwoordiger, ten nadele van liberale aftre- | |
[pagina 216]
| |
denden. Heremans schreef op 30 oktober 1861 aan Dautzenberg: ‘Onze smaakvolle vriend Snellaert gaat voort met zich aan de katolieke partij aan te sluiten, en wil het Vlaams verbond voor die partij exploiteren. Al wat maar enigszins flamingant de la veille is, valt hem af, en hij verklaart zich nochtans het opperhoofd van het Vlaams Verbond!’Ga naar voetnoot(39). Het was Snellaerts Hoofdafdeling, die zich overkoepelend noemde, waar de arbeidersorganizaties zich bij aansloten en die tijdens de volgende jaren de motor was van de samenwerking tussen de georganizeerde werklieden en de flamingantenGa naar voetnoot(40). Ze trachtte in heel het land navolging te verwekken. Op 14 december 1862 woonden haar afgevaardigden Snellaert, Van Wambeeck en Van Acker een bestuursvergadering bij van de Nederduitse Bond van Antwerpen. Daar werd besloten ‘een algemene vergadering der Vlamingen te Mechelen te beroepen. Men zal er de wens uitdrukken dat het ganse land door de Vlamingen zich inrichten tot onafhankelijke volkspartij’Ga naar voetnoot(41). Die hele vlaams-demokratische aktie boven de twee partijen draaide onvermijdelijk tegen de doktrinair-liberale regering uit. Snellaert zelf bleef vasthouden aan zijn onafhankelijkheid, maar in feite werkte hij bij het einde van zijn leven nauw samen met de meest vlaamsgezinde partij, namelijk de katolieke. Bij de gemeenteraadsverkiezing van oktober 1869 kwam hij opnieuw op als kandidaat van de onafhankelijken, waarvan de lijst door de katolieken werd gesteundGa naar voetnoot(42). | |
VI. En het socialisme?De beloftenrijke verstrengeling van de Vlaamse beweging met de radikale stroming vanaf 1848, en met de beginnende arbeidersbeweging van 1857 tot 1870, deed zich niet alleen voor in Gent maar ook in Antwerpen, Brussel en BruggeGa naar voetnoot(43). Toch heeft ze zich niet doorgezet in het socialisme. Dat is een uiterst belangrijk verschijnsel, want het heeft zowel de Vlaamse als de socialistische beweging verminkt, tot op de huidige dag toe. Hoe is het te verklaren? | |
[pagina 217]
| |
Sommige antwoorden die wel eens gegeven worden, bevatten maar een heel gedeeltelijke verklaring. Zo dat socialisme en nationale ontvoogdingsstrijd van nature onverenigbaar geweest zouden zijn: zie maar wat er in Oost-Europa gebeurde in de 19de eeuw, en in de rest van de wereld in de 20ste; waarom zelfs zover gaan, als we de Waalse beweging bij de deur hebben? Of de opvatting dat de Vlaamse beweging slechts aan ‘bekrompen taalflamingantisme’ zou hebben gedaan, waarvoor de arbeiders geen belangstelling konden hebben; de arbeiders toonden wel belangstelling, maar het socialisme niet, daar ligt de knoop. Of tenslotte, dat het socialisme alleen oog zou hebben gehad voor de materiële noden van de arbeiders, en geen tijd om zich te bekommeren om hun morele noden (biefstukkenpolitiek). Het besteedde veel energie aan de strijd voor de vrije gedachte tegen de godsdienst, aan die voor de republiek, voor de afschaffing van de doodstraf, enz.; het stichtte voor zijn leden biblioteken, muziekkorpsen, toneel- en turngroepen, omdat het hun alzijdige ontvoogding en verheffing voorstond, alleen niet hun ontvoogding en verheffing als Vlaming. Een heel aantal faktoren hebben hierin meegespeeld, onder meer internationale. In 1870 waren in Hongarije, Duitsland en Italië de nationale ontvoogdingsbewegingen voltooid, terwijl Frankrijk en Engeland er nooit een gekend hadden. Het socialisme was er ‘Reichsfeindlich’, d.w.z. antistaats of gekant tegen de bourgeoisstaat. Het kreeg daarom het etiket ‘antinationaal’ opgeplakt, en noemde zichzelf ook zo, hoewel het uit de nationale beweging was voortgekomen en in de voorste gelederen ervan gestreden had. In hoever heeft dit de Vlaamse socialisten beïnvloed? Het heeft hun onverschilligheid of hun afkeer voor de Vlaamse beweging zeker niet veroorzaakt, maar wel versterkt, of hun tenminste een argument bezorgd waarmee ze hun afkeer konden verantwoorden en propageren. Een faktor van groter belang waren de reakties die de Commune in 1871 heeft uitgelokt. Er ontstond een kloof tussen haar voor- en haar tegenstanders, met bij de eersten de socialisten, bij de tweeden de burgerij, ook de flaminganten. Van 1850 tot 1870 waren vlaamsgezinden, radikalen en socialisten verbonden door een gemeenschappelijke afkeer voor het Frankrijk van Napoleon III. Na 1870 ergerden de flaminganten, ook de vrijzinnige radikalen onder hen, zich aan het gebruik van de Marseillaise en de Franse driekleur door socialisten. Nog belangrijker was het wegebben van de radikale stroming in België. Dat gebeurde nadat in 1870 een katolieke regering aan de macht was gekomen tengevolge van de koalities tussen katolieken en radikalen, die o.a. in Gent de liberale meerderheid omvergeworpen hadden. Aan liberale | |
[pagina 218]
| |
kant werd het radikalisme voor schuldig aan de nederlaag aangezien en doodgedrukt. Aan katolieke kant bleek het hoezeer het progressisme van velen een taktische, oppositionele houding was geweest, en hoe vlug ze genoegen namen met enkele maatregelen als de verlaging van de kiescensus voor gemeenten en provinciën, en de eerste taalwetten. Bovendien greep Leopold II al in 1871 een voorwendsel aan om de progressieve katolieke regering te ontslaan en te vervangen door een konservatieve. Bij een onderzoek naar de houding van de pers tegenover de eerste taalwet in 1872-73, trof J.M. Lermyte één enkel weekblad aan waarin het flamingantisme gepaard ging met een krachtig sociaal en demokratisch radikalisme ten voordele van de arbeiders: La Discussion in Brussel, waar o.a. Emmanuel Hiel aan meewerkte. De auteur besloot dat het gebrek aan sociale belangstelling vanwege de flaminganten verklaart waarom de socialistische pers afzijdig of zelfs vijandig stond tegenover de eis van een taalwetGa naar voetnoot(44). Tijdens de volgende jaren werd de aandacht van de burgerij, ook van de flaminganten, hoe langer hoe meer afgeleid naar de godsdiensttwist, die zijn hoogtepunt zou vinden in de schooloorlog van 1879-1884Ga naar voetnoot(45). Juist in deze periode begon het socialisme in België vaste vorm te krijgen. Toch menen we dat we met dit alles de diepste verklaring nog niet gevonden hebben. We moeten eerst het vraagstuk scherp stellen. Het socialisme, niet alleen in Gent maar in heel het land en in heel Europa, onderging bij zijn ontstaan zeer diepe invloeden van de radikale stroming. Antikapitalisme, antiroyalisme, antigodsdienstigheid en antimilitarisme ontleende het daaraan, en het versterkte ze nog. Ook de strijd voor het algemeen stemrecht, die tegen de centralizering en tegen de doodstraf zou het ervan overnemen, en andere punten nog. Maar juist de vlaamsgezindheid nam het niet over van de radikalen. De inzinking van hun beweging tussen 1870 en 1880 kan toch niet verklaren waarom dit éne punt van hun programma verworpen werd, en al het andere overgenomen en nog verscherpt. Trouwens, al van vóór 1870 had het socialisme zich van de Vlaamse beweging afgekeerd. Het Brusselse weekblad La Tribune du Peuple slaagde erin om gedurende heel zijn bestaan, van 1861 tot 1869, het Vlaamse vraag- | |
[pagina 219]
| |
stuk dood te zwijgen, behalve één vermelding op 30 november 1867, dat het een middel was ‘pour attirer les prolétaires dans les filets cléricaux’. In Antwerpen werd de eerste socialistische vereniging, het Volksverbond, in 1867 gesticht in het kader van de Vlaams-demokratische stroming van die jaren, door leiders die zich tevoren vlaamsgezind getoond hadden. Maar hun vereniging en hun weekblad De Werker wezen de Vlaamse beweging af en gaven ze de schuld dat de Internationale zo moeizaam wortel schootGa naar voetnoot(46). In Gent werd de eerste socialistische (of was het nog een pre-socialistische?) vereniging gevormd in 1865: onder leiding van Karel De Boos scheidde een Weversmaatschappij Vooruit zich toen van de Broederlijke Wevers af. Het enige bekende motief voor hun afscheuring is dat zij in het Leesgezelschap van de Wevers een vrijzinniger aankooppolitiek wensten; aanleiding was dat ze een tendensroman tegen de katolieke godsdienst meer in het licht wensten te stellen dan het bestuur wilde toestaanGa naar voetnoot(47). Het betrof dus een groep waarvoor de strijd voor de vrije gedachte tegen de katolieke godsdienst de hoofdzaak was. We weten dat dit ook het geval was voor de Brusselse groep, die in sommige jaren wel een derde van de plaatsruimte in La Tribune du Peuple besteedde aan de strijd tegen de godsidee en de godsdiensten, bijzonder natuurlijk de katolieke kerk en de geestelijkheid. Laat ons nu dat gegeven plaatsen in zijn kontekst. Vanaf begin 1861 had de Gentse arbeidersbeweging zich volop aangesloten bij de Vlaams-demokratische stroming, die zich, in feitelijk bondgenootschap met de katolieke oppositie, keerde tegen het liberale stadsbestuur en tegen de liberale regering. Bij de parlementsverkiezing van juni 1861 had hun weekblad Het Werkverḃond openlijk opgeroepen om voor de vlaamsgezinde ‘onafhankelijke’ lijst te stemmen, die inderdaad een gedeeltelijk sukses haalde (o.a. De Baets verkozen). In april 1862 werd het blad gestaakt, maar in hun meetings zetten de arbeidersleiders dezelfde politiek voort. In december 1862 werden door de Meetingpartij, die een Vlaams-demokratisch-katolieke alliantie was, de liberalen verdreven van het Antwerpse stadhuis. In juni 1863 werden in Gent de liberale Kamerkandidaten op het nippertje verkozen, maar in Antwerpen overwon de Meetingpartij. In Brugge was het de demokratische Vlaamse Broederbond, waarvan Emiel Moyson een stich- | |
[pagina 220]
| |
ter en bezieler was, die de katolieken steunde en de liberale voorman Paul Devaux deed vallen. De Brugse verkiezingen werden vernietigd en overgedaan op 12 januari 1864. De Gentse flaminganten, zowel die van de Liberale Afdeling van het Vlaams Verbond als die van de Hoofdafdeling, verenigden zich met die van Antwerpen en van Brugge om de liberale lijst te kelderen. Ze slaagden daarin: heel de katolieke lijst werd verkozen, en dat bracht het ontslag van de liberale regering mee, zoals voorzien en bedoeld was. Op 14 januari 1864 begon dus een langdurige regeringskrisis, waarin de katolieke partij een vooruitstrevend programma opstelde om in de onvermijdelijk geworden algemene verkiezingen de radikalen van het hele land aan te trekken. Die verkiezingen hadden pas plaats op 1 augustus 1864. In meetings die intussen te Gent werden gehouden, spraken zelfs Moyson en J. De Ridder, de voorzitter van de wevers, zich opnieuw uit tegen de regering en voor samenwerking met de katolieken. Wel voegde Moyson erbij dat hij de klerikalen uit al zijn krachten zou bevechten op het gebied van de godsdienst. Wel verklaarde De Ridder dat de wevers niet onder de klerikale plak wilden liggen, en staafde dat door te verwijzen naar hun biblioteek, waarin je vergeefs de klerikale publikaties zou zoekenGa naar voetnoot(48). Ze zou trouwens na de afscheuring worden herdoopt in ‘De Vrijzinnige Werkmansbiblioteek’Ga naar voetnoot(49). Wel waren Moyson en De Ridder niet, zoals Bilen en andere arbeidersleiders, alleen aktief in de Hoofdafdeling van het Vlaams Verbond, maar ondersteunden ze ook de Liberale Afdeling. Zij ijverden dus voor de vrije gedachte tegenover de katolieke kerk, maar in het vlak van de partijenpolitiek verwierpen ze de tegenstelling tussen liberalen en katolieken als zinloos: alleen die tussen vooruitstrevenden en achteruitkruipers had belangGa naar voetnoot(50). Het is in dit kader, en rekening houdend met het reaktionaire beleid van paus Pius IX, dat het scherpst tot uiting kwam in zijn encycliek Quanta Cura van december 1864, dat de scheuring in het Leesgezelschap van de Wevers moet worden gezien. Ze leidde tot de stichting van de Weversmaatschappij Vooruit in november 1865. Ligt het niet voor de hand dat de ware oorzaak van de dubbele scheuring was, de weigering van een aantal | |
[pagina 221]
| |
militante vrijzinnigen om nog langer mee te doen aan het Vlaams-demokratisch bondgenootschap met de katolieke partij tegen de liberale? Ze werden daarvoor trouwens onmiddellijk beloond door het liberale stadsbestuur en de liberale regering, die een boekenschenking deden, die ze aan de antiregeringsgezinde wevers geweigerd haddenGa naar voetnoot(51). Is het te verwonderen dat voor deze Gentse socialisten (of pre-socialisten?) juist zoals voor de Brusselse en de Antwerpse, de Vlaamse beweging een klerikaal wapen was? Toonde de houding van Snellaert dat niet aan? En die van de ‘deken’ der Gentse spinners, F. Bilen?Ga naar voetnoot(52). En die van zovele radikaal-liberale flaminganten die min of meer openlijk overgingen naar de katolieke partij? Hier ligt naar onze mening de hoofdoorzaak waarom het socialisme afwijzend stond tegenover de Vlaamse beweging. De strijd voor de vrije gedachte en tegen de katolieke godsdienst was voor het beginnende socialisme de hoofdzaak. Welnu, in feite draaide de Vlaamse beweging uit ten gunste van de katolieke partij, die er veel meer sympatie voor toonde dan de doktrinair-liberale, die bovendien een vooruitstrevend programma aannam, en die vat kreeg op een aantal arbeiders. Wat bleef er de socialisten anders over dan te verklaren dat de taalstrijd geen belang had, dat de taal ‘iets is waarvan wij toch niet kunnen eten’Ga naar voetnoot(53)? Hetzelfde politiek opportunisme moest hen in de verleiding brengen om te zeggen dat ze van het algemeen stemrecht evenmin konden eten; tenminste, zolang de Vlaams-demokratisch-katolieke oppositie met haar eis van stemrechtuitbreiding de liberale regering lastig viel. En inderdaad, op een meeting van 17 maart 1867 hield K. De Boos, de voorzitter van Vooruit, staande tegen J. De Ridder dat het algemeen stemrecht waarde- | |
[pagina 222]
| |
loos wasGa naar voetnoot(54). Later hebben de socialisten toch dit programmapunt van de radikalen overgenomen, zoals ongeveer alle andere. Maar zonder de vlaamsgezindheid: daarbij hebben al de hiervoor genoemde elementen een rol gespeeld. In de volgende decennia hebben vrijzinnige flamingantische intellektuelen niet of onvoldoende de Vlaamse idee verspreid in het socialisme. Waarschijnlijk vooral omdat in de jaren 1857-1870 de meest radikaal-vlaamsgezinden onder hen, die juist het meest demokratisch waren en het nauwst kontakt onderhielden met de arbeidersbeweging, min of meer in het katolieke kamp waren terechtgekomen zoals Snellaert, Van Loo, Van Boekel, De Baets en Van Acker. | |
VII. BesluitDe Vlaamse beweging was een verlate en verminkte tak van de nationale stromingen die in de 19de eeuw centraal-Europa beroerden. De inlijving bij Frankrijk van 1795 tot 1814, anders dan met onze buurlanden het geval was, heeft ze in de kiem gesmoord. Maar wat erger was, ze heeft het liberalisme gedenationalizeerd, namelijk het modern-nationale element daarin verstikt, dat in de andere landen een van zijn essentiële elementen uitmaakte. Toen de Vlaamse beweging met een grote vertraging ontstond uit het nationaal-demokratisch entoeziasme van de Belgische revolutie, werd ze dus niet zoals elders gestuwd door de liberale opinie. Wel vond ze nog een voedingsbodem in de katolieke opinie, bijzonder bij de demokratische vleugel daarvan. Dat bracht mee dat liberaalgezinde flaminganten als Snellaert van meetaf de aantrekkingskracht ondergingen van de katolieke partij. Ze klampten zich vast aan een onzijdige zelfstandigheid van hun beweging, waarbij ze bij elke verkiezing de meest vlaamsgezinde kandidaat wilden steunen, dus meestal de katolieke. Al onmiddellijk veroorzaakte dat een sneeuwbaleffekt: de liberale onverschilligheid ging over in afkeer, de katolieke vlaamsgezindheid werd nog versterkt. In 1846 kwam het tot een scheuring onder de flaminganten, waarvan een minderheid openlijk het liberale kamp koosGa naar voetnoot(55). | |
[pagina 223]
| |
Vanaf de revolutie van 1848, en vooral vanaf 1857 brak een flamingantisch radikaal-liberalisme door, dat het ook Snellaert en zijn geestesgenoten mogelijk maakte om zich openlijk bij de liberale partij aan te sluiten. Maar al omstreeks 1860 kwam het tot een breuk van hem en een aantal van zijn medestanders met de liberale partij. Ze wilden een ‘onafhandelijke volkspartij’ stichten, los van de twee traditionele partijen, maar steunend op het volk achter de censuskiezers, een partij waarvoor de taalstrijd een onderdeel was van een alomvattend demokratisch programma. Ze stimuleerden de beginnende arbeidersbeweging en kregen steun ervan. Speciaal te Gent ontstond er een nauwe samenwerking, die door de oudere voorman Snellaert werd gepatroneerd. Opnieuw werden de ‘onafhankelijke’ flaminganten en demokraten, en nu ook de arbeidersverenigingen, aangetrokken door de meest vlaamsgezinde van de twee gevestigde partijen, die tegelijk een vooruitstrevend programma aannam in 1864. Opnieuw ontstond er een scheuring, ditmaal zowel in de arbeiders- als in de Vlaamse beweging. De ‘onafhankelijke volkspartij’ werd verlaten door degenen die absolute voorrang gaven aan de strijd voor de vrije gedachte, tegen de katolieke kerk. Daartoe behoorden de eerste socialistische kernen van Gent en Antwerpen, die, evenals de Brusselse socialisten, de Vlaamse beweging afwezen als een klerikaal werktuig. Vooral de steun van Snellaert en zijn medestanders aan de katolieke partij had hen daartoe gebracht. Is er dan niets overgebleven van de Vlaamse bezieling die zij hadden weten te wekken in de arbeidersbeweging? Toch wel. De kristelijke arbeidersbeweging, die in Gent de Vrije Kiezersbond van 1878 als uitgangspunt had, wilde aanknopen bij de presocialistische traditie. Ze werd strijdend vlaamsgezind, mede onder de invloed van flamingantische intellektuelen zoals Herman Ronse.
Lode Wils. |
|