De Leiegouw. Jaargang 12
(1970)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| ||||||||||||
VerslagenVergadering van 11 oktober 1969.Mevrouw Anne-Marie Meyers-Reinquin opende de voordrachtenreeks (cyclus 1969-1970) met een ‘Proeve tot statistische benadering van de godsdienstpraktijk in de late middeleeuwen en de moderne tijden (tot 1630) aan de hand van de kerkfabrieksrekeningen’. Met het verschijnen van het werk van J. Toussaert, ‘Le sentiment religieux en Flandre à la fin du moyen âge’, werd in ons land voor de middeleeuwse kerkgeschiedenis de aandacht gevestigd op het sociologisch onderzoek van de godsdienstpraktijk van de bevolking. Daarbij kwam tevens de belangrijkheid van het statistisch onderzoek hieromtrent tot uiting. Nu is het zo dat het religieus beleven een moeilijk te achterhalen gegeven is, aangezien zo iets innerlijk wordt beleefd. Toch zijn er een aantal godsdienstige gedragingen die interessante aanwijzingen bieden omtrent het godsdienstig gevoel van de mens en die met de term godsdienstpraktijk aangeduid worden. Men dient in acht te nemen dat dit onderzoek niet gaat over leven en werk van de elite, maar wel: hoe leefde, hoe voelde de gewone mens, hoe uitte zich zijn godsdienstig gevoel in de praktijk? Eerst en vooral wordt de nadruk gelegd op de bronnen die voor een dergelijk statistisch onderzoek in aanmerking komen: met name de status animarum, de lijsten van biechtelingen en kommunikanten (en de parochiale registers), de verslagen van de dekanale visitaties, de supplieken en de brieven van de pausen, het oorkondenmateriaal en de rekeningen van kerkelijke instellingen, en meer bepaald de kerkfabrieksrekeningen. Daarnaast werd ook een belangrijk dokument ontdekt - enig in zijn soort voor de door de spreker behandelde periode en onderzochte archieven (die van Oost- en West-Vlaanderen), nl. een register van geëxkommuniceerden van het dekanaat Oudenburg, lopend van juni 1450 tot december 1464. Niet bewaard vóór het einde der middeleeuwen zijn de status animarum, lijsten van biechtelingen en kommunikanten, parochiale registers, verslagen van dekanale visitaties. Deze bronnen treft men eerst vanaf de moderne tijden (na het Concilie van Trente) aan. Wat de supplieken en pauselijke brieven betreft: hier werd naar het werk van A. Fierens verwezen. Wat het oorkondenmateriaal aangaat, werd op afdoende wijze het belang op statistisch gebied aangetoond door Fr. Leclerc. Het register van geëxkommuniceerden voor het dekanaat Oudenburg werd nader onder de loep gehouden. Parochie per parochie worden een aantal namen opgesomd zodat men interessante statistieken kan opmaken. Nochtans zijn er een paar moeilijkheden die deze werkwijze in de weg staan:
| ||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||
Uit de rekeningen van de kerkfabriek kunnen een aantal indirekte gegevens gehaald worden, b.v. de opbrengst van de ‘appoort’, de uitgaven van de ‘ablutiewijn’, de offergaven van de gelovigen om de kosten van deze ablutiewijn te dekken (‘nataelpenninck’) en de rekeningen van de aankoop der hosties. Met deze gegevens had Toussaert gepoogd een beeld op te hangen over het vervullen van de zondagsplicht (mishoren op zondag en geboden feestdagen), de paaskommunie en de kommuniefrekwentie in de 15de eeuw. Hoewel deze gegevens hiervoor onbruikbaar bleken, schenen ze mevrouw A.-M. Meyers-Reinquin toch niet van belang ontbloot om eventuele schommelingen na te gaan. Het onderzoek in die richting voortzettend, bleek men evenwel op heel wat moeilijkheden te stuiten, vooral in verband met het bewaarde materiaalGa naar voetnoot(*). | ||||||||||||
Vergadering van 15 november 1969.Ter gelegenheid van de Algemene Jaarvergadering van de Vlaamse Vereniging van Biblioteek- en Archiefpersoneel, die op 11 november 1969 te Kortrijk plaats vond, werd door de stedelijke biblioteek een tentoonstelling ‘Beeld uit eigen bezit’ gehouden, die - ofschoon geen aanspraak makend op volledigheid - toch een representatief beeld van de diverse fondsen bood. Zaterdag 15 november had een geleid bezoek aan de tentoonstelling plaats, voorafgegaan door een inleiding van J.M. Berteele - bestuurslid van De Leiegouw en adjunkt-bibliotekaris - over de geschiedenis van de biblioteek en haar merkwaardige fondsen. Gemoedelijk vertellend evokeert de heer Berteele - in dankbare herinnering aan Dr. J. Soete - de bewogen geschiedenis van deze instelling, waarvan de oudste sporen te vinden zijn in de schenking van pastoor P. Potens, die bij testament (1564) de stad met zijn verzameling boeken begiftigde. Dit z.g. Potensfonds kan evenwel bezwaarlijk als de kern van de huidige bewaarbiblioteek beschouwd worden. De biblioteek van J. Goethals-Vercruysse (12.000 delen, 550 hss.) schonk de bescheiden stadsbiblioteek (in 1851 officieel opgericht) vanaf 1875 een uitzonderlijke glans. In 1919 stond J. de Béthune bij uiterste wilsbeschikking een deel van zijn persoonlijke verzameling (6.000 boeken, voornamelijk boeken van Kortrijkzanen en werken in Kortrijk gedrukt) aan Kortrijk af. Een jaar later kocht de stad de verzameling aan van L. Slosse, pastoor van Rumbeke, beslist eigen-geaard en verscheiden van inhoud en waarde (biografische notities over honderden Belgen, monografieën over Westvlaamse | ||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||
steden, bidprentjes (800.000, 1.500 kg), 250 pakken doodsbrieven, stambomen op rollen, enz.). Sinds de oprichting had de stedelijke biblioteek een onderkomen gevonden op het stadhuis. In 1936-1937 werd ze naar de Berg van Barmhartigheid verhuisd en op 27 april 1964 - geheel gerestaureerd - in gebruik genomen. Van dat ogenblik af kon de Kortrijkse biblioteek zich eerst echt tot een openbare biblioteek ontwikkelen, een funktie die naast de oorspronkelijke opdracht van bewaarbiblioteek nu het belangrijkste aandeel in de groeiende belangstelling geniet. In 1969 zullen immers nagenoeg 200.000 uitleningen genoteerd zijn. Nadien bezocht het publiek de zeer interessante expositie (hss., o.m. Gilles Li Muisis, getijdenboeken; incunabels; boekbanden; dokumenten i.v.m. J. Lipsius, A. Poirters, M. Stoke, J.F. Willems, J. Cats, J.B. David, J. Palfijn, F. Snellaert, G. Gezelle, H. Conscience, S. Streuvels; kaarten, prenten en affiches) die tot 31 december geopend bleef. | ||||||||||||
Vergadering van 13 december 1969.De belangstelling die de geleerde wereld in de jongste decennia voor Erasmus en zijn werk aan de dag heeft gelegd, werd door de derde voordracht van De Leiegouw (seizoen 1969-1970) geïllustreerd. Prof. Dr. Piet Gorissen, hoogleraar KULAK, sprak over: ‘Het pensioen van Erasmus te Kortrijk’. Hoe is dat in zijn werk gegaan om Erasmus aan een Kortrijkse prebende te helpen? In 1516 heeft de geleerde geen situatie om iets te bezitten: zijn eeuwige geloften van armoede verhinderen hem dat. Sinds jaren was hij op reis en leeft hij als een werelds geestelijke. Als hij de vijftig nadert, wil hij zelfstandig zijn: niet meer gebonden aan een personage, aan het hof. Hij profiteert derhalve van zijn faam en tracht geld los te krijgen, b.v. aan het Bourgondisch hof van prins Karel (de latere keizer Karel) via de grootkanselier Jean le Sauvage. In januari 1517 krijgt hij van Rome dispensatie: hij wordt van zijn verplichtingen ontslagen en mag pensioen genieten. Een man uit Doornik, nl. Pierre Barbier, bezorgt Erasmus als vriend die fameuze Kortrijkse prebende die hij omzet in een pensioen. Nadat spreker in een eerste gedeelte had gesproken over de oorsprong van deze prebende, had hij het in een tweede en derde deel over de uitbetaling ervan en knelpunten bij de pensioenregeling. Daaruit bleek o.m. dat heel deze zaak een Doornikse kwestie was, een zaak in feite van details waaruit de kleine kanten van de grote Erasmus te voorschijn traden. In elk geval, tussen 1517 en 1531 ontving de eerste Europeaan jaarlijks ± 130 florijnen, in twee keer per blanco kwitantie uitbetaald omstreeks het feest van St.-Jan (23 juni) en Kerstmis. Zelf kwam Erasmus nooit naar Kortrijk: tussenpersonen, dragers komen het geld ophalen, wat al 'ns moeilijkheden meebracht. | ||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||
de gebruiken en opvattingen i.v.m. de dood. Spreker situeerde de verschijnselen ouderdom en dood door middel van talrijke volkse spreuken en zegswijzen, die de houding van de volksmens raak typeren. Hij had het verder over de voortekenen van de dood. De droom speelt uiteraard een belangrijke rol. Wie over vuile was droomt, mag een sterfgeval in de familie verwachten. Als de fluimen van een teringlijder in water ondergaan, dan zal de dood spoedig intreden. Ook het getik van de houtworm is onheilspellend. Als het zeepsop (de loge) van de zieke zijn vuil linnen breekt, dan moet dit ook voor een zeker doodsteken worden aangezien. Nadat de zieke bezweken was, werden alle eetwaren en kleren uit de sterfkamer verwijderd, want de reeuwgeur zou alles bederven, vooral ajuin en tabak. Onder het bed werd vroeger wel eens een kom met water en melk geplaatst; de volkskundige wetenschap is erachter gekomen dat dit als een laatste bad bedoeld was voor de ziel die het lichaam verlaat. Ook worden alle luiken en blinden gesloten, de klok wordt stilgelegd, spiegels worden omfloerst, opdat de geest van de afgestorvene het op die manier onbewoonbaar geworden huis niet opnieuw binnen zou komen. Ook werd soms het raam van de sterfkamer opengezet, opdat de ziel makkelijker het huis zou kunnen verlaten. Mond en ogen worden bij het ‘afleggen’ zorgvuldig gesloten, want open mond en ogen vragen om een ander familielid. Tot omstreeks 1935 was in Kortrijk het ‘manen’ gebruikelijk; de ‘maander’ ging van deur tot deur om mondeling het overlijden te melden en de buurt tot de begrafenisplechtigheid uit te nodigen. Er werd vroeger ook een lijkwake gehouden; familieleden kwamen om de beurt, vaak rokend en koffie slurpend, bij het lijk waken. Gespecializeerd in de lijkenverzorging en de lijkwake waren in Kortrijk vooral de broeders Van Dale. Wie heeft tot voor kort broeder Paul in deze funktie niet gekend? Zo kwam het dat de antiklerikale liberalen van een paar generaties terug een smalende naam overhadden voor de twaalf broeders die voor de lijkwake instonden: ‘De 12 koffiesnullen van de H. Kerk’. De buurtgemeenschap stond intussen ook voor het rozenkransgebed in. De kerkelijke begrafenisplechtigheid was vroeger een echt statussymbool. Er was een hele gamma mogelijkheden van de klinkklank voor de arme stakker tot hooggeluid om 11 uur voor de rijke. Deze uiterst plechtige begrafenis, met ceremoniemeester, cantors en een afzonderlijke ‘damemesse’ voor de vrouwen aan een zijaltaar, werd de dag zelf maar ook op de vooravond met langdurig en uitvoerig klokgelui aangekondigd. De volksmens konstateerde nuchter: ‘Ze gaan die wel in de hemel luiden’. Deze merkwaardige bijdrage tot de kennis van tal van verloren gegane volksgebruiken wordt in deze twaalfde jaargang (afl. 3-4) trouwens (geïllustreerd) gepubliceerd. | ||||||||||||
Vergadering van 14 februari 1970.Onze ondervoorzitter en redaktiesekretaris Dr. F. Debrabandere sprak over de geschiedenis van de persoonsnamen. Onze voorouders hebben niet altijd een familienaam gehad. Ze moesten het nl. met één naam doen, denk bijv. aan de Grieken Platoon, Aristoteles en Demosthenes. Voor 500 vóór Kristus droegen ook de Romeinen meestal slechts één naam, cf. Romulus en Remus. Later hebben zij het systeem van de eennamigheid opgegeven: zij werkten toen met een praenomen, een nomen gentile en een cognomen, zoals Caius Julius Caesar of Marcus Tullius Cicero. Ook de Germanen hadden eerst maar één naam, die gewoonlijk uit twee bestanddelen bestond, bijv. Gerhard, Siegfried. Toch probeerden zij met die ene naam reeds de verwantschap aan te duiden, o.m. door het aanwenden van alliteraties, b.v. Heribrand, Hilde- | ||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||
brand en Hadubrand in het Hildebrandslied. De pasgeborene kon ook genoemd worden naar een bloedverwant, de vader of de grootvader. Nog niet 20 lang geleden kregen ook bij ons de kinderen de voornaam van hun peter of meter. Een derde genealogisch truukje was de variatie: men gaf het kind een naam gevormd uit bestanddelen van de voornamen van vader en moeder. Toen de gemeenschap groter werd, kon één naam niet langer volstaan. Zo kwam men ertoe de naam van de vader erbij te noemen, bijv. Gerhard Hildebrandszoon. Hiermee is in feite de eerste kategorie toenamen ontstaan, de patroniemen of vadersnamen. Omdat ze nog niet overgeërfd werden, spreken we van toenamen. Naast deze toenamen ontstonden dan gaandeweg - zoals ook nu nog op kleine gemeenten moet voorkomen - andere bijnamen; al naar gelang van het geval kon iemand naar zijn herkomst (Den Hollander), naar zijn haarkleur (De Witte), naar zijn voorkomen (De Corte), naar zijn leeftijd (De Jonghe), naar zijn karakter (De Quae) genoemd worden. Natuurlijk speelden beroepsnamen (De Bakker), spotnamen (De Langhe) en plaatsnamen (Van de Putte) een niet onaanzienlijke rol bij het geven van een naam. Zolang deze toenamen nog individueel en bijgevolg niet erfelijk waren, zijn het nog geen familienamen. De erfelijkheid van deze toenamen is ons uit het zuiden toegewaaid. In Italië komen al rond het jaar 1000 familienamen voor. In Vlaanderen zijn de namen grotendeels in de 13de en 14de eeuw erfelijk geworden. Daarom waren ze nog niet vast en onveranderlijk. Wijzigingen konden te allen tijde worden aangebracht, bijv. als iemand een ander beroep ging uitoefenen, Jan de Bakker kon wel 'ns Jan de Brouwer worden. In 1811 heeft Napoleon ervoor gezorgd dat de namen vast werden gelegd en dat is de reden waarom het nu zo moeilijk gaat en geld kost om je naam ook maar enigszins anders te spellen. In een laatste gedeelte handelde spreker over vormveranderingen en naamverklaringen, o.m. van de vele geïnteresseerde aanwezigen. | ||||||||||||
Vergadering van 14 maart 1970.De Bruggeling Hervé Stalpaert vertelde de voordrachtenreeks 69-70 op een gemoedelijke en bij wijlen humoristische wijze naar zijn eind. Hij had het over tal van volksgewoonten in West-Vlaanderen (historisch en geografisch) die allengs oudmodisch zijn geworden en niet, of haast niet, door nieuwe zinvolle tradities worden vervangen. Uitgaand van die andere Bruggeling in Kortrijk, Guido Gezelle (Biekorf, Loquela), sprak Stalpaert - lid van de Kon. Commissie voor Volkskunde - eerst uitvoerig en entoeziast over ‘zijn’ Openluchtmuseum: de Krinkeldijk (van Oostkerke naar Hoeke) in het Blote, een ongeschonden, landelijk, gerespekteerd Polderlandschap (de heemkundekring St.-Guthago blijkt daar verdienstelijk werk te leveren); Oostkerke met zijn monumentale kerktoren met plat dak - volgens een legende - omwille van het boven op de toren gestookte vuur als vuurtoren, zijn pastorie (de zgn. priestrage), het kasteel, de kapel, het huis van de koster-schoolmeester, het speldewerkersschooltje en de molen: inderdaad een onvergetelijk openluchtmuseum dat door zovelen links wordt gelaten voor zonniger oorden in het zuiden; en dan is daar Damme met zijn stadhuis, kerk, langgevelhoeven (met resp. woonruimten voor mensen, dieren en vruchten), de toegangspoort tot de St.-Kristoffelhoeve, enz. | ||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||
Zijn met kwinkslagen doorspekt betoog zette spreker voortdurend kleur bij door zelfgemaakte dia's. Een ander hoofdstuk was de volkse manier waarop de mensen eertijds hun produkten, hun neringdoenerij aan de man brachten: bijv. met uithangborden (St.-Godelieve in Gistel) en gevelstenen (Duc de Bourgogne te Brugge). Verder had hij het over inhalingen van een pastoor (Assebroek), een burgemeester (Oostkamp); huldigingen van honderdjarigen (St.-Gillis, Brugge); stoeten (Ieper en Beselare); vinkenzetting (Assebroek). Tenslotte onderhield hij het publiek over tal van openbare belijdenissen van de godsdienst: kruisen, pesthuisjes, bedevaartvaantjes, ommegangkapellen, ex voto's, en meer bepaald over de Godelieveverering in Gistel, het wereldbekend Brugs Begijnhof en de Brugse Boete- en Veurne Bloedprocessie, want de Brugse Bloedprocessie blijkt duidelijk uit een Spaanse boeteprocessie te zijn ontstaan.
L.D. | ||||||||||||
Vraag naar antikwarische eerste Leiegouwjaargangen.Elk tijdschrift begint uiteraard bescheiden met een geringe oplage. Zo komt het dat onze eerste jaargangen (I tot IV) volledig uitverkocht zijn. Talrijke leden, die de wens uitdrukken ook de eerste jaargangen te kopen, kunnen door ons helaas niet worden geholpen. Wie kan de hier genoemde leden helpen?
|
|