[Mei 1931]
In memoriam Aart van der Leeuw
‘Zonder hartstocht harmonie en geluk te bezingen, is een wonderlijke bezigheid in dezen tijd. Maar mijn opgaaf is nu eenmaal niet anders.’ ‘Niets heeft waarde voor me, dat niet uit de lagen van onbewustheid en onderbewustheid in het volle heldere zonnelicht is gebracht en daar door den vorm is geheiligd.’ ‘Ik geloof niet dat ik gauw de wapenen zou strekken: Er bestaat geen geluksplateau waar je rustig je huis kunt bouwen. Er is altijd weer een ander geluk, dat op een hooger plateau is te vinden en dat je geen rust laat. De weg van het eene plateau naar het andere is de harde, bezwaarlijke.’ Aanhalingen uit brieven. Wij zien er in, hoe helder en hoe scherp van der Leeuw zich in wat hij zijn dichterlijke taak wist vreemd voelde, èn aan de Nieuwe Gidsformules onder wier heerschappij hij opgroeide, èn aan dat snelle, schrille en disharmonische, dat blind en onbevredigd naar instinct en drift leven, dat hij als het eigenlijk kenmerk van een groot deel der huidige menschheid om zich heen zag. Wij lezen er uit, hoe hij zijn doel echter ook niet in een leven uit en naar de intuitieve ervaring van een als wezen des levens erkende onbewustheid, maar in de geboorte van de vorm uit de wederkeerige doordringing van het onbewuste en het bewuste stelde. Wij lezen er ten slotte uit af, dat dáárin, in dat tot vorm brengen van het wezen des levens voor hem de diepste zin van het geluk lag: dat zijn geluksverlangen een drang, niet tot werkloos rusten en genieten, maar tot een werkzaam voortschrijden en overschrijden was, voor hetwelk hij de onvermijdelijke ontbering en teleurstelling met open oogen aanvaardde.
‘Als een weinig licht stof glanst mijn leven in de holte van mijn handpalm, en tusschen de heesters, daarginder, zwelt de windvlaag al aan, die het zal meenemen, de oneindigheid in, aanstonds.’ Deze zin, uit de laatste overpeinzing die van der Leeuw zijn ‘kleine’ Rudolf deed neerschrijven, is profetisch gebleken. Zijn vrouw en zijn vrienden hebben in hem een man, een makker van bijzondere adel en bekoring verloren. Onze letteren een van haar beste en zuiverste dichters, die - mochten onverschilligheid en inbeelding weer afnemen - als zoodanig steeds warmer en guller bewonderd zal worden. ‘Leiding’ verliest in hem een overtuigd medestander. De behoefte aan een tijdschrift als het onze had hij reeds lang gevoeld en meermalen uitgesproken. Voor de eerste aflevering