Leiding. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Leiding– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Januari 1931]De statenbond en de ethnische minderhedenGa naar voetnoot1)The discrepancy between state and ethnographic frontiers causes the unrest and wars in Europe. | |
IDe Staten, die den oorlog wonnen, hebben het denkbeeld van president Wilson aanvaard, niet om een instelling in het leven te roepen, welke gezag genoeg zou bezitten om den vrede te handhaven en de internationale geschillen op vreedzame wijze te beslechten, maar om waarborgen te hebben voor de duurzaamheid der verdragen, die naar de gangbare phraseologie der overwinnaars het geleden onrecht hebben hersteld en de verdrukte volken of volksdeelen hebben bevrijd, díe volken althans, welke van de vijandelijke staten afhankelijk waren. De werkelijke bedoeling was een bond der overwinnaars te stichten, waarbij de neutralen zich mochten aansluiten, en later de overwonnenen, om een wereldvereeniging te vormen tot behoud der wingewesten en tot bestendiging der voordeelen der geweldvreden. Terwijl de meeste vredesverdragen voorheen na onderling overleg tusschen de oorlogvoerenden zijn gesloten, waarbij de overwonnenen wel immer de zwakke partij waren, hebben de Middenrijken dictaten moeten onderteekenen, waarvan het oogmerk was deze staten uit wraakzucht moedwillig te vernederen, ekonomisch en staatkundig machteloos te maken, zoo niet te vernietigen. Hierbij traden de Entente-mogendheden als rechters in hun eigen zaak op en velden hun vonnis zonder de beklaagden, die alleen schriftelijk hun bezwaren mochten indienen, te hooren. Onder de meest vèrstrekkende bedreigingen hebben dezen zich moeten nederleggen bij vredesvoorwaarden, die eigenlijk een voortzetting van den oorlog waren en het tegendeel der veertien punten van Wilson, welke den grondslag van den wapenstilstand vormdenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 2]
| |
Aleer Amerika in den oorlog ging, verklaarde Wilson, dat voortaan zonder de toestemming der bevolking geen landen noch gewesten onder vreemde heerschappij mochten geplaatst worden. En toch geschiedde dit te Versailles, te Saint Germain, te Trianon, te Neuilly en te Sèvres zonder dat de president, die Amerika had verlaten om in Europa vrede te stichten en er wanorde en oorlog achterliet, er zich op doeltreffende wijze tegen verzette. De onderteekenaar van het verdrag van Versailles, die de reis van Wilson aldus kenschetst, is de Italiaansche oud-minister Francesco Nitti, die spoedig van de oorlogspsychose genas. Hij meent dat het tractaat meer dan de oorlog de oorzaak van het verval van Europa is: ‘De verwerping van de vredestractaten door den Amerikaanschen senaat is een daad van groote politieke wijsheid’. ‘Het verdrag vernietigt de hoop, schreef de N. Rott. Crt. op 8 Mei 1919 naar aanleiding der overhandiging van de vredesvoorwaarden aan de Duitsche delegatie, die het statuut van den volkerenbond, door den bestaanden toestand tot een uitgangspunt naar een betere wereldorde te maken, had gewekt. Want het verdeelt de wereld in volken eerste, tweede en derde klasse. Volken van overheerschers, volken van min of meer vrije menschen, en een volk van verschoppelingen. Doordat het statuut van den bond als deel in dit verdrag is opgenomen, heeft het zijn waarde verloren. ‘Met de beginselen van Wilson heeft het verdrag in zoover te maken, dat het de uitvoering bepaalt van precies het omgekeerde van alle punten van zijn program’. Van de andere vredesverdragen, die in de omgeving van Parijs zijn gesloten, kan hetzelfde gezegd worden. Ook zij zijn grootendeels een schending van ‘het beginsel der nationaliteiten als van het recht, dat alle volken, klein en groot, hebben op volle zekerheid van vrije oeconomische ontwikkeling’, welke naar het antwoord der Entente aan Wilson op 11 Januari 1917, den grondslag der reorganisatie van Europa moesten vormen. Afstand van grondgebied, welken de lijdende partij als een verminking van haar volksgebied beschouwt, slaat onheelbare wonden en is, sedert de ontwikkeling van het stambewustzijn in de XIXe eeuw, de grootste hinderpaal voor de verzoening der gewezen tegenstanders. Teruggave van ingelijfde landen door een vreedzame overeenkomst is een dringende eisch, welke | |
[pagina 3]
| |
bij de veroveraars echter een offervaardigheid veronderstelt, waarvan weinig of geen voorbeelden bekend zijn. Ofschoon het handvest van den Statenbond de herziening der verdragen niet uitsluit, hebben zijne medestichters en de staten, die uit den wereldoorlog zijn ontstaan, de eventualiteit van een herziening, welke grenswijzigingen zou nasleepen, nooit onder de oogen gezien, of het was om de mogelijkheid ervan te ontkennen en het oorlogsvaandel te zwaaien. Daardoor zijn de territoriale bepalingen, welke tegen het ethnisch volksgevoel indruischen, een blijvende bedreiging voor den vrede. Zij hebben het bewijs geleverd, dat ‘de ware oorlogsdoeleinden der Entente niet die zijn geweest, welke zij voorgaven; maar dat zij in wezen dezelfde waren als die van het Duitsche imperialisme’. De onzijdige staten hebben bij hun toetreding tot den Statenbond, die voor een waren vrede op zulke valsche grondslagen berust, den nieuwen territorialen status van Europa, met zijn onhoudbare onrechtvaardige staatsgrenzen, moeten erkennen en deshalve hebben zij goedschiks of kwaadschiks het onrecht bekrachtigd, dat gepleegd is tegenover vele millioenen menschen, die van hun moederland zonder voorafgaande volksstemming zijn afgescheiden. Bij de vaststelling der grenzen bleek, dat het zelfbeschikkingsrecht niet voor den verslagen vijand was afgekondigd en dat het nationaliteitsbeginsel alleen toegepast werd, waar het in het nadeel der overwonnenen was. Wie zal durven beweren, dat de toetreding der neutrale staten tot den Statenbond vrijwillig is geweest of dat hun aansluiting niet tot doel had het afweren van de gevaren, welke dreigden van den kant der Ridders van het Recht, die niet genoeg hadden aan de inlijving van vijandelijk grondgebied, maar o.a. op Nederlandsch volksgebied belust waren? Vóor het einde van den oorlog was hun landhonger op de meest onbeschaamde wijze in woord en schrift tot uiting gekomen. Aan hun eerlijke bedoelingen geloofde alleen wie door zijn haat tegen Duitschland of zijn bondgenooten met blindheid was geslagen. De onvereenigbaarheid van de opgedrongen vredesbepalingen met de voorwaarden van een vrede door recht, was duidelijk voor al wie, in dit tijdvak van rechtsontaarding en zedelijke verwording, zijn nuchter oordeelsvermogen had behouden. Dat het lidmaatschap van den Bond der overwinnaars door Nederland voornamelijk uit veiligheidsgronden is aangevraagd, | |
[pagina 4]
| |
kan men lezen in de Memorie van Toelichting bij het door minister Ruijs de Beerenbrouck ingediend wetsontwerp: ‘Het opzettelijk zich afzijdig houden van deze poging tot verwezenlijking van de Volkenbondsidee (zou) voor de internationale positie van ons volk gevolgen kunnen hebben, die men wellicht later ernstig zou betreuren’. (13 Januari 1920). De hoop in datzelfde stuk uitgesproken, dat de Statenbond van lieverlede zou opgroeien tot een werkelijke vredes- en rechtsorganisatie der volken, had ten slotte de overhand op de bezwaren van de leden der Staten-Generaal, die afkeerig waren van de noodlottige hardheden en willekeurige beperkingen der souvereiniteitsrechten in de tractaten of die teleurgesteld waren over het ontbreken van de in het uitzicht gestelde algemeene ontwapening en de voorloopige uitsluiting der volken, wier grootste misdaad, sedert de vaststelling der door alle staten gedeelde verantwoordelijkheid, het voor een onbevangen rechter is den oorlog te hebben verloren. Ook waren vele kamerleden huiverig voor de verplichting tot deelnemen aan eventueele repressieve maatregelen tegen staten, die den status zouden overtreden. Bulgarije, Hongarije en Oostenrijk hebben het lidmaatschap aangevraagd uit ekonomischen nood en politieke hulpeloosheid, om een verzachting in de uitvoering der vredesvoorwaarden. Duitschland is toegetreden om een vermindering der schadevergoedingen, om het vervroegen der ontruiming van het Rijnland, om in het bezit van het Saargebied hersteld te worden. Alle deze staten om een verlichting van het juk, dat hen naar onder drukt. | |
IIDe staatslieden, die zonder inachtneming van de ethnische samenstelling en de wenschen der betrokken bevolkingen de nieuwe staatsgrenzen willekeurig hebben vastgesteld, beseften, hoe onkundig of wraakzuchtig zij ook waren, dat zij millioenen menschen een groot onrecht hadden aangedaan. Zij dachten de toewijzingen van vreemd grondgebied eenigszins goed te maken tegenover het geschonden zelfbepalingsrecht door de toekenning aan de afgescheurde volksdeelen of ‘minderheden van ras, taal en godsdienst’ van eenige rechten, waardoor deze in den vreemden staat hun volkswezen zouden kunnen handhaven, ofschoon toch, naar wij zien zullen, van den beginne | |
[pagina 5]
| |
af tevens de bedoeling voorzat, dat zij geleidelijk een min of meer homogeen geheel met het hoofdvolk zouden uitmaken. De Entente-staatslieden meenden, oprecht of niet, den volksdeelen, die zij aan hun vijanden hadden overgeleverd, waarborgen te geven voor de naleving der z.g. minderhedenverdragen, door deze onder het toezicht van den Statenbond te plaatsen. Deze tractaten met de Westersche mogendheden over de bescherming der minderheden (1919) zijn door de erfstaten der Donaumonarchie (Tsjechoslovakije, Polen, Roemenië, Joegoslavië) en Griekenland met tegenzin aangenomen, omdat zij inbreuk op hun souvereiniteit maken en met stilzwijgend voorbehoud, daar zij voornemens waren hun vreemde volksbestanddeelen op te slorpen. Zij gevoelen zich vernederd, aangezien de hun opgedrongen verplichtingen niet voor alle staten geldig zijn en verklaren telkens als het vraagstuk der minderheden in de vergadering van den Statenbond in behandeling komt, dat deze verplichtingen algemeen moeten worden. In deze omstandigheden was van den beginne af de nakoming der verdragen onwaarschijnlijk. Overigens, de erfstaten houden er een speciale casuïstiek op na, om te bewijzen, dat zij de bepalingen nakomen, terwijl zij hun vreemde elementen op een lager maatschappelijk peil brengen en hun ekonomische en politieke macht breken door grondhervormingen, onteigeningen, verbeurdverklaringen, uitsluiting van allerlei ambten, beperkingen der vrijheid van vereeniging, uitzonderingswetten en censuur en voorts deze weerlooze volksgroepen denationaliseeren door aanslagen op hun taal en kultuur. Uit eigen beweging heeft de Statenbond nooit iets ondernomen om aan de overtredingen der overheerschers een einde te maken. Het zenden van klachten naar Genève heeft somwijlen de inhechtenisneming van de onderteekenaars ten gevolge. Zich blootstellen aan vervolgingen wegens een beroep op den Statenbond is nuttelooze offervaardigheid. Deshalve worden de bezwaarschriften hoe langer hoe meer door vluchtelingen onderteekend. De leden van den Raad krijgen over het algemeen de stukken niet in handen en verlangen er ook niet naar. De gevolgde procedure is vrij omslachtig. Wanneer het secretariaat van den Statenbond zich verwaardigt de klachten ontvankelijk te verklaren, worden zij aan de betrokken regee- | |
[pagina 6]
| |
ring, d.i. aan de beklaagden, om inlichting gezonden en nadien met het antwoord, dat vanzelfsprekend een tegenspraak is, aan de leden van den Statenbondsraad overhandigd. De voorzitter van den Raad en twee leden, wier staat niet ter zake is betrokken, onderzoeken dan of de klacht al of niet gegrond is. Zij worden voorgelicht door de afdeeling voor minderheden van het secretariaat. Wanneer de commissie van drie een schending van de gesloten verdragen vaststelt, kan het geschil bij het Haagsche hof aanhangig gemaakt worden. Doorgaans worden de bezwaarschriften als niet ontvankelijk of de klachten als ongegrond in het archief neergelegd zonder bericht aan de inzenders. Slechts ekonomische twistpunten als dat der Hongaarsche optanten in Zevenbergen en Oost-Silezische en Memelsche aangelegenheden worden wel eens naar het Internationaal Gerechtshof verwezen. Hoe zwak de waarborgen zijn, welke de Statenbond aanbiedt voor de bescherming der minderheden, is sterk aan het licht gekomen, toen op verzoek van den Tsjechischen minister van buitenlandsche zaken de Belgische regeering haar Statenbondsafgevaardigde senator Henri Lafontaine als zoodanig ontsloeg. Zijn misdrijf was op de Praagsche bijeenkomst der Unie van Statenbondsvereenigingen eenige kritiek te hebben uitgeoefend op de behandeling der Duitsche volksgroepen in Tsjechoslovakije. Naar men weet zijn in de verschillende landen vereenigingen opgericht met de bedoeling de Statenbondsgedachte onder het publiek te verspreiden, terwijl zij tevens - soms op hun internationale vergaderingen gezamenlijk - op de richting van den Statenbond invloed trachten te oefenen. In Nederland heet die vereeniging de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede; in België, waar zij geheel in handen van de Franschsprekende elementen der Belgische bevolking is, Union belge pour la Société des Nations. De genoemde bijeenkomst te Praag had een ongewoon verloop. De Tsjechische gastheeren trokken zich terug, omdat tegen de stemmen der Kleine Entente, Griekenland, Frankrijk en Japan met onthouding van Engeland en Italië het rapport der commissie-Dickinson was aangenomen, welke de uitbreiding der rechten der groepen tot de individuen voorstelde, alsook de benoeming door den Statenbond van een vaste commissie van toezicht op de naleving der verdragsbepalingen met de bevoegdheid om het advies van het Haagsche hof in te winnen. Ook zonder praktische gevolgen was op 21 September 1922 | |
[pagina 7]
| |
de aanneming door de politieke commissie van den Statenbond van een motie van Gilbert Murray, toen afgevaardigde van Zuid-Afrika, die de hoop uitdrukte, ‘dat de staten, welke niet gebonden zijn door juridische verplichtingen tegenover den Statenbond voor wat betreft hunne minderheden in ras, taal of godsdienst, die minderheden ten minste met dezelfde mate van rechtvaardigheid en van verdraagzaamheid zullen behandelen als die, welke gevorderd wordt in de tractaten, gesloten met de andere betrokken landen’. Minder geluk had Gilbert Murray met een andere aanbeveling aan den Statenbondsraad, omdat zij iets meer dan een vromen wensch bevatte: Het zenden van gedelegeerden in bijzondere dreigende gevallen naar het land, waar de regeering en de ethnische groepen voortdurend oneenigheden hebben, ten einde een onderzoek omtrent den waren toestand in te stellen. Wat Gilbert Murray en lord Cecil behoorlijk achten, wordt door G. Hanotaux en markies Imperiali met afschuw verworpen. Uit deze houding spreekt duidelijk de onwil van landen als Frankrijk en Italië om zich internationale verplichtingen ten aanzien van hunne minderheden te laten welgevallen. Op de zesde vergadering van den Statenbond (1925) deed Litauen door Polen en Roemenië gesteund een voorstel om de bescherming der minderheden tot alle staten uit te breiden overeenkomstig de motie van 21 September 1922. Door de groote staten, die steeds tegen de beginselen zondigen, welke zij den kleinen landen theoretisch opdringen, werd het afgewezen, aangezien zijn aanvaarding tweedracht in hun landen zou zaaien door het in het leven roepen van kunstmatige minderheden. Volle instemming vond daarentegen het verslag van Mello Franco, dat het tijdelijke der aan de minderheden toegekende rechten naar voren bracht. Geen enkel lid van den Raad weersprak de cynische meening van den Braziliaanschen gedelegeerde, dat het doel van den Bond bij de bescherming moet wezen de opslorping der minderheden door het hoofdvolkGa naar voetnoot1). Een protest van dr. J. Wilfan, namens het tweede Geneefsche congres der Europeesche minderhedenGa naar voetnoot2) kwam in de prullemand van het secretariaat van den Bond terecht. | |
[pagina 8]
| |
Ofschoon de onderdrukking der vreemde volksdeelen in de landen der Kleine Entente en in Polen toenam na deze aanmoediging tot schending der tractaten, mocht het secretariaat te Genève zich verheugen over het klein aantal der binnengekomen klachten. De reden is, zooals dr. Paul Schiemann, leider der Duitsche minderheden in Letland op het Congres der Interparlementaire Unie te Berlijn verklaarde (Augustus 1928), dat de ethnische minderheden hun vertrouwen in den Statenbond ten eenenmale hebben verloren. Had de bezadigde sir Willougby Dickinson in October 1927 te Sofia niet gezegd op de algemeene bestuursvergadering van het Verbond der Statenbondsvereenigingen, dat de uitkomsten der bemoeiingen van den Statenbond in zake de minderheden vrij mager zijn? Een minder officieele persoonlijkheid zou ze vrijwel negatief hebben genoemd. Op dezelfde bijeenkomst is een voorstel van Mevr. C. Bakker-van Bosse aangenomen ten einde de aandacht van den Statenbond te vestigen op de motie van 21 September 1922 en hem in overweging te geven, ‘dat een loyale samenwerking van de nationale minderheden met de in de meerderheid zijnde volken in het kader van hun politieken staat, het best zal verzekerd zijn door een edelmoedige erkenning van haar rechten op taal- en kultureel gebied, en dat het wenschelijk is de minderheden te beschermen in de landen welke niet daartoe door verdragen zijn verplicht (zooals in casu Italië)’. Hoe weinig het te Genève ernst is met deze bescherming is in Augustus 1928 nog gebleken door de benoeming van den Spanjaard Aguirre de Carcer tot directeur van de minderhedenafdeeling van het secretariaat. De bespreking, welke de rede van jhr. Beelaerts van Blokland over de instelling van een vaste commissie van minderheden in de 51e zitting van den Statenbondsraad uitlokte, was evenmin van aard om de bezorgdheid van het Minderhedencongres over de ware oog- | |
[pagina 9]
| |
merken van den Statenbond te verminderen (September 1928). Besliste tegenstanders van het Nederlandsch voorstel waren de Poolsche en Tsjechische leden, die zich reeds vroeger hadden verzet tegen een uitbreiding van de aangegane verplichtingen zonder hun veralgemeening voor alle staten. Briand verklaarde hooghartig, dat de ethnische minderheden te weinig talrijk zijn (naar zijn zeggen 20 millioen, inderdaad 35-40 millioen) om de rust der groote staten te verstoren. Een nieuwe Fransche bevestiging van het recht van den sterkste. Een weerklank van Beelaerts' rede zijn de voorstellen, welke de Canadeesche afgevaardigde Dandurand inzond om de wijze van behandeling van klachten der minderheden voor deze meer tegemoetkomend te maken. Senator Dandurand, als lid van de Fransche minderheid in Canada, verwerpt de stelling van Mello Franco en is van meening, dat de Statenbond moet medewerken tot de instandhouding der minderheden door een ernstig onderzoek van hun bezwaren tegen de assimilatiepolitiek. Hij stelde de volgende procedure voor: De minderheden moeten aanvankelijk bij hun eigen regeering aankloppen om hun recht te bekomen en eerst wanneer zij binnen 30 dagen geen voldoening hebben gekregen kunnen zij van hun regeering eischen, dat hun klachten naar het Statenbondssecretariaat worden doorgezonden. Als die regeering in gebreke blijft het te doen, zal tien dagen na afloop van een nieuw termijn van 30 dagen de minderheid gerechtigd zijn zich rechtstreeks te wenden tot den Statenbond. Het voorstel van Dandurand houdt de instelling van een permanente commissie niet in, al wijst het de bevoegdheid der commissie van drie af. Het neemt genoegen met de aanwezigheid van deskundigen voor minderheden-vraagstukken in een raadscommissie van 14 leden en bevat geen woord over de openbaarheid van de behandeling der binnengekomen grieven. In Maart 1929 diende Dandurand een aanvullend voorstel in. Het bepaalt, dat in dringende gevallen de minderheid zich zonder tusschenkomst der regeering onmiddellijk tot den Statenbond kan wenden. Tegen een mogelijke verbetering der gevolgde procedure en een eventueel onderzoek naar de tallooze overtredingen der bindende bepalingen vormden de Kleine Entente, Griekenland en Polen een eenheidsfront en gingen dadelijk tot den aanval over niet alleen tegen de rechten der minderheden, maar ook tegen den Statenbond, die h.i. de belangen der ethnische groe- | |
[pagina 10]
| |
pen nog te zeer behartigde! Op 4 April schreef de Manchester Guardian, dat zij hierbij veilig konden rekenen op den steun van Frankrijk en Italië, op de zwakheid en onverschilligheid der neutralen, op de onmacht van Duitschland en op de inschikkelijkheid van Chamberlain, die den tegenwoordigen toestand zeer bevredigend vond. In een memorandum beweerden de vijf betrokken staten, dat de nieuwe procedure nutteloos en gevaarlijk was en dat reeds de oude de verplichtingen der tractaten overschreed. Zij verzetten zich bovendien tegen den eisch van een groote publiciteit bij de behandeling der klachten, welke de minderheden in hun verzet tegen hun regeering zou aanmoedigen en de handhaving van den vrede niet zou bevorderen. Zij eischten uitsluiting van de beraadslagingen van de aangrenzende staten met stamverwanten van de klagende minderheid. Te Madrid kwamen in Juni 1929 deze voorstellen bij den Statenbondsraad in behandeling, maar meer dan een onbeduidende verbetering werd in de bestaande procedure niet aangebracht. De minderheden zullen voortaan vernemen of hun klachten in behandeling zullen komen of niet en de raadscommissie zal de bevoegdheid krijgen om met de toestemming van de betrokken regeeringen de uitkomsten van het onderzoek openbaar te maken. Of deze deshalve zullen terugdeinzen voor hun gewone overtredingen van het recht der minderheden is sindsdien door de gebeurtenissen gelogenstraft. Waarom zouden zij hun assimilatiepolitiek niet voortzetten? De groote staten, die vreemde volksdeelen onderdrukken, zien met welgevallen, dat andere hetzelfde doen en wiegen het wereldgeweten in slaap, zoolang hun stam- of bondgenooten niet in het gedrang komen. Als verdere tegemoetkomingen worden nog vermeld de eventueele uitbreiding der commissie van drie tot een commissie van vijf en de opneming in het jaarverslag van het secretariaat van een statistiek der ingezonden klachten. Op een zeer gematigde rede van Stresemann, die de oprichting van een vaste commissie van vijf noodzakelijk achtte, antwoordde Briand, dat de minderheden door de meerderheid moeten worden opgeslorpt. Hun rechten moeten in overeenstemming gebracht worden met de souvereiniteit van den staat, die bij den Statenbond aangesloten is. M.a.w. zij mogen zich tegen de assimilatie niet verzetten, wanneer de meerderheidsstaat deze nastreeft. Briand uitte zich scherp tegen de | |
[pagina 11]
| |
minderheden, die in de samensmelting niet berusten en tegen de organisaties, welke onrust en ontevredenheid wekken. Dit verwijt richtte Briand tot de internationale instellingen, die als het zoo loyaal Nationaliteitencongres voor het bestaansrecht der minderheden optreden. Daarna sprak Benesj over den rechtstoestand van het vraagstuk, d.i. over de interpretatie van de door hem gewraakte eenzijdige tractaten, waarvan de inhoud niet mag gewijzigd worden om de ingelijfde volksdeelen meer rechten toe te kennen. De slotsom is dat in de praktijk de vergadering te Madrid den toestand der minderheden heeft gelaten zooals hij was en dat deze, zooals voorheen onbeschermd, aan de willekeur der regeeringen worden overgelaten. Het artikel van Ramsay MacDonald, die juist eerste minister was geworden, in de Sunday Times, voor een wezenlijke hervorming der behandeling der grieven en zijn aanklacht tegen de ongehoorde dwangmiddelen van Mussolini en tegen de staten die de verdragen niet naleven, was een mooi doch machteloos gebaar, dat veel afkeuring ontmoette bij de meerderheidsstaten. Op het zesde Europeesch Nationaliteitencongres (September 1930) betoogde de algemeene secretaris dr. E. Ammende, een Duitsche Estlander, dat het vraagstuk der nationale minderheden een der belangrijkste Europeesche kwesties is en dat het grootste deel van het Europeesch vasteland er rechtstreeks bij betrokken is. Een oplossing ervan is nog niet in aantocht. Ammende noemde geen namen, doch iedereen weet welke staten hij bedoelde, wanneer hij zeide, dat sommige regeeringen met opzet naar een openlijk toegegeven denationalisatie der vreemde volksdeelen streven. De aangeboren wil van alle volkeren om hun taal in stand te houden, aldus Ammende, maakt dat deze opzettelijke denationalisatiepolitiek haar doel niet zal bereiken. De methoden van onderdrukking zijn in de eerste plaats gericht tegen de taalGa naar voetnoot1), in de tweede tegen den welstand en de ekonomische macht der minderheden. Een derde methode is de ontkenning van de aanwezigheid van een nationale minderheid, wat een zeer geschikt middel is om de bepalingen der verdragen te ontduiken. Een lichtpunt in zijn betoog, tevens een wenk tot de plichtvergetende staten, is de baanbrekende arbeid van Estland en Letland, die de groote moeilijkheden, welke vóór tien jaar bestonden, op bevredigende wijze hebben | |
[pagina 12]
| |
opgelost door de toekenning van kultureele zelfstandigheid aan de minderheden, waaruit een vertrouwelijke samenwerking tusschen meerderheid en minderheden in die landen is ontstaan. De werkzaamheden van het congres oefenden wederom geen invloed op de meerderheid van den Statenbond, die ook in September 1930 vergaderde. De Duitsche oud-minister Koch-Weser, de Oostenrijksche, Hongaarsche en Bulgaarsche afgevaardigden bevestigden de ontoereikendheid der nieuwe procedure. Briand verdedigde zijn oude stelling en waarschuwde tegen elke tusschenkomst ter wille der minderheden, welke de souvereiniteit der staten zou aantasten en alzoo den vrede bedreigen. Alhoewel vooralsnog niet is gebleken, dat de nieuwe procedure eenige verbetering zal brengen, moeten de minderheden naar het oordeel van Briand en Benesj, zich verheugen over hetgeen zij te Madrid hebben bekomen. Jhr. Loudon verzekerde dat de Nederlandsche regeering en de ontwikkelde Nederlanders veel belang in de bescherming der minderheden stellen en noemde daarbij het recht der minderheden een heilig recht. Briand, de voorstander van de assimilatie, had reeds eerder in dienzelfden geest gesproken om den argeloozen een rad voor de oogen te draaien. Uit de neutrale houding van Ch.R. Buxton, den Engelschen afgevaardigde, bleek dat MacDonald zich had leeren intoomen sedert zijn gewraakte uitlatingen. Dr. Curtius en de andere voorstanders van de uitbreiding der waarborgen en der veralgemeening der verplichtingen deden geenerlei voorstellen, aangezien de omstandigheden te ongunstig waren om hun slag thuis te halen. Het was een groote teleurstelling voor de vrienden van den Statenbond, dat de elfde vergadering uiteen ging zonder eenigen vooruitgang in al de brandende vraagstukken, minderheden, ontwapening, Fransch-Italiaansche tegenstelling, te hebben geboekt. Zelden heeft Wilson's schepping meer treffende bewijzen geleverd van haar onmacht om dreigende kwesties vreedzaam op te lossen en heeft zij het illusorisch karakter van haar beteekenis voor den vrede beter getoond. De toestand der van hun stamgenooten afgescheurde volksdeelen is intusschen in de meeste staten slechter geworden, of door de instelling van een openlijke of vermomde dictatuur, of wel door verordeningen en wetten, die afbreuk doen aan de demokratische vrijheden, welke naar de woordvoerders der overwinnaars den inzet van den oorlog vormden. Tegen de | |
[pagina 13]
| |
ethnische minderheden, die in de meerderheid niet willen opgaan, wordt desnoods de uitzonderingstoestand uitgeroepen, hun leiders worden gevangen genomen, hun scholen gesloten, hun pers wordt gekneveld, hun taal uit het openbaar leven gebannen, hun betrekkingen met stamgenooten uit andere staten worden als hoogverraad aangerekend, niet alleen in Polen, Roemenië en Joegoslavië, maar met verschillen in graad, niet in wezen, in de meeste nationaliteitenstaten. Voor den nood, waarin bijna 40 millioen Europeërs - de Sovjetunie wordt hier ter zijde gesteld - verkeeren, heeft de Statenbond niets anders, kan wellicht niets anders hebben dan woorden. Hebt vertrouwen in den Statenbond en weest loyaal tegenover den staat, waarin gij zijt opgenomen. | |
IIIDe door Briand in September 1929 te Genève uitgesproken wenschelijkheid van een doeltreffende ekonomische en politieke organisatie van Europa was de voorbode van het Fransch memorandum van 17 Mei 1930. Het opzet ervan is op den huidigen territorialen status van Europa een federale unie te grondvesten, welke de souvereiniteit der leden niet aantast. Of de geheime bedoeling van de Fransche regeering is de hegemonie van Frankrijk op het vasteland te handhaven en een verbond tegen de U.S.S.R. in het leven te roepen, laat ik in het midden. Ondanks de blijken van instemming, waarmede de rede van Briand is onthaald, maken de meeste antwoorden op het memorandum, welke naar Parijs zijn gezonden, zulke belangrijke reserves, dat de beteekenis van het accoord er zeer door is verzwakt. Briand heeft vermoedelijk niets anders dan een akademisch succes behaald. De toenemende bewapening der overwinnaars, het gedurig spreken over veiligheid ondanks de Locarno-overeenkomst en het anti-oorlog-pact van Kellogg, het onverpoosd zoeken naar bondgenooten toonen aan, dat het onderling wantrouwen voortduurt en dat de bemoeiingen der vredelievende instellingen, de bijeenkomsten der Interparlementaire Unie en de werking van het Verbond der Statenbondsvereenigingen de rust in de gemoederen niet hebben hersteld. Het sluiten van nieuwe bondgenootschappen, dat in scherpe tegenstelling staat tot de beginselen, waaraan Wilson het stich- | |
[pagina 14]
| |
ten van zijn League of Nations heeft vastgenoopt, heeft Europa meer verdeeld, dan het in 1912 was. Eenerzijds de Kleine Entente onder de bescherming van Frankrijk met zijn vazalstaten België en Polen om de indeeling van Europa naar de bepalingen der verdragen in stand te houden, anderzijds Italië met Albanië, Bulgarije en Hongarije, dat openlijk verklaart nooit in de verminking van het meer dan duizendjarig rijk van den H. Stephanus te zullen berusten. Voorts de Sovjetunie, Groot-Brittannië, het Duitsche Rijk, de neutralen. Deze laatsten, die aan de bewapeningswoede niet meedoen, klampen zich met een gewild optimisme aan de Statenbondsidee vast, sedert Italië geen gelegenheid voorbij laat gaan zonder luid te roepen, dat de staatsgrenzen moeten herzien worden. Alleen de neutralen, die vredelievend zijn en terecht den oorlog vreezen, maken zich nog illusies over zijn macht als beschermer der zwakken en zien de ondeugdelijkheid van zijn grondvesten niet. De Statenbond heeft niet verhinderd, dat de Italiaansche vloot Corfù beschoot en bezette. Zonder den druk van Engeland zou Genève er niet in geslaagd zijn het eiland te doen ontruimen. De Statenbond heeft bovendien het verongelijkt Griekenland, dat geen doortastend bondgenoot had zooals Servië in 1914, tot een zeer zware geldboete veroordeeld. Nadien heeft zijn gezag een groote nederlaag geleden, toen Polen ondanks de afspraken Vilna overweldigde en Litauen Memel in bezit nam. Hij heeft moeten gedoogen, dat buiten zijn toezicht de Witte Arend-republiek een volksstemming insceneerde, welke geen vrije uiting van de wenschen der bevolking is geweest. De Statenbond heeft Polen er niet toe kunnen brengen in het getyranniseerd Oost-Galicië den door de tractaten voorgeschreven autonomen status in te voeren, noch Tsjechoslovakije kunnen dwingen het door het vredesverdrag aan Subkarpatië verleend zelfbestuur in te stellen. Hij is overgegaan tot een verdeeling van Opper-Silezië, die in strijd met alle begrippen van staathuishoudkunde, zelfbeschikkingsrecht en nationaliteitsbeginsel is. Zelfs is de Statenbond te kort geschoten, wanneer slechts geldelijke steun moest verleend worden, zooals voor de vestiging van 50.000 Armeensche vluchtelingen in de Sarbarabad-woestijn welke, volgens zijn commissie waarvan Fr. Nansen de leider was, door bevloeiing zeer vruchtbaar en voor kolonisatie geschikt kon worden. En de Statenbond had nochtans veel goed te maken tegenover de Armeniërs, die door de schuld der Entente en ten gevolge | |
[pagina 15]
| |
der toezeggingen van Wilson grootendeels zijn uitgemoord. Het Congres der Europeesche minderheden, thans Nationaliteitencongres, dat zich sedert de eerste bijeenkomst op een volkomen loyaal standpunt plaatste, dat op de tweede zelfs verklaarde te berusten in den (onhoudbaren) territorialen status van Europa, maar tevens den wensch uitdrukte, dat de staten met ethnische minderheden zouden ophouden nationale staten te willen wezen, doch dat sindsdien herhaaldelijk te kennen heeft gegeven, dat het zijn vertrouwen in den Statenbond heeft verloren, is door het plan van Briand nog meer teleurgesteld. Briand heeft trouwens nooit bewezen eenig inzicht in de nooden der ethnische minderheden te hebben. De verwezenlijking van zijn plan, dat alleen van staten en niet van volken spreekt, zou de geknechte nationaliteiten van hun natuurlijke beschermers, de staten waar hun stamgenooten de meerderheid vormen, berooven. Briand en den Entente-staatslieden zal het nooit duidelijk worden, dat hun oorlogsleuzen en de wereldgebeurtenissen bij de thans verdrukte nationaliteiten een ommekeer in de begrippen staat en volk hebben teweeggebracht. De geweldige veranderingen in de territoriale indeeling van Europa, die eeuwenoude staatsverbanden uiteenrukten, hebben afbreuk gedaan aan de leer van vaste ekonomische en strategische staatsgrenzen, welke om hun noodwendigheid vreemde volksgroepen moeten vasthouden. Noch te Versailles noch elders in de omgeving van Parijs heeft men eerlijk en oprecht gezocht naar een oplossing der vraagstukken welke, sedert de ontwaking der verdrukte nationaliteiten in de XIXe eeuw, de oorzaak van de onrust in Europa zijn. Men heeft ze verscherpt door het oud onrecht door een nieuw te vervangen. De nationaliteitenstaten hebben niets geleerd door den ondergang der Donaumonarchie, die in het midden der vorige eeuw haar leefbaarheid aanzienlijk had kunnen verhoogen door haar herschepping in een bond van gelijk-gerechtigde, ethnisch afgegrensde staten. Wat de imperialistische jonge en vergroote staten het meest nastreven is de door het wereldgeweten gewraakte opslorping van hun vreemde bestanddeelen, een standpunt dat Oostenrijk te laat heeft verlaten. Wanneer de Statenbond iets anders dan staatsregeeringen vereenigde en volkeren vertegenwoordigde, dan zou hij, als Volkenbond, misschien het gezag, den wil en de macht bezitten om de minderheden tevreden te stellen door toestanden te scheppen welke, zonder overal doorgevoerde volkomen afschei- | |
[pagina 16]
| |
ding, de normale ontwikkeling van deze volksgroepen mogelijk zou maken, zooals die der Romanen in Zwitserland. Door zijn valsche grondslagen, welke die van de geweldvreden zijn en het staatsegotisme bevorderen, is de Statenbond machteloos tegenover de staten, die allogenen onderdrukken. Zijn werkdadige tusschenkomst zou wellicht tot gevolg hebben de uittreding van staten, die niet door verdragen zijn gebonden en die, ofschoon plechtige beloften zijn afgelegd, hun minderheden denationaliseeren met een meedoogenlooze stelselmatigheid, welke zonder wedergade in het verleden is. In 1918 stelde T.G. Masaryk vast, dat het verschil tusschen staats- en ethnische grenzen de oorzaak van de onrust en de oorlogen in Europa isGa naar voetnoot1). Na den wapenstilstand en de onzinnige grensregelingen is deze oorzaak blijven bestaan en heeft zelfs een acuter karakter gekregen door het brengen onder vreemde heerschappij van andere volksgroepen, wier nationaal gevoel steeds meer wordt geprikkeld door een assimilatiepolitiek, welke somwijlen van minder ontwikkelde naties uitgaat en in elk geval in strijd is met het nationaliteitsbeginsel en de begrippen, waarvoor de Entente beweert gevochten te hebben. De geschiedenis leert, dat zulk een assimilatiestreven slechts tijdelijk kan slagen en de aanleiding tot weerwraak wordt, wanneer, door een samenloop van omstandigheden als de wereldoorlog, de voormalige heerschers het onderspit hebben gedolven. Om uit den neteligen toestand te geraken, waarin de verdragen door het stellen van niet-ethnische grenzen Europa hebben gebracht, en aldus den wederkeer van den oorlog te voorkomen, moet een uitweg gevonden worden. Genève, dat de staten boven de volken verheft, zal in gebreke blijven hem aan te wijzen, aangezien het zelfs de bescherming der minderheden, welke slechts een onvoldoende en tijdelijke hulp is, in het kader der verdragen niet kan verzekeren. In de Oostenrijksche kroonlanden hadden de nationaliteiten, dank zij hun getalverhoudingen en de gunstige omstandigheden, meer rechten veroverd dan de minderheden ooit in de erfstaten zullen verwerven, wanneer deze staten hun geen zelfbestuur verleenen en zich niet federatief inrichten. Die rechten, welke de gelijkgerechtigheid benaderden of bereikten, hebben echter de volken toch niet in het staatsverband der Donaumonarchie gehouden, zelfs niet de Polen, die in Galicië heerschten en aan 't hof zeer gezien waren. Zij zijn afgevallen, omdat | |
[pagina 17]
| |
het streven naar volkseenheid de overhand krijgt, wanneer de tijden rijp zijn. Dan doet het verschil tusschen staats- en volksgrenzen het conflict ontstaan. Na den eisch van zelfbestuur, komt het afscheidingsrecht aan de beurt. Alle onbevangen en onpartijdige zaakkundigen moeten aannemen, dat de uitroeping van het afscheidingsrecht der volken van het voormalig Tsarenrijk door Sovjet-Rusland als een mijlpaal van groote beteekenis in de ontwikkeling van de leer der nationaliteiten staat. Terwijl de regeering van prins L'vov en Kerensky zich tegen de onafhankelijkheid der Oostzeelanden verzette met al de macht waarover zij beschikte, zijn de onder den invloed van Lenin aan de allogenen verleende rechten de grondslag der vredesverdragen geworden van de Sovjetunie met Finland, Estland, Letland en Litauen, waarvan de zelfstandigheid door de Entente-staten, die beweerden te strijden voor de bevrijding der kleine volken, eerst is erkend, nadat de kansen van herstel van het vrijheiddoodend oud-Rusland voorbij waren. Door een ruime toepassing van beginselen, welke de Ententemachthebbers verkondigden, in zooverre zij daardoor meenden den vijanden nadeel te berokkenen, is het Tsarenrijk, tegen den wensch der Westersche mogendheden en der Vereenigde Staten, uiteengevallen in onafhankelijke republieken, autonome republieken en gebieden welke thans een Unie vormen, die het afscheidingsrecht in haar grondwet heeft opgenomen. Het Leninisme, dat in tegenstelling met het Marxisme het federalisme voorstaat en de nationaliteiten niet weerloos aan den centraliseerenden staat overgeeft, maakt belangrijke grenswijzigingen zonder wapengeweld mogelijk. In de U.S.S.R. heeft de Bjelorussische S.S.R. haar aanvankelijke oppervlakte van 59.634 v. km. tweemaal uitgebreid, tot 126.000 v. km. in 1926, door vrijwilligen afstand van Bjelorussisch volksgebied door de Russische S.F.S.R. Nationaliteiten, die onder het tsarisme ten doode waren opgeschreven, herleven, daar het Sovjet-bewind hun uit Moskou de hand toesteekt om hun taal en volkswezen boven te houden. Door verleening van dezelfde zelfstandigheid aan de drie Transkaukasische hoofdvolken, die in 1919-21 elkander bevochten, door de uitbreiding der autonomie tot de kleine stammen heeft het Sovjetisme toenadering der vroegere vijanden bevorderd. Het heeft samenwerking van alle volken in de U.S.S.R. mogelijk gemaakt op grond van een | |
[pagina 18]
| |
althans kultureele zelfstandigheid, welke buiten Zwitserland in de Europeesche nationaliteitenstaten onbekend is. Het Leninisme heeft door zijn praktische verwezenlijkingen op nationaal gebied een pionierswerk verricht, dat de vooruitziende staatslieden, die den oorlog willen uitbannen, in Europa moeten voortzetten om een nieuwen staat van zaken te scheppen, waardoor de volksgemeenschappen niet langer in de dwangbuis van kunstmatige éenvolk-staten worden geperst, maar zelfstandige leden van een veel-eenheid, van een federatie worden, welke door de afbakening en onschendbaarheid van ethnische grenzen, door de toekenning van gewestelijke en plaatselijke autonomie, waar de volken dooreen wonen en geen ethnische grenzen kunnen getrokken worden, het land- en taalimperialisme doelloos maakt. Dan zal er veiligheid voor allen zijn en duurzame vrede in Europa, welke door bewapening niet zijn te verkrijgen noch door een Statenbond, waar vooral de tegenstellingen te voorschijn komen, welke Europa verdeelen en onrustig maken.
Antwerpen. G. SCHAMELHOUT. |
|