Ned. regeering ten opzichte dier beweging een volkomen afzijdigheid in acht neemt’. En in de Memorie van Antwoord: ‘De minister deelt in de opvatting dat het goed en gewenscht is, zonder kleinmoedigheid al datgene te vermijden wat een bevriende mogendheid aanstoot zou kunnen geven, en maakt eveneens tot de zijne de meening dergenen, die het verstandig achten, dat, waar in de Vlaamsche beweging cultureele doeleinden verweven zijn met politieke, die interne aangelegenheden van België betreffen en soms zelfs tegen het voortbestaan van den Belgischen staat zijn gericht, de Nederlandsche regeering ten opzichte dier beweging een volkomen afzijdigheid in acht neemt. Ook van ambtenaren in openbaren dienst mag worden gevergd, dat zij, welke ook hune persoonlijke gevoelens mogen zijn, ten deze de correctheid in acht nemen die de hoedanigheid van ambtenaar hun bijzonder oplegt. Wat het gebeurde ten aanzien van den hoogleeraar Geyl betreft, zij opgemerkt, dat de regeering niet mag voorbij zien, dat een vreemde regeering zoo goed als zij zelve bij uitsluiting te beoordeelen heeft of de tegenwoordigheid van een vreemdeling op het landsgebied onwenschelijk moet worden geacht. Waar van onrechtmatige behandeling van genoemden Nederlander niet is gebleken, bestond naar de meening der regeerig voor eenig vertoog tegenover de Belgische regeering geen grond.
‘Zonder kleinmoedigheid’, zegt de minister, maar volgaarne neemt hij voor het verband tusschen de cultureele en de politieke doeleinden der Vlaamsche beweging van het hem verwante deel der rapporteurs dat woord ‘verweven’ over, waardoor hij zich van de plicht, om tusschen geoorloofde en ongeoorloofde belangstelling in de Vlaamsche beweging zelfstandig onderscheid te maken, ontslagen rekent. De standaarden, die Belgische politieke hartstocht stellen mocht, gemakzuchtig aanvaardend, uit vrees dus, dat zij een bevriende mogendheid ‘aanstoot’ zou geven, verbiedt de Nederlandsche regeering, ook waar van ‘aanstoot’ geven geen sprake was, haar ambtenaren, om aan een in Nederland gehouden congres van Nederlandsche studentenkringen deel te nemen, waarvan toch niets anders te vreezen stond, dan dat het ons nationaal eenheidsgevoel versterken kon. Uit diezelfde vrees zou het Nederland, wanneer de Belgische regeering een voor het Nederlandsche volksbesef aanstootelijke politiek volgt, zelfs niet vrijstaan, haar te doen voelen, dat haar politiek hier inderdaad als aanstootelijk en voor de goede verstandhouding slecht bevorder-