ge wijnen; want ik krijg hier nog eenige Officieren bij mij ten eten.’ De dame hoorde dit alles wel ongaarne, maar wat zou zij doen? Zij leerde ras wat overheersching is; en, gelukkig, ontbrak het haar niet aan vermogen. Intusschen was het grootste en beste gedeelte van haar huis ingenomen, en ofschoon de gasten vrij vrolijk waren; betoonden zij zich tegen haar en de haren zeer lastig en ongemakkelijk. Dit ging zoo voort, tot laat in den nach toe. Toen evenwel des ochtends het ontbijt gedaan was, ging de Officier bij de dame, vroeg naar haren welstand, en hoe de inwoning van hem en de zijnen haar beviel; waarover zich de dame, met schreijende oogen, zeer beklaagde, terwijl zij wel wenschte, dat hij haar als vrouw met meer eerbied en verschooning wilde behandelen. Hierop antwoorde hij: Mevrouw! ik heb u in dit korte bestek van tijd een proef willen geven, hoe uw zoon op een nog veel brutaalder toon twee maanden lang geleefd heeft
ten huize van mijne ouders, in Berlin, dan ik wil edelmoediger zijn en ga vertrekken en logeren op mijne eigen kosten in een logement. Gij zult uit deze proef het gedrag van den uwen wel hebben leeren kennen. Vaarwel!