Een lees- en zangboekjen voor de jeugd(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] No 84. Puntdichten (N.G. II, 255, 257). Pronken met andermans veêren. Als Goossen is bij goê gezellen, Weet hij veel wonders te vertellen, Van hier, van daar, van nieuw, van oud, Van Oost, van West, van heet, van koud, Van bosschen, bergen, steden, landen, Rivieren, schepen, zeên en stranden; Van vreugd, van druk, van krijg, van vreê, Hij kan 't al brengen op zijn sneê. Maar al zijn praten zal men vinden Gelijk den mantels van de blinden, Die, bij den weg, of aan de poort, Doen aan den gaanden man hun woord: De stof is minder dan de lappen; En zoo is 't ook met Goossens klappen. Luye Loy. Loy is in 't werken luy en lam, Zijn handen traag, zijn armen stram, Maar met zijn tanden, in het eten, Geeft hij gewisse, snelle beten. Als hij wat heeft, dat hem wel smaakt, 't Is wonder, hoe hij wapperkaakt: [pagina 177] [p. 177] Waar' Loy van dit gebrek genezen, Hij zou een kloeke werkman wezen. Doch daarom hoeft hij niet te gaan Te meester; 't zal haast zijn gedaan: Hij breng' maar in zijn trage handen De snelheid van zijn graâge tanden. Wie zal 't passen, dan die 't koren doet wassen? Wie zal het hedendaags van passe kunnen koken, En sausen naar den smaak van deze vieze liên? Dat nooit geen reuk en gaf, dat hebben zij geroken, En dat onzienlijk is, dat hebben zij gezien. Hoe dat het iemand maakt, hij kan zich nooit verweren, Voor déés hij al te ruim, voor dien te naauwe leeft. Wat wonder! op een ei daar vindt men zelfs te scheren; Elk een heeft wol genoeg, ook die geen wol en heeft. Vorige Volgende