Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Nu is de winter, dor en schraal,
Met al zijn onlust heen,
En de aarde heeft voor deze maal
Haar lijden afgeleên.
Dies is de tijd weêrom gekeerd,
Waarin natuur verjongt,
Haars milden Scheppers goedheid eert,
En met zijn gaven pronkt.
De Mei, wiens zoetheid zoover strekt,
Dat zijn gedachtenis
In 's menschen geest al vreugd verwekt,
Eer hij voorhanden is.
De Mei, het schoonste van het jaar,
Waar alles in verfraaitGa naar voetnoot1);
De lucht is zoet, de zon schijnt klaar,
't Gewenschte windtjen waait.
Het dauwtjen, in den koelen nacht,
Wordt over 't veld verspreid,
Waar door de heel nature lacht,
En is vol dankbaarheid.
| |
[pagina 174]
| |
Onze aarde is met gebloemt' gesierd,
Het bijtjen gaârt zijn was,
Het leeuwerikjen tiereliert,
En daalt op 't nieuwe gras.
Het bloempjen dringt ten knoppen uit,
't Geboomte ruigt van lof,
Het veetjen scheert het klaver-kruid
Graâg van het veldtjen of.
Elk diertjen heeft zijn vollen wensch,
En kwel-begeert' leît stil;
Behalven in den dwazen mensch,
Door zijn verkeerden wil.
De mensch van ware deugden leêg,
En vol van zotten lust,
Zich zelf en andren in den weeg,
Vermoordt zijn eigen rust.
Dit leven, 't welk niet enkel endt,
Maar kort ook is van duur,
En ligt van zelf slaat tot ellend',
Maakt hij zich dubbel zuur.
't Vee wordt ontzield, zijn eind is snel,
Zijn stervenspijn niet groot:
| |
[pagina 175]
| |
De mensch, door menig ziel-gekwel,
Sterft meer dan eenen dood.
Ach, had de mensch (zoo waar zijn stand
Vol hart- en zinnen-vreugd)
Of, zonder deugde, min verstand;
Of, bij 't verstand, méér deugd!
Ach! waren alle menschen wijs,
En wilden daarbij wel!
De wereld ware een Paradijs,
Nu is ze vaak een hel.
|
|