Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij2.Maria was in lijden;
Zij dwaalde droevig rond -
Tot voor Jeruuz'lems poorte,
Die zij ontsloten vond.
Daar zag zij Hem komen, haars harten lief,
Beladen met het kruishout
Als een verwezen dief.
| |
3.Toen zij met weenende oogen
| |
[pagina 102]
| |
Hem in het aanschijn zag,
‘O mij!’ riep zij, ‘eilaci,
‘Is dit de droeve dag,
‘Die van de Profeten is g'openbaard,
Die mij het hart zou grieven
‘Met zulk een bitter zwaard!’
| |
4.Haar Zone zeide: ‘Moeder!
Gegroet zoo zult gij zijn!
Ik moet het kruishout dragen;
'k Moet lijden al de pijn,
Door Adam, mijn zondigen knecht, verdiend
Voor hem zoo wil ik sterven:
Het was mijn liefste vriend.’
| |
5.- ‘Nu ben ik hier alleenig:
Een moeder ongetroost
Ik zie, van alle menschen,
Gods Zone hulpeloost:
Ik minde Hem teder; ik heb Hem zoo lief...
Mocht ik Hem dragen helpen -
Mijn lijden wierd gerief!’
| |
6.- ‘Gij zijt daar niet alleenig,
O eedle Maagd zoo schoon!
Ik ben een Hemelbode,
| |
[pagina 103]
| |
Die staat voor 's Hoogsten Troon.
Het is er mijn Heere, die zelf mij zendt,
Dat ik u zoude troosten;
Zeg mij, of gij Hem kent?’
| |
7.- ‘En zoude ik Hem niet kennen!
‘Ik ken Hem meer dan gij:
‘Ik zag Hem smarte lijden,
‘Die smarte foltert mij:
‘Zijn vleesch en zijn bloed zijn uit mij gegaan.
‘Ik zie zijn armen strekken
‘En aan het kruishout slaan.
| |
8.‘Ik hoor mijn Zone roepen,
Den toorne Gods ten zoen:
Vergeef hun, die niet weten,
O Vader, wat zij doen!
Ik heb er het woord uit zijn mond verstaan:
De moordenaar, in rouwe,
Zal naar den Hemel gaan.’
| |
9.En de Englen zongen heerlijk
Ten hoogen Hemeltroon;
De Moeder stond zoo droevig
Bij 't Kruishout van den Zoon.
‘O Moeder,’ zoo sprak Hij, ‘zie hier uw kind
| |
[pagina 104]
| |
Joannes, zie uw moeder,
Zoo teêr van mij bemind.’
| |
10.Met opgeheven handen
Zoo stond de Moeder steeds,
Geen tranen had zij langer
Voor zoo veel zieleleeds.
‘O Vader,’ zoo jammert een heesch geruisch,
‘Hoe hebt Ge mij verlaten!’
Dat roept haar Zoon aan 't Kruis.
| |
11.Maria zag Hem hangen:
Hij hing er naakt en bloot.
‘Mij dorst,’ zoo riep Hij klaaglijk
In altoos dieper nood.
De zoete fonteine, zoo mild voor ons,
Had zelf geen drup meer over;
Haar lescht een wrange spons.
| |
12.En de Englen zongen heerlijk
Ten hoogen Hemeltroon:
De Moeder stond zoo droevig
Bij 't Kruishout van den Zoon.
Zijn stervenden lippen een kreet ontvliet....
‘Het is volbracht,’ zoo ruischt 'et.
Maria hoorde 't niet.
|
|