Een lees- en zangboekjen voor de jeugd

[p. 83]

N^o 45. Drie-Koningenlied (LXXXV).

1.

Neemt, al die Jesus wilt gaan zoeken,

Neemt ijvervol het voorbeeld aan

Der Drie, die ver uit 's Werelds hoeken

Naar hunnen Heer zijn opgegaan;

^(*) Der Drie, die ver uit 's Werelds hoeken

Naar hunnen Heer zijn opgegaan.

(*) Als dit lied gelezen wordt, laat men de herhaling weg.

2.

Drie Mannen, vroom en wijs van rade,

De Koningen van 't Ooster-Land,

Zij sloegen 't Licht des Hemels gade,

En aller sterren loop en stand;

Zij sloegen, enz.

3.

Daar daagde een ster, zoo klaar van stralen

Dat haar de zonne niet verblindt;

Waaruit zij 't heuglijk nieuws vertalen

Van 't jonggeboren Heilig Kind;

Waaruit zij, enz.

4.

Zij zaadlen straks hun goede paarden

En dromedaren snel ter loop;

De reis zij haastelijk aanvaardden:

Den Heer te vinden was hun hoop;

De reis, enz.

[p. 84]

5.

Zij kwamen, spijt Herodes' woede,

Zij kwamen bij den glans der ster

Te Bethlehem met blijden moede,

Al was het Oosten nog zoo ver;

Te Bethlehem, enz.

6.

Daar lag de Heer der Englenchoren,

De menschgeworden Hemelvorst,

Als Kindtje in lagen stand geboren,

Te rusten aan de Maagdenborst;

Als Kindtje', enz.

7.

Hier vallen zij ter aarde neder,

En schreyen tranen menigvoud;

Hun liefde en eerbied offren teder

Een gaaf van wierook, myrrhe en goud.

Hun liefde en eerbied, enz.

8.

Wilt, broeders, wilt u dan bereiden

Gods Licht te aanvaarden met uw hert;

't Zal als een ster u henenleiden

Waar dat uw Heer geboren werd;

't Zal als een ster, enz.

[p. 85]

9.

Komt vrij uit 's Werelds duistre hoeken

En geeft Herodes geen gehoor;

Gij zult God vinden; wilt maar zoeken!

Hij stelt zijn dienaars niet te loor;

Gij zult God vinden, enz.