| |
† No 44. Drie-Koningenlied. Oud lied (LXXXIV).
1.
Een Kindeken in ons geboren
Drie Koningen uitverkoren
‘Waar is het Kind geboren?
Vraagden zij, met luider stem.
‘Des Konings in uw midden
Een Kindeken is ons geboren
| |
2.
Herodes zit ginds vermetel
Midden in zijn hoofsche schaar,
| |
| |
Daar beeft hij op zijn zetel
Bij het hooren van de maar.
Hij vreest, dat hij zal derven
Des wilde hij doen sterven
Een Kindeken is ons geboren, enz.
| |
3.
Hij vraagde, wel krank te vrede:
‘Waar het Kind geboren was?’
- ‘Te Bethlêm in der stede!’
Klonk de schrift, die men hem las.
Daar ligt Hij, nu ten tijden,
Hij, die ons komt bevrijden
Een Kindeken is ons geboren, enz.
| |
4.
Herodes sprak tot de Wijzen:
‘Trekt nu heen, en zoekt het Kind,
Dat Kindtjen hoog te prijzen,
Trekt daar henen, waar ge 't vindt.
Men zegt, Hij zal regeeren
| |
| |
Een Kindeken is ons geboren, enz.
| |
5.
‘En als gij het hebt gevonden
Komt dan in dit hof tot mij;
Keert weêr in korte stonden,
Zegt mij, waar het Kindtjen zij!
Als hooge Heer der Heeren
Een Kindeken is ons geboren, enz.
| |
6.
Welgemoed uit stad en trans;
Daar blonk weêr voor hun oogen
De Oostersterre met haar glans;
Tot dat ze in korte stonden,
Het lieve Wichtjen vonden
Een Kindeken is ons geboren. enz.
| |
7.
Drie Koningen knielden neder
Daar de Moeder hen aanschouwt,
En offren 't Kindtjen teder
| |
| |
Myrrhe, wierook, en rood goud:
Want alles in dees woning
En 't Huis van dezen Koning
Een Kindeken is ons geboren, enz.
| |
8.
En 's nachts toen ze slapen wouden,
Gaf een Engel Gods hen in,
Dat zij niet keeren zouden
Tot Herodes, boos van zin!
Langs andre beemde en wijken,
Zijn ze in hun Koningrijken
Een Kindeken is ons geboren, enz.
| |
9.
Nu bidden wij en wij hopen,
Naar ons schoone Vaderland,
Daar de Engelen U vereeren
Dit geve ons God de Heere
Een Kindeken is ons geboren, enz.
|
|