Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |||||||||||||
Voorbericht.Het is op uitnoodiging der geachte Heeren Regenten van het R.K. Schoolgesticht voor de behoeftige jeugd te Utrecht, en onder medewerking van den verdienstelijken hoofdonderwijzer Kamphuyzen, dat ik dit honderdtal Liederen en andere Gedichten uit de vroeger door mij verzamelde vaderlandsche vaersbundels heb bij-een-gelezen. Het boekjen, als de titel reeds meldt, is bestemd voor kinderen en jongelieden, en in 't bijzonder voor meer- en mingevorderde, vooral katholieke, scholieren. Daar is dus gezorgd voor de erkenning der tijdsorde van het Kerkelijk Jaar, bij de rangschikking der eerste afdeeling; voor verscheidenheid van stemming en form in de stukjens; voor het wechlaten van alles wat op jongen leeftijd minder geschikt kon aangeboden worden; voor aanwending der spelling van den Heer Siegenbeek, waar dit voegzaam geschieden kon. Met betrekking tot dit laatste voorbehoud zal men opmerken, dat ik het bij die woordsoorten heb ingeroepen, die thands door de meerderheid onzer bekwaamste en beroemdste taalgeleerden niet meer op de wijze van den Heer Siegenbeek geschreven worden. Ik heb mijn eigen oordeel, in dezen, niet verder laten gelden, dan voor zoo ver het niet nalaten kon de (nu reeds) oude spelling achter te stellen bij die van Prof. De Vries, Dr Brill, den Hr Te Winkel, Prof. | |||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||
Jonckbloet, Mr Koenen, den Hr Oudemans, Mr van Lennep, en andere deskundigen. Mijn geweten liet mij niet toe het woord macht - magt (dat eigenlijk vierge beteekenen zoû) te schrijven; zoo min als een g te plaatsen vóor den middenmedeklinker in lichaam; want ik heb de volkomen overtuiging, dat het niet lang duren kan of de g zal, in de genoemde woorden, algemeen afgeschaft wezen. Hieraan zal het in bewerking zijnde groote woordenboek het zijne toebrengen. Ik vraag, of het geene verregaande ongerijmdheid zoû zijn, eene spelling te gebruiken, die thands wordt afgekeurd door hen, wien alle taalbeoefenaars in Nederland, over het algemeen, de bekwaamste van het gilde noemen? Moet eene spelling niet vallen, als de groote meerderheid der bevoegde beoordeelaars er stellig tegen is? Men kan, des verkiezende, de scholieren opmerken, dat de Heer Siegenbeek schrijft:
Vooral de ij der twee- en drieklanken, en de z in samen (als het voorzetsel te bij het woord inschiet), vooral die treurige vruchten van een bloot misverstand mocht ik niet behouden. Te zamen wordt, snel uitgesproken, t'zamen, tsamen, des noods samen; doch nimmer zamen. Zamengaan is even fraai als gaderkomen of hooploopen. Samengaan staat voor te-zamen-gaan, en is de laatste verdedigbare inkorting. Ik kan de gloeiiing (= gloeijing) ook niet toelaten. Men verdubbelt immers nooit de laatste letter van den werkwoordswortel, bij de spelling van de Onbepaalde Wijs, ten zij dat de uitspraak van den wortelklank het vordert? Men schrijft niet (in de Onb. W.) brandden, daar branden volstaan kan; wel bannen, omdat ban-en - banen zou uitgesproken werden. Als, naast gloei, | |||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||
gloeijen staat, dan moet, naast brand, brandden komen. Wijst brand op branden, dan leidt gloei tot gloeien of (wat het zelfde is) tot gloeyen. Voor het gemak van den lezer heb ik hier aan de y boven de i de voorkeur gegeven. Over het gebruiken van den uitgang jen heb ik mij niet te verontschuldigen. Weiland geeft die spelling als goed op, en de dichters hebben ze steeds noodig, waar de jammerlijk verslapte (vroeger zoo rijke) verkleiningsuitgang zijne hoedanigheid van lettergreep voor een volgend woord, dat met een klinker aanvangt, moet handhaven. In 't geheel ben ik niet altoos bevoegd geweest mijnen dichteren minder goed Hollandsch in den mond te leggen, dan zij werkelijk spreken. Ik heb ze daarom veeltijds in het bezit gelaten van uitdrukkingen als: op der aarden, van uwer liefden, in der eeuwigheid, dezer armoê lijden, met der harte, met klaren oogen, enz. en - niet, maged, 'et, 'em, leît (ligt en legt), kribbetjen, beddeken, kindtjen. Soms heb ik hunne paragogika en emfatika ook moeten eerbiedigen:
de vreden is besloten,
mijnen (1n naamv.).
Opdat de onderwijzer hieromtrent het noodige kunnen mededeelen, geef ik deze voorbeelden van afwijking des hedendaagschen gebruiks op. Men zal ook de dialekt schrijen vinden. Maar dat is dan ook, geloof ik, alles, waaromtrent ik mij nader te verandwoorden had. Mijne eigene kleinere spellingsverkiezingen heb ik geheel opgeofferd aan de bij velen heerschende eenparigheidsliefde.
Boven elk stukjen staat de plaats, waar het aan ontleend is, en dus, bij die welken gezongen kunnen worden tevens de plaats, waar de melodie gevonden wordt. De eenvoudige romeinsche cijfers, gesteld achter | |||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||
het arabische nummer boven het stukjen, wijzen het nommer aan der liedtjens in den bundel: Oude en Nieuwere Kerst-Liederen, benevens Gezangen en Liederen van andere Hoogtijden en Heilige Dagen, enz., met de daarbij behoorende Melodiën en Piano-begeleiding (bewerkt door J.A. en L.J. Alb. Th.); Amst. C.L. van Langenhuysen, 1852. I A., en daarnaast een arabiesch cijfer, wijst de bladzijde aan in den Volksalmanak voor Nederl. Katholieken van 1852. N.G. II, beteekent Nederlandsche Gedichten, enz. verzameld door J.A. Alb. Th., Tweede Bundel. C.L. van Langenhuysen, 1852.Ga naar voetnoot(1) Moge de buitengewoon matige prijs van dit boekjen de verspreiding bevorderen, en die verspreiding dienstig zijn ter opwekking van liefde tot God en zijne Kerk, dat is: erkenning en beoefening der zedelijke waarheden en aesthetische schoonheden van het Christendom, dat ons gelukkig maakt. J.A. Alberdingk Thijm. Oogstmaand, 1853. |
|