scopische blik bezien, vele malen aardiger, veelvormiger, interessanter en leerzamer dan al degenen suggereren die misnoegd constateren dat de mens slechts stof is en tot stof zal wederkeren.’
De laatste twee hoofdstukken, ook de meest concrete, behandelen de vertelstijl en de schrijfstijl van F. Harmsen van Beek. In tegenstelling met de rapporterende en ‘geschreven’ narratieve stijl hanteren de verhalen uit Neerbraak en Gewone Piet & Andere Piet een sprekende verteltrant, vol uitweidingen, terzijdes en directe aansprekingen. De teksten zijn minder gericht op informatie dan op wederzijdse betrokkenheid (vergelijk de titel van de bundel Kus of ik schrijf) en hebben overwegend een argumentatie- i.p.v. een narratieve structuur. Eigenlijk is de zaak nog iets complexer: er vindt een kruising plaats tussen betoog en onderonsje. Ter illustratie, uit ‘Bewaar me’: ‘[...] bewaren kan men praktisch met alles doen, terwijl men niet van alles zo-maar weg mag gooien. Oude familieleden bv., ongeopende belastingaanslagen, nog gave dekseltjes van genekte potjes en pannetjes, daar krijg je last mee, als je die niet netjes bewaart. Zowel met je omgeving als met je geweten.’
Stilistisch is het werk van groteskenschrijvers lang terra incognita geweest. Van den Oever bespreekt de voorkeur voor uitzonderlijke zinsbouw in het proza. Het schiet te hooi en te gras heen en weer tussen extreem korte, onwelgevormde elliptische zinnen en extreem lange en ondoorzichtig gevormde periodezinnen. Die laatste worden vaak geparodieerd, een middel te meer om de ‘autoriteit van de auteur’ speels te ondergraven. In een afsluitende interpretatie van Harmsen van Beeks bekendste gedicht ‘Interpretatie van het uitzicht’ toont de auteur zich opnieuw een meester in het scherpzinnige close reading. Ze drukt de bestaande symbolische en personalistische interpretaties met de neus op hun zwakke plek: ze houden halt voor de ‘verlagende’ pornografische lezing van het gedicht - een binnen onze poëtische traditie ‘verboden’ lectuur. F. Harmsen van Beek, schrijft Van den Oever, ‘heeft op groteske wijze (dus gebruik makend van het grillige, onmatige, ongerijmde en overdrevene) de aporetische en onvermoede kanten van allerlei gangbare begrippen en formuleringen blootgelegd, om ze te beroven van hun gezag en zodoende de weg te openen voor nieuwe overwegingen omtrent het onderwerp.’ Dat geldt in grote mate ook voor haar eigen studie - inclusief een zekere onmatigheid, ontsprongen aan het oorspronkelijke dissertatiekarakter. Bibliografische spookverwijzingen, spelfouten en storende herhalingen zijn door de mazen van de eindredactie geglipt. <Fritzi> en het groteske staat echter methodisch en inhoudelijk op zo'n hoog niveau dat ‘de enorme klus van het lezen van een lastig boek van deze omvang’ (dixit de auteur) meer dan eens een feest voor de geest wordt.
[Erik de Smedt]
Annie van den Oever: <Fritzi> en het groteske, De Bezige Bij Amsterdam, 2003, 571 p., €35,00. ISBN 90-234-1272-9. Distr.: WPG Uitg.
nederlands 855.6 / ten harmsen van der beek, fritzi