| |
| |
| |
[Nummer 7]
Genre op het spoor
Het onvoorspelbare verleden
Geschiedschrijving en historische fictie
De ware werkelijkheid
‘Je ontmoet iemand, raakt geboeid en wordt verliefd. Alles wil je over je geliefde te weten komen. Je laat hem vertellen. Je hoort hem uit: wie was hij, wat dacht hij, wat deed hij voordat je hem tegenkwam? De volgende avond vraag je hem het hele verhaal nog eens te vertellen, van voren af aan, want wie weet heeft hij de eerste keer iets overgeslagen of heb je een detail gemist. Telkens krijg je hetzelfde verhaal te horen en toch lijk je er elke keer iets nieuws in te ontdekken. Uit al die informatie vorm je je een beeld van degene die in je leven is gekomen. Dat beeld hoeft niet precies samen te vallen met de werkelijkheid. Je ziet de ander zoals je hem wilt zien. En altijd blijft er iets te raden. Dit houdt de liefde levend.’
(Arthur Japin, nawoord bij De zwarte met het witte hart)
‘Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper vormen dan nu. Tussen leed en vreugde, tussen rampen en geluk scheen de afstand groter dan voor ons; al wat men beleefde had nog die graad van onmiddellijkheid en absoluutheid, die de vreugde en het leed nu nog hebben in de kindergeest.’ Zo opent Herfsttij der Middeleeuwen (1919) van de historicus Johan Huizinga met een artikel over ‘'s Levens felheid’. Wat meeslepend opent op de toon van een vertelling is een geschiedkundig werk. Het boek blijft tachtig jaar na publicatie de waardering van de wetenschap genieten (hoewel methode en conclusies achterhaald zijn) en is een van die zeldzame bestsellende klassiekers die nog steeds nieuwe lezers vinden. Een combinatie waar niet zo bar veel schrijvers op kunnen bogen. ‘'s Levens felheid’ vervolgt: [...] ‘Zo fel en bont was het leven, zo verdroeg het de geur van bloed en rozen dooreen. Tussen helse benauwingen en kinderlijke pret, tussen gruwelijke hardvochtigheid en snikkende vertedering slingert het volk als een reus met een kinderhoofd. [...]’ De liefhebber die in middeleeuwse cultuurgeschiedenis geïnteresseerd is, heeft momenteel talrijke modernere en luchtiger lezende alternatieven ter beschikking. Maar Huizinga's verbeeldingrijke concept blijft aantrekkelijk, het is geschiedenis die in staat is de lezer mee te voeren naar een stuk verleden dat de auteur, in weerwil van zijn mogelijke methodische en inhoudelijke twijfels, volgens zijn persoonlijke interesse heeft afgebakend en geïnterpreteerd. Want laten we wel wezen, hét verleden bestaat niet. Daar twijfelt geen enkele historicus meer aan. Waar er in Huizinga's tijd werd van uitgegaan dat de historicus de taak had het verleden op basis van geschreven bronnen te reconstrueren (vandaar de kritiek door collega's op Huizinga's ‘al te vage estheticisme’),
is de historicus van vandaag bezig, gebruikmakend van hetzelfde, overgeleverde materiaal betekenis te construeren doorheen zijn individuele verhaal.
De Amerikaanse historica Barbara Tuchman (geb. 1912) benadert in De waanzinnige veertiende eeuw (1978) de ‘herfsttij van de Middeleeuwen’ (de 14e eeuw), getekend door oorlogen en pestepidemies, als een periode van diepe crisis en verwarring, waarin de cultuur echter een hoge bloei kent en de renaissance een aanvang neemt. Het boek werd een succesverhaal bij een heel breed publiek. Net zoals Emmanuel le Roy Ladurie's Montaillou (1975) trouwens, over de kathaarse ketters in de 13e en 14e eeuw. En recenter worden Simon Schama's gestileerde ‘geschiedverhalen’. (Overvloed en onbehagen, Rembrandts ogen, Kroniek van de Franse Revolutie) jubelend onthaald door wetenschappers zowel als vrijetijdslezers.
De kracht van deze moderne historici zit o.m. hierin, dat hun histories de veelkantigheid en de interpreteerbaarheid van het verleden zichtbaar maken. Ze gaan er niet van uit dat hét verleden aldus geschied is, maar ze treden er mee in discussie, ze interpreteren vanuit een bepaalde tijd en persoonlijke visie en geven hun invulling aan een bepaald mens- en wereldbeeld.
| |
De geur van het leven
Wat de historici gemeen hebben en wat mede aan de grond ligt van hun succes, is dat zij in de eerste plaats inzoomen op mensen in plaats van op ‘het leven destijds’, op de individuele beleving van gebeurtenissen in plaats van op tijdvakken. Want je wil van het verleden wel meer weten dan de opeenvolging van feiten, je wil de geur van het leven opsnuiven, de mens in zijn omgeving zien, zijn cultuur proeven, vernemen wat zijn streven was en zijn idealen. Dat Barbara Tuchman De waanzinnige veertiende eeuw een biografische lijn meegaf, kan best een van de sleutels tot haar succes zijn geweest. Ze laat de mens zien die zich in extreem harde tijden een houvast zoekt. De waanzin van de tijd kan misschien de eerste aantrekkingspool zijn om het boek te gaan lezen, wat vasthoudt, is het herkenbare beeld van de mens, die zich in crisis (elke tijd en iedereen heeft de zijne) hoe dan ook staande houdt. Door persoonlijke geschiedenissen te evoceren, geeft Tuchman de lezer de mogelijkheid een leven dat ver achter ons ligt aan te raken. Dat geeft dynamiek aan een tijd die in de feitengeschiedenis vlak en levenloos, en eeuwen achter ons ligt. Misschien is het dit dat Johan Huizinga naast deze moderne historici rechtop laat blijven: in zijn en in hun verhalen van een verleden vinden we een echo van onze eigen levenservaringen. En dat is een aantrekkingspool die krachtig genoeg is om, in weerwil van een eeuw wetenschappelijke geschiedschrijving, zijn waarde te behouden.
| |
| |
| |
Die oubollige waarheid
Als je ervan uitgaat dat elke historicus zijn stukje geschiedenis schept, dan krijg je alles bij elkaar een gevarieerd, individueel ingekleurd totaalbeeld, gevormd door persoonlijke interpretaties van het historische ‘feit’. Of de geschiedschrijving niet ook een stuk fictionaliteit in zich draagt, is dan ook een retorische vraag. De afbakening van het werkterrein om te beginnen, en ook de keuze van de behandelde feiten en de verbanden die worden gelegd, zijn op zijn minst subjectief. Bovendien stuit de historicus onvermijdelijk op hiaten en tegenstrijdigheden, zijn er ingrijpende gebeurtenissen waarvan de oorsprong niet te achterhalen is. De historicus is op zijn kennis van de tijd én op zijn verbeeldingskracht aangewezen om de gebeurtenissen in een logische en coherente opeenvolging te presenteren. En dan spreken we nog niet over een psychologisch profiel van de mensen en de emotionele beleving van de tijd, die een verregaande inleving vragen.
Wat de moderne historici hun kracht en hun populariteit geeft, geldt in grote lijnen ook voor schrijvers van moderne historische fictie: de mens in het verhaal. ‘Mens’ en ‘verhaal’ zijn even belangrijk. De Leidse hoogleraar Nederlandse letterkunde Frits van Oostrom meent dat het succes van historici zoals bv. Simon Schama misschien te verklaren is doordat de literaire auteurs tegenwoordig sterker in de aandacht staan dan de traditionele verhalenvertellers (‘Literatuur’ 1991, nr. 4). Nochtans zijn het niet de literaire bravourestukken die het meest gelezen worden, maar de pakkende geschiedenissen. Dat is precies wat deze historici brengen en ze zijn nog ‘waar gebeurd’ bovendien.
Bovendien heeft de mot tientallen jaren in het literaire historische genre gezeten. De literaire vernieuwingen van de jaren '50 en '60 zijn de historische roman gewoonweg gepasseerd, de beoefenaars van het genre bleven - een uitzondering niet te na gesproken - honkvast bij wat ze van Sir Walter Scott geleerd hadden. De literaire ambities bleven bescheiden, de directe weergave van ‘de historische werkelijkheid’ was het doel dat in de eerste plaats werd nagestreefd. Maar als de historici geen geloof meer hechten aan die ene ware werkelijkheid van het verleden, als zij ervan uitgaan dat ze elk individueel een stukje geschiedenis scheppen, dan kan de schrijver van fictie toch ook niet aan de historische feitelijkheid blijven vasthouden?
‘Louis Paul Boon [presenteert] vaak een scherper beeld van het verleden [...] dan menige vakhistoricus [...] hij confronteert zijn lezers met een geschiedenis die niet voortvloeit “uit de feiten zelf” maar die letterlijk gemaakt wordt terwijl hij schrijft en vertelt’.
Kris Humbeeck
Het oeuvre van de Nederlandse schrijfster Hella Haasse kan model staan voor de evolutie van de historische roman. Zij heeft doorheen haar hele schrijverscarrière de conventies van het genre geïnterpreteerd en ermee geëxperimenteerd naargelang haar geschiedverhaal dat vereiste. In Het woud der verwachtingen uit 1949 - een geromantiseerde levensbeschrijving van Charles d'Orleans (1395-1465) - vult de schrijfster haar gedetailleerde kennis over periode en personages fictioneel aan tot een reconstructie die plausibel mag worden genoemd. Volgens de traditie van Walter Scott, zeg maar. Dertig jaar later beperkt ze zich in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (1978) tot het selecteren en schikken van documenten; ze laat het historisch materiaal voor zich spreken en komt niet tussen met interpretaties of commentaren. En ook hier zal ze het speculatieve benadrukken in de verwerking van historische feiten. Ze relativeert keer op keer de ‘historische werkelijkheid’ en benadrukt het voorlopige karakter van haar bevindingen: ‘Geen enkele serieuze auteur, die voor zijn werk stof uit een voorbije periode put, zal daarbij een voorstelling hebben van dat verleden als iets dat voor eens en altijd vastligt. Integendeel, ik denk dat juist het besef van dat veranderen van het beeld van het verleden een grote aantrekkingskracht heeft.’ In die zin is de historische roman een ‘eigenzinnige interpretatie, tot de steeds veranderende massa van voorstellingen betreffende het verleden die de geschiedenis in werkelijkheid blijkt te zijn.’ (Hella Haasse in: ‘Ons Erfdeel’ 1990, nr. 3)
| |
Bedachte geschiedenis
Moderne historische romankunst en geschiedschrijving raken elkaar hier: het ‘weten’ verbonden aan de feitenhistorie wordt verlaten en het verhaal van een mogelijke wereld krijgt vorm. Want ‘de schrijver is van nature een creatief instrument’ (Hella Haasse). Geschiedfilosoof Ankersmit bekijkt het van de kant van de geschiedschrijving: ‘een zorgvuldige, verfijnde schrijfstijl [is] voorwaarde wil de historicus recht doen aan zijn meestal uiterst complexe stof, waarin grote en kleine verschijnselen en ontwikkelingen doorgaans zo onontwarbaar verweven zijn dat het om te beginnen een aanzienlijke woordenschat, en vervolgens ook een groot compositorisch en beeldend vermogen vereist om de materie uit de verf te laten komen’. Ankersmit sluit met zijn mening dat ‘de essentie van het historisch werk gelegen [is] in het verhaal dat de historicus vertelt’, bij Hella Haasse aan. Het estheticisme dat bij Johan Huizinga nog wijfelend gehanteerd wordt - en gecontesteerd door zijn tijdgenoten - krijgt hier de hoofdrol. De grens tussen historische verhalen en verhalende historie vervaagt verregaand.
Het verschil tussen de historicus en de romanschrijver komt dan uiteindelijk neer op de houding die de schrijver tegenover de materie aanneemt. Hoofddoel van de romanschrijver is zijn gefingeerde verhaal te vertellen. Hij gebruikt daarbij de geschiedenis in de mate dat ze hem te pas komt, ze is louter functioneel. De geschiedschrijver blijft het in de eerste plaats om een aspect uit de geschiedenis zelf te doen.
| |
Het ei van Eco
In de wereldliteratuur wordt Umberto Eco's introductie in de middeleeuwse denkwereld, De naam van de roos, als een keerpunt in de evolutie van de historische roman beschouwd. Het romandecor, dat zeer detaillistisch uitgewerkt is, met een aantal historische personages, suggereert een nauwgezette reconstructie te geven van een Middeleeuwse werkelijkheid en lijkt op het eerste gezicht terug te grijpen naar het traditionele historische romanconcept. Maar de critici die Eco op fouten gingen
| |
| |
‘betrappen’, kregen gaandeweg lelijk het nakijken, toen duidelijk werd dat hij de lezer bij de neus had met een erudiet spelletje van anachronismen, intertekstuele verwijzingen, historische vervormingen. Het is een spel dat op academisch niveau gespeeld wordt en voor de gemiddelde lezer blijft het zo goed als onzichtbaar. Voor diezelfde lezer wordt de drempel van deze taaie en doorwrochte roman verlaagd met een aantrekkelijk detectiveverhaal. Het ei van Colombus dat het genre van de fossilisering lijkt te hebben gered.
Eco kreeg bijzonder veel navolgers. Peter Ackroyd, Patrick Süskind, Charles Palliser, Ian Pears, om maar deze te noemen, halen in hun boeken de evidentie van het geschrevene - én van het historische feit - onderuit. Bovendien zijn ze er zich terdege van bewust dat de (traditionele) verhalenverteller nog altijd op een ruim publiek kan rekenen. Het zijn vertellers die hun verhaal coherent in elkaar steken en een scherp oog hebben voor wat het publiek boeit. Het klinkt traditioneel. Het integreren van een misdaadverhaal ziet er op het eerste gezicht een voor de hand liggende keuze uit om een groot publiek aan te trekken. Maar je kan een erudiet als Eco maar beter niet verdenken een dergelijk literair concept te creëren uit pure koopmansgeest. De detective en de schrijver c.q. historicus hebben eenzelfde soort speurwerk gemeen, ze tasten vaak grotendeels in het duister, bouwen voort op voorbarige conclusies tot een nieuw gegeven hen weer op een ander spoor zet. De lezer krijgt daar ook zijn rol in. Margaret Atwood bv. speelt in Alias Grace de verschillende standpunten in haar historische ‘reconstructie’ op een verbeeldingrijke manier uit door haar verhaal de vorm van een quilt mee te geven, die je op twee manieren kan bekijken, ‘door naar de donkere stukjes te kijken of juist naar de lichte’. Ze houdt de mogelijkheid van de verschillende percepties van het gebeuren in stand. Om een oplossing te bieden voor de tegenstrijdigheden uit de geschiedenis koos ze voor de roman; elkaar uitsluitende interpretaties blijven hier geïntegreerd. De ‘ware toedracht’ is hier echter niet meer relevant: de dualiteit en de ambiguïteit van de perceptie wordt tot thema van haar roman verheven.
Alle verdere postmoderne en metatekstuele interpretatiemogelijkheden ten spijt laat ik het hier bij de vaststelling dat het traditionele historische romanconcept, dat een verhaal fantaseert rond de geschiedenis, nog nauwelijks voorkomt binnen de literaire boekproductie. Toen Jean-Christophe Rufin in 2001 de laureaat werd van de Goncourtprijs met Braziliaans rood (zie p. 494), een historisch verhaal op klassieke leest, was de teleurstelling en de verontwaardiging van de literaire kritiek (buiten Frankrijk) bij momenten niet van de lucht: ‘Rouge Brésil is namelijk weinig meer dan een vaardig geschreven historische avonturenroman die niet zou misstaan in een goede kinderboekenreeks, van Lemniscaat bijvoorbeeld: Triomf van de verschroeide aarde, Oorlogswinter, dat soort boeken. Goed gedocumenteerd, verzorgd geschreven, opvoedkundig verantwoord, redelijk spannend, met een kind (twee kinderen in dit geval) als hoofdpersoon om het identificatieproces te vergemakkelijken [...]’ (‘Volkskrant’, 11.09.01) Thea Beckman en Jan Terlouw zijn na ca. 30 jaar nog altijd het referentiepunt binnen de jeugdliteratuur voor deze criticus. Het klopt dat, afgaande op een greep uit recent (her)uitgegeven historische verhalen voor de jeugd, niet gek veel lijkt te hebben bewogen. In een genre dat zich de laatste tien à vijftien jaar op een indrukwekkende wijze vernieuwd heeft en nog steeds een bijzonder vitale productie kent, wordt er aan de andere kant met een verbazende overtuiging stilgestaan. De (literaire) kritiek stelt dat vast en vindt het blijkbaar ook goed zo.
‘We zijn allemaal slachtoffer veen onvoorspelbaar verleden’
Etienne van Heerden
‘Geschiedenis kan beschouwd worden als een gevonden manuscript, een dat geschreven is door verschillende handen. Het is een manuscript dat voortdurend gevaar loopt voor altijd verloren te gaan.
Geschiedenis heeft fictie nodig om die tekst over het verleden te redden, de hiaten op te vullen en hem voor de gewone lezer leesbaar te maken.’
Patricia S. Gaston
| |
Voor kleine breintjes?
Met de receptie van jeugdboeken gaat het in veel gevallen een beetje zoals met de populaire fictie. Omdat deze laatste geacht wordt geen literariteit te beogen, wordt er nogal eens van uitgegaan dat ze kwalitatief oninteressant is, of zelfs geen (technische, psychologische) kwaliteit behoeft. Als ze al in de pers besproken worden ligt de nadruk bij de evaluatie op het (ont)spannend karakter of de vlotte leesbaarheid (‘het leest als een trein’). De parallel tussen de doorsnee historische jeugdroman en de niet-literaire historische romans voor volwassenen (à la Christian Jacq, Coleen McCullough) is frappant. Ze kenmerken zich beide doordat ze keurig beantwoorden aan de criteria van het klassieke genre en in geen enkel opzicht vernieuwing brengen. Daar is niets mis mee, niet elk boek moet zich als een ambitieus en vernieuwend concept aanbieden. Het klassieke verhaal met een stevige verhaallijn, levensechte personages en een thematiek-dicht-bij-de mens wordt door veel meer lezers gesmaakt dan de zgn. literaire uitdaging. En vertellers met een lange adem hebben het eigenlijk altijd goed gedaan. Maar de (receptie van) de jeugdliteratuur vertoont een vreemde dubbelzinnigheid. Bij het grootste deel van de critici wegen de pedagogische criteria zodanig zwaar door dat literaire of romantechnische bezwaren er nauwelijks toe doen. Een ‘pedagogisch verantwoord’ onderwerp werpt de mantel der liefde over alle mogelijke inhoudelijke, psychologische en technische manco's die een boek maar kan vertonen. Jeugdauteurs echter, die de ambitie tonen een thema psychologisch, emotioneel en intellectueel uit te
| |
| |
spitten in een stevige en betekenisvolle structuur, worden door diezelfde critici afgewezen als te moeilijk, te diepgaand, te literair. Een licht thema in een lichte vorm heeft - los van de leeftijdsgroep voor wie het geschreven is - de voorkeur. Reden kan zijn dat de jeugdliteratuur voor het grootste deel beoordeeld wordt door pedagogen, lesgevers en intermediairs en niet door literaire critici.
| |
Je mag niet alles willen
Wat uitgeverij De Geus bewogen heeft om vier jeugdboeken van Ton van Reen uit de jaren '80 onder de titel De bende van de Bokkenrijders opnieuw uit te geven in hun volwassenenfonds, is mij een raadsel. Op de cover staat: ‘Avontuurlijke klassieker [...] voor lezers van alle leeftijden’. Een motto zo oud als de oudste historische roman. Daarmee lijken ze de mening van de auteur bij te treden, dat er geen kinderboeken bestaan, alleen boeken voor lezers met meer of minder leeservaring. Nochtans ervaar ik het alsof Van Reen zich er echt heeft aangezet om de sociale geschiedenis van het 18e-eeuwse Limburg eens voor de jeugd haarfijn uiteen te zetten. Of beter, om uit te leggen hoe hij die geschiedenis bekijkt. Ton van Reen mag bijzonder goed van zijn onderwerp op de hoogte zijn, aan de fundamentele vereisten waar een goede (historische) roman moet aan voldoen, is hem blijkbaar niet zoveel gelegen. Van Reen ‘trakteert op geschiedenis’ luidde het in de pers, en dan doen de vormelijke en inhoudelijke manco's er blijkbaar niet zoveel toe: ‘je mag niet alles willen’.
Als Rufins boek door de kritiek te licht werd bevonden voor een literaire bekroning, omdat het, weliswaar goed gemaakt, maar te klassiek is, dan mag ik er niet aan Florence, 1528. Alessandra is een Icarus zonder vleugels. Kunst is haar leven terwijl het een vrouw in die tijd verboden was aan kunst te doen. Wanneer haar vader een schilder uit het Noorden engageert om de kapel te decoreren, is dat voor haar evengoed een zegen als een kruis, want met een geestesverwant en een mogelijke leraar in huis weegt het verbod, zelfs maar met een kunstenaar te praten, loodzwaar. Maar ze weet zich uit de slag te trekken, dat ligt in haar aard. De staat is in crisis, Lorenzo de' Medici is overleden en zijn opvolger, Piero, is een zwak figuur. De Fransen dreigen Florence in te nemen, wat vanaf de kansel door de fanaticus Savonarola als een redding van de verdoemenis wordt gepredikt. Met een leger voor de poorten van de stad worden de ongehuwde vrouwen veiligheidshalve in een klooster opgeborgen. Het huwelijk is voor Alessandra de enige ontsnapping aan die gevangenschap. Cristoforo Langella dient zich te gepasten tijde aan - hij heeft ‘transcendentie gevonden in het hol van een man’ en vreest zware represailles nu de macht van Savonarola zo zichtbaar toeneemt. Dit huwelijk is voor beiden een dekmantel voor wat de normen van het fatsoen afkeuren en een valabele ontsnappingsroute uit de benauwing van de repressieve maatschappij. Christoforo zal zijn vrouw haar vrijheid gunnen, als hij de zijne maar kan behouden.
De geboorte van Venus is een verhaal van liefde en dood (cover), van kunst, macht, verleiding, religieus fanatisme. In het genre van de historische roman is dit Sarah Dunants proefstuk. Maar ze heeft haar pen al gescherpt met een reeks thrillers - waarvan er liefst drie genomineerd werden voor de Gold Dagger Award. De plot is consistent en ze toont de finesse van haar vakkennis in de elegante soepelheid waarmee ze typering van karakters en relaties, en evocatie van tijdgeest en kunstopvattingen laat samengaan.
De renaissancetijd, historisch geboekstaafd als tijd van vernieuwing in kunst- en denkwereld, komt met zijn glans- en met zijn keerzijde in ettelijke details in beeld: de vreugde die een uitzonderlijk soort blauwe stof een vrouw uit het gegoede milieu schenkt, wordt niet bedorven door haar kennis over de stinkende, walmende krottenwijken van de ververs, die met hun werk de stad nochtans in leven houden; voor de wettelijk voorgeschreven belletjes van de prostituees wordt door de staatsambtenaren wel eens een oogje dichtgeknepen, net zoals de Weeldepolitie de wet niet naar de letter toepast bij vrouwen die bont dragen of knopen. De in duistere stegen verdoken zondigheid brengt een mengeling van opwinding en verontrusting bij de jonge Alessandra teweeg, en de tastbare schoonheid van ‘een vrouw zonder deugden’ kan ze niet rijmen met de leer van Plato. Gevoelens, normen, motieven zijn nooit enkelvoudig te interpreteren; de verontrusting van Alessandra kruipt ook bij de lezer onder de huid. De contrasten tussen licht en donker, deugd en zonde, hemel en hel worden bijzonder krachtig verbeeld, de aantrekkingskracht van het - verboden - nachtleven waarin Alessandra zich in haar zucht naar vrijheid waagt, wordt verstikt in het onheilspellende gevoel van dreiging dat door haar angst wordt opgeroepen. Angst omdat er een duivels misdadig creatuur rondloopt dat overal vreselijk verminkte lijken achterlaat, en angst vanwege haar eigen vermetele drang naar leven en vrijheid.
De geboorte van Venus is een rijke roman, met voldoende historisch detail om een kleurrijk, levendig tijdskader te scheppen, en met bijzonder veel zwier en scherpe geestigheid geschreven. De ene keer in plastische fresco's dan weer in filosofisch getinte, delicaat genuanceerde gesprekken wordt de opperste verfijning van de 16e eeuw gecontrasteerd en verweven met de omkeerbaarheid van de waarden en de aandriften uit de onderbuik van de glorietijd. De positie van de vrouw, in de schilderkunst geïdealiseerd en aanbeden, in het maatschappelijk leven beknot en gekneveld, vormt een rode draad.
Sarah Dunant: De geboorte van Venus, Archipel Amsterdam, 2003, 407 p., €20,00
ISBN 90-6305-085-2. Vert. van: The birth of Venus door Tinke Davids. Distr.: WPG Uitgevers |
Sarah Dunant: The birth of Venus, Little, Brown London, 2003, 346 p., €15,40
ISBN 0-316-72603-6. Distributie: Penguin Books Benelux |
florence; 16de eeuw / historische literatuur
| |
| |
| |
[Vervolg Je mag niet alles willen]
denken hoe De bende van de Bokkenrijders (zie p. 494) onthaald zal worden. Nochtans waren de critici er, toen het als jeugdboek verscheen, niet ontevreden over: ‘het verhaal zit behoorlijk in elkaar met veel interessante informatie’. En verder: ‘een groot verteller is hij echter niet, zijn personages zijn soms wat bloedeloos en het verhaal bevat ook de nodige onwaarschijnlijkheden. Maar in zijn genre is het een historische vertelling die zeker de moeite waard is, omdat het zo'n aardig tijdsbeeld geeft.’ ('Provinciaale Zeeuwse Courant, 18.04.1987) Licht van vorm, licht van inhoud, licht van kwaliteit. Er zijn jeugdauteurs die meer te bieden hebben en critici die het waarderen.
In een parallel artikel over historische literatuur in Leesidee jeugdliteratuur van deze maand (p. 311-318), wordt hier verder op ingegaan.
| |
Leesidee
Leesidee jeugdliteratuur
Wolfsroedel van Floortje Zwigtman heeft het thema goed en kwaad gemeen met De bende van de Bokkenrijders. Maar deze laatste is een luchthartig jongensboek, Wolfsroedel een puntgave roman ‘die zich bij de lezer naar binnen bijt’. (Li jeugdliteratuur p. 317)
In De gevleugelde kat raakt Isabel Hoving de essentie van de moderne geschiedschrijving aan: de schrijver is een ‘creatief instrument’. Zoals in Margaret Atwoods Alias Grace is het ene ware verhaal van geen tel en dat heeft Hoving romantechnisch en thematisch in een indrukwekkende literaire, volwassen jeugdroman waargemaakt. (Li jeugdliteratuur p. 316)
| |
Braziliaans rood
Brazilië werd in de 16e eeuw, ondanks de aanwezigheid van de Portugezen, door de Fransen uitgekozen om er de kolonie ‘Antarctisch Frankrijk’ te stichten. Nicolas Durand de Villegagnon zet een expeditie op touw en heeft o.m. kinderen nodig die, vanwege het gemak waarmee ze vreemde talen lezen, moesten fungeren als tolk. Just en Colombe, broer en zus, worden door hun tante meegegeven met de kolonisten, om in de ‘Nieuwe wereld’ een beter leven te vinden. En omdat ze geen aanspraak zouden kunnen maken op hun erfenis. Ze schepen in - Colombe moet zich daartoe wel als jongen vermommen - in de veronderstelling dat ze hun vader zullen weerzien. Gaandeweg groeien ze uit elkaar: hun hart en hun ambities drijven hen heel verschillende richtingen uit. Just zal admiraal Villegagnon blijven steunen want hij voelt zich voorbestemd om een leider te zijn, terwijl Colombe zich thuisvoelt bij de onderdrukte indianen. Westerse veroveringsdrang en een levenswijze in harmonie met de natuur kunnen niet anders dan botsen; Rufin geeft hier zeer expliciet zijn voorkeur te kennen.
De uitkomst van de Franse expeditie naar Brazilië staat in de geschiedenisboeken geschreven en heeft andermaal de kleur van bloed. Maar Just en Colombe - die uiteindelijk toch niet broer en zus blijken te zijn - hebben hun hart aan dit land verpand, ‘dat ze immer zouden verdedigen maar zich nimmer zouden trachten toe te eigenen’.
Braziliaans rood is een sterk gedocumenteerde, breeduit vertellende historische roman in oude stijl. Hij bevat alle elementen van een klassieke avonturen- annex bildungs-
| |
De bende van de Bokkenrijders
Limburg 18e eeuw. Als er 's nachts weer een boerderij afbrandt, kan dat maar een ding betekenen: de Bokkenrijders zijn op bezoek. Limburg wordt nl. geteisterd door die roversbende. Het zijn kwade tijden, de bevolking lijdt honger en wordt uitgemolken door de rijken, die ten koste van hen nog rijker wensen te worden. Mathijs zit in een tweestrijd: enerzijds schrikken de Bokkenrijders niet terug voor geweld en moord, anderzijds nemen ze slechts van de rijken wat die onrechtmatig verkregen hebben en ze geven het aan de armen. Mathijs gaat in dienst bij de chirurgijn Joseph Kirchoffs. Hij brengt het er van staljongen tot leerling, zowel in de geneeskunde als in het roversvak, want Kirchoffs is de - historisch geattesteerde - leider van de Bokkenrijders.
Ton van Reen stelt zich op als een waarnemer die op het einde van de tijdslijn staat en het verleden vanuit een beter (geëvolueerd) inzicht overschouwt. Een illusie van formaat. Zijn overtuiging staat op elke bladzijde te lezen; hij beschrijft en becommentarieert de periode ten voeten uit, herhaalt zijn bevindingen tot in den treure, forceert zijn mening bladzijden aaneen. Er zijn twee soorten personages: de kwetsbaren, de goedmenenden, de zoekenden (de ‘goeie’ kortom) komen herhaaldelijk met hun kwaliteiten in beeld; hun tegenpolen blijven grotendeels in de coulissen. Resultaat is dat de lezer geen kans heeft om voor zichzelf uit te maken hoe het zit met hun achtergrond, waarom ze precies deze of gene keuze maken. Van Reen gaat letterlijk voor hen staan en beslist voor iedereen hoe het zit met juist en fout, goed en kwaad. In zwart-wit, jawel.
Ton van Reen: De bende van de Bokkerijders, De Geus Breda, 2003, 604 p., €22,50
ISBN 90-445-0189-5
bokkenrijders / historische literatuur
| |
De roos van Dekama
De Nederlandse prozaschrijver en dichter Jacob van Lennep (1802-1868) genoot in zijn tijd een enorme populariteit. Hij schreef een omvangrijk oeuvre bijeen dat gekenmerkt wordt dooreen fantasierijke, levendige verteltrant. De roos van Dekama (1836), een historische roman die zich afspeelt in Friesland in de 14e eeuw, bezorgde hem het label van ‘De Nederlandse Walter Scott’. Scotts romantische verbeelding van de geschiedenis was in Van Lenneps tijd de succesformule in heel Europa.
De roos van Dekama start in 1345; graaf Willem IV van Holland lijdt een nederlaag tegen de Friezen. Het verhaal volgt de lotgevallen van de vrienden Deodaat en Reinout, ridders van Willem IV. De persoonlijke conflicten van deze twee tegengestelde karakters - de ene blond en sereen, de andere een don-
| |
| |
| |
[Vervolg Braziliaans rood]
roman en was het niet vanwege de omstandige uitwerking en de complexiteit van de stijl, je zou er een stichtend jeugdboek uit de jaren '50 in kunnen herkennen. Want Rufin neemt zijn lezers bereidwillig het hele verhaal door bij de hand om hem met verlichte filosofieën over de ‘edele wilde’, een in talloos vaak herhaalde clichés versleten moraal in te peperen. Rufin heeft als ‘kruising tussen Alexandre Dumas en Voltaire’ (‘Lire’) toch een paar verwerkelijkingen van de moderne roman gemist.
Jean-Christophe Rufin: Braziliaans rood, Atlas Amsterdam, 2003, 412 p. ISBN 90-450-0982-X. Vert. van: Rouge Brésil door Floor Borsboom. Distributie: Houtekiet
ontdekkingsreizen; brazilië
brazilië; 16de eeuw / historische literatuur
| |
[Vervolg De roos van Dekama]
kere driftkop - in hun ijver om de gunst te winnen van de Friese Madzy, dochter van Sjoerd Dekama, spelen zich af in de woelige context van de Friese vrijheidsstrijd.
Van Lennep maakte grondig werk van brede historische milieuschilderingen en zorgvuldig uitgewerkte authentieke details. In boeiend vertelde histories, die een ruime culturele belangstelling en een gevatte humoristische relativering combineren, vertelt, verlevendigt en kleurt hij het verleden, op een manier die Walter Scotts Dr. Dryasdust zou doen vertwijfelen, maar die zijn publiek zeer wist te smaken en die zijn historische romans een prominente plaats gaven in de literatuurgeschiedenis.
De roos van Dekama is uitgegeven in de ‘Delta’-reeks. De grondgedachte van de reeks is dat de belangrijkste werken uit de oudere Nederlandse letterkunde permanent beschikbaar moeten zijn voor het ‘algemene publiek met literaire belangstelling’. Een sobere, stijlvolle uitgave, waarbij de wetenschappelijk verantwoorde tekst voorzien is van aantekeningen, nawoord, noten, literatuurlijst en drukgeschiedenis.
Jacob van Lennep, Joke van der Wiel (red.): De Roos van Dekama, Athenaeum-Polak en Van Gennep Amsterdam, 2003, 632 p., €38,50. ISBN 90-253-31424. Distributie: WPG Uitgevers
friesland; middeleeuwen / historische literatuur / avonturenromans
| |
Oud goud op het Conscienceplein
OPDRACHT
aan den WelEerwaarden Heer
Dr. DRYASDUST
te
Castle-Gate, York.
Hooggeachte Heer, Waarde Vriend.
‘[...] Ik vrees dat ik van verwaandheid zal beschuldigd worden, omdat ik den eerwaardigen naam van dr. Jonas Dryasdust boven een boek plaats, dat door ernstiger oudheidkundigen dan ik ben misschien beschouwd zal worden te behooren tot de nuttelooze romans en verdichte verhalen van onze dagen. Tegen zulk een beschuldiging moet ik mij echter verdedigen. [...]
‘De strenge oudheidkenner zal wellicht meenen, dat ik door dus de verdichting met de waarheid te vermengen, de geschiedenis-bron met nieuwe uitvindingen verontreinig, en aan het opkomend geslacht valsche begrippen doe vormen omtrent de eeuw die ik beschrijf. Ik kan slechts gedeeltelijk deze vrees erkennen, en ik zal trachten haar geheel te doen verdwijnen. [...] Om belangstelling op te wekken en gaande te houden, is het noodig dat het onderwerp, als 't ware, wordt overgebracht in den kring, zoowel als in de taal van de eeuw waarin wij leven. [...]
Ter wille van de menigte, die, zooals ik vertrouw, dit boek met gretigheid zal verslinden, heb ik daarom de oude zeden en de karakters en gevoelens der door mij ten tooneele gevoerde personen in onze eigen taal geschilderd, omdat ik mijne lezers niet wilde kwellen met dorre vruchten van nasporingen op oudheidkundig gebied. Ik verzeker echter plechtig dat ik in geenen deele de perken aan de vrijheid aan een auteur van een verdicht verhaal gesteld, te buiten ben gegaan. [...]’
Walter Scott: Ivanhoe, Arnhem: Cohen, 1893. - 411 p., ill. - (Werken; vol. 1)
Walter Scott heeft met deze opdracht aan de gefingeerde Dr. Dryasdust - waarmee hij de historici van zijn tijd bedoelt - het nieuwe genre van de historische fictie afgelijnd tegen de geschiedschrijving. ‘Droog-als-stof’ tegenover begrijpbaar geschilderde taferelen ‘ter wille van de menigte’.
Ter beschikking gesteld door de Stadsbibliotheek, Hendrik Conscienceplein 4
(ingang Korte Nieuwstraat) - 2000 Antwerpen - Tel. 03/206.87.10
[Jen de Groeve]
|
|