Denkkader voor het cultureel debat
Rudi Laermans: Het cultureel regiem
In het jezuïetencollege werd het ons met de autoriteit van een Frans citaat ingelepeld: ‘La culture, c'est par essence l'inégalité’. Mei '68 mag dan officieel een nederlaag hebben geleden, de generatie die nu aan de macht is, gaat honderd procent voor democratisering en gelijke kansen. Voormalig Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux streefde naar een zo hoog mogelijke cultuurparticipatie aan het gesubsidieerde aanbod en hoopte zo onze samenleving te verzoeten.
In 2001 liet Bert Anciaux het Centrum voor Cultuursociologie van de KU Leuven zijn vernieuwende cultuurpolitiek doorlichten. Tevens gaf hij cultuursocioloog Rudi Laermans de opdracht in een essay de mogelijkheden en beperkingen van cultuurbeleid in Vlaanderen af te tasten. Het lijvige onderzoeksrapport draagt de titel ‘Het Vlaams cultureel regiem’. Het gebruikt een uitgekiend systeemtheoretisch begrippenapparaat en staat bol van de feitelijke gegevens en statistieken. Je kan het downloaden van de website van de administratie Cultuur (www.vlaanderen.be). De meeste lezers zullen echter meer hebben aan het boek Het cultureel regiem waarin Laermans - een van de weinige Vlaamse sociologen die zich met recht ook essayist mag noemen - de onderzoeksgegevens verwerkt, in een breed kader plaatst en van aanbevelingen voorziet. Wie verbaasd opkijkt dat een cultuursocioloog (en cultuurliefhebber) zich ontpopt tot cultuuradviseur en zelfs bestuursutopist, moet bedenken dat cultuurbeleid en cultuursociologie toch heel wat met elkaar gemeen hebben. Allebei zijn ze geïnteresseerd in culturele ongelijkheid en hoe die verband houdt met sociale verschillen. Beleidsmakers proberen de ongelijke participatie aan het kunst- en cultuuraanbod zo veel mogelijk af te vlakken. Ze zijn voluntaristisch, meer nog optimistisch. Ze geloven in de maakbaarheid en veranderbaarheid van mens en samenleving. Wetenschappers beschrijven het sociale netwerk. Ze zijn dus eerder deterministisch en hebben zo hun twijfels over de zelfbeschikking van individuen. Maar omdat goed beleid op empirische bevindingen steunt en een kritisch socioloog niet alleen realiteitszin, maar ook mogelijkheidszin bezit, kunnen beide elkaar vinden.
De auteur stelt zich drie belangrijke vragen, die meteen de driedeling van dit boek verklaren: Wat houden cultuur en cultuurbeleid in en waar gaat het beleid in Vlaanderen naartoe? Met welke maatschappelijke veranderingen dienen beleidsmakers rekening te houden? En hoe zou een bijgesteld beleid er kunnen uitzien? Definities van cultuur zijn er met duizenden. Laermans houdt de zijne heel breed: cultuur is het scherm van tekens waardoor we de werkelijkheid interpreteren. Het gaat dus om gecommuniceerde betekenisgeving, met de belangrijke toevoeging dat echte cultuur onze vastgeroeste interpretaties (ons ‘realiteitsgeloof’) op de helling zet en ons bewust maakt van onze dagelijkse voorkeuren en blinde vlekken. Dat maakt cultuur bij uitstek tot een hefboom voor individuele en maatschappelijke ontplooiing in een samenleving die voortdurend verandert. ‘Cultureel competente mensen kunnen de eigen overtuigingen relativeren en daarom de waarden van anderen respecteren. Reflexiviteit is dan ook vanuit sociaal oogpunt een groot goed.’ De gedachte dat iedereen recht heeft op cultuur, lag aan de basis van de territoriale spreiding van culturele centra in de jaren '60. Nu wordt het spreidingsideaal nogal eens gecombineerd met marktpolitieke overwegingen: de gesubsidieerde zalen moeten vol zitten, anders hebben overheidssubsidies geen zin. Volgens Laermans neemt het cultuurbeleid meer van het marktdenken over dan het zelf beseft, bv. door resultaten op korte termijn te eisen.
De spanning tussen kwaliteitsbewaking en het streven naar hoge publiekscijfers baart veel professionele cultuurwerkers zorgen. De auteur wijst op nog meer spanningen. De bewaking van het cultureel aanbod in termen van kwaliteit, diversiteit en vernieuwing reikt verder dan het hier en nu. Publiekscijfers vertellen bovendien weinig over de echte cultuurparticipatie: kwantiteits- en kwaliteitsoverwegingen moeten wel botsen. Subsidies verlenen houdt ook een meer algemene symbolische erkenning (of niet-erkenning) in. Heeft de overheid het recht te zeggen wat artistiek goed of slecht is? Juist vanwege die grote invloed van culturele beleidsvoering spreekt Laermans over het cultureel regiem: ‘het netwerk van wederzijdse afhankelijkheden tussen een cultuur-overheid en alle mensen, instellingen of artefacten waar ze zich mee bemoeit’.
Ingrijpende veranderingen in de samenleving, zo blijkt uit het tweede deel, maken het er niet makkelijker op een legitiem beleid te voeren. Sinds de ontzuiling leven we in een pluralistische cultuur vol brokstukken van uiteenlopende interpretatiekaders. Toch volgt de smaakvariatie nog steeds sociaal voorspelbare banen, uitgestipppeld door het milieu en het gevolgde onderwijs. Andere opmerkelijke factoren zijn de individualisering, het ethos van authenticiteit en zelfontplooiing, het belang van het consumeren (dat ook een tekenwaarde heeft!) en de schaarse vrije tijd die hoogopgeleiden de overgang doet maken van snob naar culturele omnivoor. Ten slotte zijn er de nieuwe