Filosofie voor de lachspiegel
Hoe meng je de geschiedenis van de westerse filosofie, de hardboiled misdaadroman en de slapstick comedy tot een aanvaardbare cocktail? Met zijn tweede roman levert Tibor Fischer het bewijs dat deze krachttoer bij hem in goede handen is. Gewapend met Thales, Nietzsche, Plato en andere denkers stuurt hij zijn personages op roverspad. Het resultaat is ‘ontwapenende’ humor van de bovenste plank. Under the frog leverde hem een nominatie voor de Booker Prize en een Betty Trask Award op. In Ik roof dus ik ben houdt hij filosofie en samenleving een lachspiegel voor.
De auteur verpakt het verhaal als de memoires van Eddie Coffin. Eddie is een kale, zwaarlijvige vijftiger met een grote belangstelling voor flessen en hun (alcoholische) inhoud. Hij komt aan de kost als filosoof aan het gerenommeerde en eerbiedwaardige Cambridge. ‘Mensen die niet bijzonder op me gesteld zijn (met name Featherstone) en die mijn voortgang met weinig erbarmen bezien zeiden: zuiplap, gokverslaafde, zero, drughandelaar, oplichter, ramp, luie stomkop. Mensen die wel op me gesteld zijn, zeiden min of meer hetzelfde’. Op die manier karakteriseert bankrover in spe Coffin zichzelf in het begin van het boek. Als filosoof is hij gespecialiseerd in de Ioniërs: Thales van Milete, Parmenides, Zeno, Empedocles enz. De reden? ‘Slechts een handjevol mensen weet dat je het complete overgeleverde oeuvre van de Ioniërs bij langzaam en aandachtig lezen in één uur uit hebt. De meeste teksten worden aangeleverd als handige verzamelingen spreuken’. Overijverig is Eddie in geen geval! ‘Uitermate belangrijk’, voegt hij er aan toe, ‘zij waren de eersten die een slaatje uit hun verstandelijke vermogens probeerden te slaan, de uitvinders van het betaalde denken en de wetenschap - alles wat je op een universiteit aantreft - en zalig kort van stof’. Zijn publicatie-ijver is niet erg groot. Als hij een contract met een uitgever afsluit om een ideeëngeschiedenis te schrijven, beperkt zijn inzet zich eerst tot het omzetten van zijn voorschotten in Château Lafitte '61 en 10 kratten tequila.
Als Coffin uit Cambridge wegvlucht met de centen van een Japanse stichting laat het geluk hem in de steek. Hij verliest bij een auto-ongeluk in Frankrijk zijn papieren en al zijn geld. Totaal berooid belandt hij op een hotelkamer en daar wordt hij overvallen door Hubert, ex-bajesklant en gewapende overvaller met één hand. Pech voor Hubert, maar tezelfdertijd geluk voor beiden. Want gewapend met Huberts revolver en met Coffins wijsgerige inzichten slaan zij de handen in elkaar en vormen de Breinbende. Als een soort wijsgerig (gangster)gezelschap brengen zij de kunst van het banken beroven vanuit diverse filosofische invalshoeken in de praktijk en voeren zij haar tot grote verfijning. Want, bedenkt Eddie: ‘Een bankoverval, mits filosofisch uitgevoerd, doet niemand kwaad. We zorgen voor spanning. We zorgen voor vermaak. We stimuleren de economie. En een bankoverval is een illusie. Je neemt het geld mee, maar waar komt het uiteindelijk terecht? Bij een bank. Wij nemen het mee naar buiten voor een beetje frisse lucht’.
Het vreemde tweetal schuimt al stelend, drinkend en filsoferend de Côte d'Azur van Montpellier tot Toulon af op zoek naar de ideale bankroof. En elke bankklus die zij klaren, gebeurt vanuit een andere invalshoek: als Verlichtingsfilosofen, vermomd met de maskers van Nietzsche, als de school van het gezonde verstand. Vooral Hubert is bijzonder geïmponeerd door de filosofische ‘wijsheid’ van Eddie. En die laat op zijn beurt de kans niet liggen om ze allemaal de revue te laten passeren: van presocratici over Descartes, Hume en Kant tot Marx. Hun faam als bankrovers snelt hen vooruit, en Eddie en Hubert zorgen voor badges en T-shirts met filosofische diepzinnigheden. De lokale politie ziet deze gang van zaken met lede ogen aan. De tribulaties met de arm der wet zorgen trouwens voor heel wat grappige passages. En als de politie een superspeurder, de Corsicaan, onder de arm neemt, brengt het roversduo een bezoekje aan zijn flat. De avonturen van de Breinbende worden afgewisseld met Eddies verhalen over dolgedraaide collega's, over het schaamteloos plegen van plagiaat, over filosofische pietluttigheden... Ook Huberts bajesherinneringen zorgen voor de nodige hilariteit. De uiteindelijke apotheose vindt plaats wanneer het drieste duo van een bankoverval plaats en datum vooraf aankondigen en ook uitvoeren. Het is een bankoverval volgens de Platonische methode, waarbij de idee ‘bankoverval’ reeds vooraf bestaat.
Dit is een bijzonder grappige roman, maar de echte pret en sterkte ervan liggen niet alleen in de beschrijvingen van de bankovervallen. Die gebeuren haast terloops en worden slechts zijdelings vermeld. Waar het in Ik roof dus ik ben echt om gaat, is de vindingrijkheid waarmee Fischer speelt met de taal, de manier waarop hij ‘surft’ doorheen het filosofische taalspel, spreektaal en boekentaal met elkaar vermengt, wijsgerigheden ombuigt tot grotesken. Bijzonder amusant is de wijze waarop hij je de hele tijd om de oren slaat met al dan niet bestaande z-woorden: Zamoyski, zetetisch, zapote, zugswang... Hij laat het filosofisch discours telkens weer ontsporen door het naadloos in te pas-
[lees verder op p. 413]