[vervolg van p. 414]
sen in het misdaadverhaal. Fischer heeft aan zijn roman bovendien de structuur van een filosofisch tractaat à la Wittgenstein gegeven: geen klassieke indeling in hoofdstukken, maar korte, dikwijls genummerde tekstfragmenten op het aforistische af. Het gaat dan van ‘Reflectie op mijn reflectie 1.1’. Of: ‘Nadelen van het in bed blijven 1.1. Vijftig jaar erin, en ik heb er nog niet één kunnen ontdekken’.
Ik roof dus ik ben roept drie namen bij mij op: Quentin Tarantino (‘Pulp fiction’), John Cleese (‘A fish called Wanda’) en Martin Amis (Geld - Contact, 1995). Dat er twee uit de filmwereld bij zijn, is geen toeval, het boek is uitermate geschikt om verfilmd te worden. Net als in ‘Pulp fiction’ duiken brutaal geweld en harde humor plots en altijd weer verrassend naast elkaar op. En de humor van Tibor Fischer is hier even verfrissend als die van John Cleese. Net als bij de Martin Amis van bv. Geld is er naast de brutaal-komische aanpak een serieuze ondertoon, met zijn satire houdt de auteur je een spiegel voor. Hij portretteert een maatschappij die verslaafd is aan geld, hij hekelt de geborneerdheid en zelfingenomenheid, en stelt vragen naar de waarden en normen die wij hanteren. Het beeld dat Fischers lachspiegel toont, is niet zo fraai, maar het werkt onweerstaanbaar op de lachspieren.
[Geert Swaenepoel]
Tibor Fischer: Ik roof dus ik ben
Van Gennep, 355 p., 898 F, ISBN 90-5515-137-8