[Nummer 4]
Nederlands proza
Osmose van leven en dood
Zowel de poëzie van Huub Beurskens als zijn verhalen en romans gaan vaak over de dood in het leven en het leven in de dood. ‘Blühn und verdorren ist uns zugleich bewuszt’, een openingsregel van een gedicht uit zijn bundel Aangod en de afmens, in 1995 bekroond met de VSB Poëzieprijs, vat het kernthema van zijn oeuvre perfect samen. Ook zijn recente dubbelroman Suikerpruimen gevolgd door Het lam exploreert de grens tussen leven en dood, waarbij piekmomenten van levens- en liefdeslust al de kiemen en tekens bevatten van een gewelddadig einde.
Beurskens heeft met Suikerpruimen en Het lam twee korte thrillers geschreven, waarvan het verhaalbegin niet laat vermoeden dat het zal uitlopen op een moord. En als dat het geval blijkt, dan nog blijft het onzeker of die moord alleen beraamd of ook effectief gepleegd is. In de openingsbladzijden van Suikerpruimen is een verheid stel op huwelijksreis op het eiland Samos, waar de lente schitterend is. Pril huwelijksgeluk, een misverstand, een verzoening, wat nazinderende jaloezie, een schaduw over het geluk enz.: het zijn de onmisbare ingrediënten van romannetjes met glanzende cover uit de stationskiosk. Maar Beurskens strooit tussen de uitroepen ‘Paradijselijk!’ en de zinnen waarin Stein zijn bruid Patty John op wandeling lang en hartstochtelijk zoent, al een paar bedenkingen die het eind van hun relatie laat voorzien. En dat is allerminst van het soort ‘eind goed al goed’! Op een bijzonder geraffineerde manier brengt de auteur je op de hoogte van de achtergronden van het liefdesleven van zijn personages. Doordat je soms eerder dan het betrokken personage op de hoogte bent van vroegere liefdes en hun trieste, gewelddadige einde, krijgt het verhaalverloop een extra spanning. Ander zijds speelt de auteur een fijn spel met je, door via traditionele auteursinterventies, waarbij vragen gesteld worden als ‘Moeten we ons, op dit punt gekomen, niet afvragen of het doen en laten van Ruben inmiddels voldoende aanleiding voor Patty John vormde om hem van het leven te willen gaan beroven?’ de spanning te breken. Verrassend is de manier waarop Beurskens zeer herkenbare personagetypes als de verleidelijke, sensuele vrouw, de oersaaie, oerdegelijke en tot over zijn oren verliefde man, het kneusje met anorexianeiging, de epaterende kunstenaar, de jonge minnaar die op oudere vrouwen valt, onverwachte en verrassende dingen laat doen. De auteur creëert m.b.t. zijn
personages een verwachtingspatroon dat hij daarna grondig torpedeert. Daardoor word je je scherp bewust van het gemak waarmee Beurskens je inlijft in de wereld van zijn verbeelding en vervolgens de grens tussen fictie en werkelijkheid zodanig uitgumt dat je het besef kwijtraakt van de kant waar je je bevindt. Als je je lezers zo ver kan krijgen, dan bewijst dat je vakmanschap als schrijver. In Het lam duurt het langer vooraleer je in het stilistische web van de auteur ingesponnen geraakt. Dat is het gevolg van de presentatie van Het lam als een author's novel, d.i. een roman waarin het onderwerp bestaat uit de manier waarop een schrijver aan zijn stof komt. Tot dat genre behoren uitweidingen over de frustraties en de peripetieën bij het schrijven, ironische betuigingen van medeleven van de auteur wegens het geduld dat de lezer moet opbrengen bij het lezen van een verhaal dat niet recht op zijn doel afgaat, vermelding van problemen die een auteur heeft bij het vertellen van de feiten en de keuzes die hij moet maken, en nog andere schrijfkwesties. Beurskens maait het gras van de ergernis, dat zou kunnen opschieten, voor de voeten van zijn lezers weg, door zelf opmerkingen te plaatsen als: ‘Geen dodere dood in de pot dan een schrijver die het zo nodig over zijn schrijven moet hebben... Wanneer gebeurt er eens iets!?’. En er gebeurt nog heel veel in deze roman, waarin Caspar Wittel, die Vroegste Geschiedenis gestudeerd heeft en als radiojournalist wat bij verdiende met literatuur, de auteur geïnterviewd heeft. De auteur had Wittel toevertrouwd - een loslippigheid die hij later zou berouwen - dat hij een verhaal wou schrijven over de kleigroeven en het carnaval in zijn Limburgse geboortedorp. Tussen Wittel en de schrijver, aanvankelijk benoemd met de initialen A.H. (aha!?) en aan het slot voluit als Antonie Honing, heeft een briefwisseling plaats, waaruit de ergernis blijkt van Honing
omdat Wittel zich zijn onderwerp heeft toegeëigend door in de kleigroeven op zoek te