Auteur in de kijker
Gust Gils, zanger met zuurstofmasker
Net voor het bekendmaken van de Prijzen van de Vlaamse Gemeenschap is het steeds weer druk gissen over de naam die uiteindelijk uit de bus zal komen. In het geval van de prestigieuze Prijs ter Bekroning van een Schrijverscarrière is de keuze, zo mogelijk, nog minder voorspelbaar. Auteurs die kunnen bogen op de (impliciet) vereiste leeftijd en op de noodzakelijke staat van dienst, zijn er immers meer dan genoeg, zeker wanneer men in aanmerking neemt dat de deskundige jury zich doorgaans niet erg gebonden acht aan een bepaald literair genre.
Toch komt de recente bekroning van Gust Gils wellicht voor heel wat buitenstaanders onverwacht, ook al zullen achteraf weinigen op zijn uitverkiezing iets aanmerken. Integendeel, met Gils heeft de jury - en dat siert haar toch wel - resoluut gekozen voor een oeuvre in proza en poëzie, dat zich doelbewust situeert aan de rand van de gevestigde literatuur, in de zone van de marge, de contramine, het experiment, de kritiek en vooral de eigengereide literatuurpraktijk. Ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag in 1984 verzette Gils zich (in een interview met W.M. Roggeman) nog met klem tegen de misvatting dat hij de meest gelauwerde Vlaamse dichter zou zijn: ‘Ik kreeg welgeteld drie bescheiden literaire prijzen. Op 30 jaar tijd. Met dit gemiddelde schiet ik schromelijk tekort voor bedoelde kampioenstitel’. Een decennium later is niet zozeer dat aantal gewijzigd, maar alleszins wel het prestige van de auteur. Toch blijft Gils voor het grote publiek een nobele onbekende en het ziet er niet naar uit dat deze Prijs van de Vlaamse Gemeenschap daarin wezenlijk verandering zal brengen. Zijn boeken halen allerminst indrukwekkende verkoopcijfers; meer dan eens zoeken zij, via het weinig eervolle circuit van de ramsj, een nieuw lezerspubliek. Daarbij komt dat ook de literaire kritiek hoogst ambivalent reageert op de verschijning van elke nieuwe publicatie van zijn hand. In dat opzicht is er in de grond bitter weinig veranderd sedert 1953, het jaar dat Gils debuteerde als dichter met Partituur voorvlinderbloemigen. De dichter Gils blijft - in tegenstelling tot zijn klassiek geworden generatiegenoten Paul Snoek en Hugues C. Pemath - minstens een trapje lager staan. Rogi Wieg schreef bv. onlangs nog: ‘Ik vind Gust Gils ook geen groot dichter’, hoewel hij daaraan meteen relativerend toevoegde: ‘niet iedereen hoeft groot te zijn, groot kan ook enorm gaan vervelen en tegenstaan’. Het is een uitspraak die de
ambivalente teneur van de literaire kritiek goed illustreert. Gils is een verdienstelijk dichter, maar zijn werk is te wisselvallig en te extravagant onpoëtisch om de gangbare literaire normen optimaal te realiseren. Mede als gevolg van die ogenschijnlijke communicatiestoornis blijft het noodzakelijk het werk van Gils telkens opnieuw bij lezers te introduceren en te verdedigen. Gust Gils is nochtans de auteur van een authentiek oeuvre, dat zich gaandeweg uitstrekt over een tijdspanne van ruim 40 jaar literaire activiteit, ruim 10 dichtbundels en haast evenveel eigenzinnige prozaboeken. Proza en poëzie vormen daarbij als het ware twee gedaanten van dezelfde eigenzinnige visie, twee laboratoria waarin Gils omzeggens verwante proefnemingen uitvoert met de taal en met elementen uit de werkelijkheid. Een van Gils' beste dichtbundels draagt de veelzeggende titel Gewapend oog (1962). Die wending drukt uit hoezeer de auteur betrokken is bij zijn eigen dichterschap en hoe zijn literaire activiteit tevens gerelateerd wordt aan de plaats van het individu in de werkelijkheid, als waarnemer en als interpretator ervan. Ook recenter werk thematiseert een gelijkaardig spanningsveld, in titels als Stem buiten beeld (1993), of nog Zanger met zuurstofmasker (1988). Het zijn formules die tegelijk de belangrijkste thema's van zijn poëzie illustreren, en de onoplosbare paradoxen die eraan ten grondslag liggen. Gils is inderdaad in eerste instantie een ‘oog’ en een ‘stem’, iemand die observeert, registreert en veruitwendigt. Precies die oriëntering brengt hem dichter bij het werk van Noord-Nederlandse Nieuw-realisten dan bij dat van de omfloerste Vlaamse postexperimentelen, met wie hij aanvankelijk werd geassocieerd. Tegelijk echter blijft de inbreng van de dichter niet beperkt tot dat min of meer passieve registreren (eventueel intensiveren) van de vooraf gegeven, zgn.
objectieve werkelijkheid, maar combineert Gils dat vertrekpunt met een ijzersterke logica, die als het ware de hele situatie niet langer tekent, maar vertekent. Aanvankelijke beelden (waarnemingen of bizarre associaties) worden vervolgens tot in hun uiterste consequenties doorgedacht, beschreven tot op het punt waar ze ontsporen en blijven steken in surreële of absurde vondsten. Tegelijk blijft deze lyriek echter geenszins een vrijblijvend taalspel of een ludieke scène, maar vormt ze - zoals in de authentieke slapstickfilms - een verbogen, bij uitstek kritische spiegel van de werkelijkheid. In die zin wordt Gils' werk dan ook gekenmerkt door een maatschappijkritische inslag, ook al is die beslist niet naïef idealistisch. De dichter ontmaskert, legt bloot, toont waar principes en waarheden zichtbaar ontsporen, zonder daarom blindelings alternatieven op tafel te leggen of zijn kritische diagnose met veel poeha te presenteren. Een typerend voorbeeld biedt het volgende korte gedicht ‘De ingetogen patriot’ uit Zanger met zuurstofmasker: ‘in afwachting / dat