Woord vooraf
Op de laatste pagina's van zijn Vier inleidende colleges over Middelnederlandse litteratuur (1977) schrijft W.P. Gerritsen:
Vrijwel niemand die voor het eerst de Roman de Lancelot en prose leest, of de Middelnederlandse bewerking daarvan die in de Lancelot-compilatie is overgeleverd, is in staat meer dan een deel van het verloop van de vele dooreengevlochten verhaalstrengen te overzien, laat staan te onthouden. De verteller volgt nu eens de ene verhaalstreng, dan weer een tweede, een derde, neemt dan de eerste weer op, gaat over naar de derde - enzovoort, honderden bladzijden lang. Zonder ‘middeleeuws’ geheugen voor verhalen verdwaalt de moderne lezer onherroepelijk in dit woud van Brocéliande. Maar dat hier sprake is van een welbewust toegepaste verteltechniek (de techniek van het entrelacement), en dat daarmee een bepaald effect beoogd en waarschijnlijk ook bereikt wordt, is duidelijk. Dit effect, het doorzien van de samenhang tussen de talloze delen en deeltjes, kan pas optreden als de lezer zich het geheel, als een machtig bewegend panorama, voor de geest kan roepen en in zijn geheugen kan vasthouden. Zover hoop ik het nog eens te brengen. Dat moet een ‘plezier’ van zeer hoge orde zijn.
Behalve als motto voor de inleidende studie, moge het citeren van deze woorden ook dienen als dankbetuiging voor de wijze waarop Wim Gerritsen als mijn leermeester en promotor de totstandkoming van dit boek heeft begeleid.
Net als deel v van de reeks Middelnederlandse Lancelotromans kende dit deel vi een voorstadium als proefschrift, geschreven in dienst van achtereenvolgens het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der knaw, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Rijksuniversiteit Utrecht. Het zou te ver voeren om de dankbetuiging in het woord vooraf van de dissertatie hier te herhalen, maar het dient vermeld dat de hulp van alle daar genoemde familieleden, vrienden, collega's en instanties in deze uitgave evenzeer doorwerkt als in de eerste versie.
Tijdens en vooral na de promotie heb ik mogen profiteren van de kanttekeningen van J.D. Janssens, C. Storms-Van Coolput, F.P. van Oostrom en W. Kuiper. Bij het leggen van de laatste hand aan dit werk zijn de leden van de Utrechtse Lancelotwerkgroep (Wim Gerritsen, Bart Besamusca, Soetje Klerk en Ada Postma) een onmisbare steun geweest. Soetje Klerk, Ada Postma, Erwin Mantingh en Petra Kok ben ik zeer dankbaar voor hun hulp bij het nazien van de drukproeven. Henry Ketelaar en Frederik Bos van de afdeling Edita der knaw dank ik voor de prettige samenwerking bij de produktie van het boek.