Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2
(1991)–Anoniem Lanceloet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
2 De Oudfranse grondtekst2.1. InleidingNaast het probleem van de tekstcorruptie (vgl. par. 1.3.) staat een tweede obstakel een betrouwbare vergelijking van een Middelnederlandse tekst met zijn Oudfranse origineel in de weg. Het betreft de onzekerheid over de Oudfranse grondtekst die de Middelnederlandse dichter tot zijn beschikking had. Voordat een vergelijking mogelijk is, dient de inhoud van het Franse voorbeeld zo nauwkeurig mogelijk bepaald te worden; alleen dan kan men met enige zekerheid de mogelijkheid uitsluiten dat variante lezingen in de Oudfranse grondtekst toegeschreven worden aan de Middelnederlandse dichter.Ga naar voetnoot1 Aan de studie van de vertaaltechniek van de dichter van Lanceloet, die in de hoofdstukken 3 en 4 aan de orde komt, moet dan ook een zoektocht naar de Oudfranse grondtekst voorafgaan. Hoofdstuk 2 doet verslag van deze queeste. Op het eerste gezicht lijkt het een hopeloze opgave om op zoek te moeten gaan naar de grondtekst van de dichter die de Middelnederlandse versvertaling van de Lancelot en prose vervaardigd heeft. Er zijn zo'n 100 Oudfranse handschrif- | |
[pagina 16]
| |
ten en fragmenten bewaard geblevenGa naar voetnoot2 en het aantal variante lezingen is onbeschrijfelijkGa naar voetnoot3 groot. Elspeth Kennedy heeft de problematiek treffend onder woorden gebracht: ‘Anyone who has worked on a medieval prose text in the vernacular, especially a “best seller” like the Prose Lancelot or the Prose Tristan, is only too aware of the fact that the scribe did not necessarily regard himself as a purely passive copyist whose only concern was to reproduce faithfully the text before him, only deviating from it through involuntary error. A comparison of the mss reveals a bewildering number of variants; these variations are by no means confined to a few mss where the divergencies are on such a scale as to constitute separate redactions, for widespread differences in detail are characteristic of the whole manuscript tradition.’Ga naar voetnoot4 Zonder de hulp van romanistische zijde is er voor een neerlandicus geen beginnen aan. Het onderzoek naar de Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen van de Lancelot en prose verkeert echter in de gelukkige omstandigheid dat de Oudfranse teksttraditie diepgaand bestudeerd is. Alexandre Micha heeft in een reeks artikelenGa naar voetnoot5 de buitengewoon ingewikkelde tekstgeschiedenis geanalyseerd. Zijn bevindingen, waarvan de geldigheid onlangs nog eens is aangetoond,Ga naar voetnoot6 vormen een betrouwbaar fundament voor onderzoekingen naar de Middelnederlandse vertalingen van de Lancelot en prose.Ga naar voetnoot7 Het overzicht van Micha onderscheidt zich principieel van andere analyses op | |
[pagina 17]
| |
het gebied van teksttraditiesGa naar voetnoot8 doordat hij afziet van een poging een stemma op te stellen. Zo'n stemma wordt gewoonlijk gebaseerd op het principe van de gemeenschappelijke fouten.Ga naar voetnoot9 Voor de Lancelot en prose is het echter onmogelijk om de ontelbare varianten te onderscheiden in oorspronkelijke en foute lezingen,Ga naar voetnoot10 terwijl ook de vele weglatingen, toevoegingen en wijzigingen het denkbeeld van een stemma tot een illusie maken. Micha's belangrijkste onderscheid betreft de verschillende versies die in de teksttraditie van de Lancelot en prose aangewezen kunnen worden. Zijn analyse laat zien dat grote tekstgedeelten van de roman onderworpen zijn geweest aan een bewerkingsproces, waarbij moet worden aangenomen dat de auteurs de bedoeling hadden de inhoud van hun origineel te wijzigen. De bewerking neemt per tekstgedeelte andere vormen aan, zodat Micha de teksttraditie in kaart kon brengen door in zijn bespreking de loop van het verhaal te volgen. De begrenzingen van de tekstgedeelten worden bepaald door overgangen van inhoudelijke aard (het begin van een nieuw verhaalgedeelte) en van codicologische aard (het begin van een nieuw volumen: de omvang van de Lancelot en prose liet niet toe dat de roman in één codex kon worden afgeschreven). Van ieder tekstgedeelte geeft Micha aan of er sprake is van verschillende versies, waardoor zij gekenmerkt worden, en in welke handschriften zij bewaard zijn gebleven. Twee volkomen verschillende versies beheersen de teksttraditie van de Lancelot en prose. Micha onderscheidt een lange versie, die hij ‘Parijs’ noemt, en een korte versie, die hij ook als ‘Londen’ aanduidt; de namen zijn ontleend aan de bewaarplaatsen van de belangrijkste representanten van de beide versies.Ga naar voetnoot11 De korte versie is uitgegeven door H.O. Sommer, van de lange versie heeft Micha een uitgave | |
[pagina 18]
| |
bezorgd.Ga naar voetnoot12 De intrigerende vraag welke versie de oudste is, kan nog altijd niet met zekerheid worden beantwoord.Ga naar voetnoot13 Daarnaast wijst Micha ook op gemengde versies, waarin de tekst eerst aansluit bij de ene (bijvoorbeeld lange) versie, om op een bepaald punt over te gaan naar de andere, en oscillerende versies, waarbij de tekst lezingen van de lange en korte versie combineert. De gemengde en oscillerende versies zijn vermoedelijk het gevolg van de gang van zaken in scriptoria, waarbij tijdens het kopieëren van de roman de tekst werd verdeeld over meerdere handschriften en binnen de codices-in-wording over katernen. Hierdoor konden tekstgedeelten uit de lange en korte versie in één handschrift samengevoegd worden, een ondoorzichtig proces dat ik hier verder buiten beschouwing laat. Naast de vier versies bespreekt Micha soms ook redactionele varianten, die het gevolg zijn van de activiteiten van één of meerdere kopiisten. Een redactie is ‘het werk van een kopiist (of het resultaat van de werkzaamheid van een reeks elkanders afschriften kopiërende kopiisten) die de inhoud van het werk dat hij afschrijft niet heeft willen wijzigen. De afwijkingen van een kopiist zijn het gevolg van de onleesbaarheid van de grondtekst, van slordigheid, of van het streven de tekst van de legger in een ander dialekt om te zetten, te corrigeren, te moderniseren, of aan geëvolueerde verstechnische eisen aan te passen’.Ga naar voetnoot14 Micha's onderscheid in versies en redacties van de Lancelot en prose is van cruciaal belang voor de studie naar de vertaal- en bewerkingstechniek van Middelnederlandse dichters. De Middelnederlandse bewerking (Lantsloot) bevat zulke ingrijpende wijzigingen dat een speurtocht naar de Oudfranse versie waarover de Middelnederlandse dichter beschikt moet hebben, voldoende is voor een (eerste) beschrijving van de bewerkingstechniek. Bij een vertaling (Lanceloet) liggen de zaken anders. In de woorden van Van Oostrom: ‘Hoe letterlijker de vertaling, hoe interessanter ook de kleinste afwijkingen - doch in deze teksten [de twee Middelnederlandse vertalingen van de Lancelot en prose, B.B.] kan een afwijking pas met enigszins gerust hart op het conto van de Middelnederlandse vertaler worden geschreven wanneer men de mogelijkheid van een variant in diens Oudfranse grondtekst tot op de bodem heeft onderzocht, en vervolgens menselijker- | |
[pagina 19]
| |
wijs uitgesloten.’Ga naar voetnoot15 Het zal duidelijk zijn dat voor de Middelnederlandse versvertaling van de Lancelot en prose het bepalen van de Oudfranse versie waartoe de grondtekst behoorde onvoldoende is. Geprobeerd moet worden de redactie te benaderen waarop de Middelnederlandse vertaling teruggaat. | |
2.2. De teksttraditie van de ‘Agravain’In het derde artikel dat gewijd is aan de teksttraditie van de Lancelot en prose bespreekt Micha de Agravain.Ga naar voetnoot16 Ook in dit laatste tekstgedeelte van de Lancelot en proseGa naar voetnoot17 vallen de versies ‘Londen’ en ‘Parijs’ te onderscheiden, evenals een gemengde en een oscillerende versie. De korte versie van de Agravain is uitgegeven door Sommer in deel v van zijn editie, de lange versie vindt men in deel iv-vi van de editie-Micha. De vertaling van de Agravain in Lanceloet omvat de verzen 5531-36947 van de Lancelotcompilatie.Ga naar voetnoot18 In het vervolg van deze paragraaf zal ik eerst bepalen welke versie van de Agravain de dichter van Lanceloet voor zich had. Daarbij steun ik volledig op de voorbeelden die Micha in zijn hierboven vermelde artikel geeft ter illustratie van de verschillende versies. Daarna volgt een onderzoek naar de redactie van de voorbeeldtekst: het handschrift waarmee de Oudfranse grondtekst van de Middelnederlandse dichter het meest verwant was (de kans dat de grondtekst zelf bewaard is gebleven, is miniem). Hierbij biedt het werk van Micha vrijwel geen steun meer, maar moet op eigen kompas worden gevaren. De voorbeelden die ik in paragraaf 2.2.4. (De redactie) bespreek, zijn dan ook ontleend aan het tekstgedeelte dat hier wordt uitgegeven, vs. 5531-10740. | |
2.2.1. De korte en de lange versieMicha behandelt op pagina 330-338 van zijn artikel vele passages die karakteristiek zijn voor het verschil in de Agravain tussen de korte en de lange versie. Bij een eerste globale vergelijking van deze voorbeelden met Lanceloet lijkt de dichter gebruik te hebben gemaakt van een handschrift van de Lancelot en prose dat de korte versie bevatte. Ik geef twee voorbeelden. | |
[pagina 20]
| |
In de lange versie ontmoet Bohort, op weg naar Camalot, een treurende jonkvrouwe die hem vertelt dat haar broer gevangen genomen is. Hij belooft haar bij te staan en bevrijdt de gevangene (M IV, LXXXI, 25-31). Deze passage ontbreekt in de korte versie (S V, p. 146, r. 21 - p. 147, r. 36) èn in de Middelnederlandse versvertaling (Bk II, vs. 18063-74). Het tweede voorbeeld betreft een passage waarin Lancelot strijd levert tegen de verdediger van de Tertre Deveé (in het Middelnederlands: Verboden Berch), die later Bohort zal blijken te zijn. Gauvain en Yvain zijn eerder door Bohort gevangen genomen. Zij zijn aanwezig bij het duel tussen de twee ridders en bespreken de identiteit van Lancelot: Gauvain heeft hem herkend. Dit gesprek uit de lange versie (M V, XCI, 23-24) ontbreekt in de korte versie (S V, p. 241, r. 23 - p. 242, r. 16). Ook in Lanceloet komt de passage niet voor (Bk II, vs. 25036-25048). Deze twee voorbeelden wijzen naar verwantschap van de grondtekst met de korte versie, maar de conclusie dat de Middelnederlandse dichter een handschrift met de korte versie voor zich had liggen, zou voorbarig zijn. Dat demonstreert het volgende voorbeeld, waarin het Middelnederlands overeenkomsten vertoont met de lange versie. Na zijn overwinning op Bohort (zie het vorige voorbeeld) krijgt Lancelot 's nachts een droom waarin zijn grootvader hem vraagt naar het Forêt Périlleuse (in het Middelnederlands: Vreesselike Foreest) te reizen. Lancelot verlaat heimelijk de Tertre Deveé. In de korte versie (S V, p. 243, r. 9-19) daalt hij onmiddellijk de berg af, op weg naar zijn paard dat hij eerder aan de voet van de berg had achtergelaten. In de lange versie vraagt hij een schildknaap eerst om zijn rijdier, waarna hij tot antwoord krijgt dat het dier is achtergebleven: Lors dist au vallet: ‘Va, si amoinne .I. cheval. - Sire, fait cil, por quoi vos aparilleroie je cheval? La voie de ce tertre est si male et si annuieuse qu'il n'a el monde cheval qui aler i poïst devant qu'ele soit autrement apparillie; mais se vos laissates vostre cheval, quant vos venistes ça, au pié dou tertre, vos l'i trouverez ou autre por lui. (M V, XCI, 31) Deze woorden van de schildknaap ontbreken in de korte versie, maar in Lanceloet vinden we het gesprek wel terug (Bk II, vs. 25101-25107): Hi hiet den knape gereiden .i. part.
Die knape seide: ‘Ja, en wetti wel
Dat die wech soe quaet es ende fel,
Datmen niet neder en mach riden?
Alse gi hir quaemt gi liet tien tiden
U pert staen al daer beneden,
Dat aldar noch es ter steden.’
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de grondtekst van de Middelnederlandse dichter niet alleen aansloot bij de korte versie, maar soms ook elementen uit de lange versie bevatte.Ga naar voetnoot19 Hierdoor is het uitgesloten dat de voorbeeldtekst uitsluitend ver- | |
[pagina 21]
| |
want was met de korte of lange versie. Het handschrift dat de dichter van Lanceloet gebruikte, bevatte een gemengde versie of een oscillerende versie van het Agravain-gedeelte in de Lancelot en prose. | |
2.2.2. De gemengde versieOp p. 342-343 van zijn artikel (vergelijk n. 5 en 16) bespreekt Micha de gemengde versie in de Agravain. Deze versie wordt gerepresenteerd door drie handschriften, BN 112,Ga naar voetnoot20 BN 115 en Manchester, die de korte versie volgen tot de passage waarin Lancelot en Mordred een hert zien dat begeleid wordt door vier leeuwen (S V, p. 278); daarna geven zij de versie ‘Parijs’. De Middelnederlandse versvertaling vertoont bij deze passage met Lancelot en Mordred géén overgang van de korte naar de lange versie. De grondtekst moet een handschrift zijn geweest dat, zoals hiervoor is aangetoond, ook al vóór S V, p. 278 verwantschap vertoonde met de lange versie. Dit levert echter geen kenmerkend verschil op met de groep BN 112, BN 115 en Manchester. Micha vermeldt namelijk over de teksttraditie van de drie handschriften dat ook al vóór de passage van het hert met de vier leeuwen oscillaties voorkomen die de overgang van de korte naar de lange versie aankondigen. Er zijn dan ook vele passages waarin Lanceloet èn de gemengde versie aansluiten bij de lange versie. Een voorbeeld in de omgeving van p. 278 laat dat zien. Gauvain en zijn metgezellen hebben Agloval beschermd tegen een groep gewapende mannen die in dienst zijn van Galehodin, heer van het kasteel Penigue. Galehodin wil de vele slachtoffers wreken, maar verandert van houding als Gauvain zich bekend maakt. Hij verwelkomt de beroemde ridder en zegt: Et por dieu sire ne vous poist mie de chou que iou vous ai mesfait. quar se iou seusse que ce fuissies vous Iou ne leusse fait en nulle maniere. Si vous pri pour dieu que vous le me pardonnes vous & uostre compaignon. (S V, p. 276, r. 37-40) ‘Sire, por Deu ne vos poist de ce que je vos ai meffait et sachiez que je nel feisse en nule manniere, se je cuidasse que ce fussiez vos: si vos pri por Deu et par amors que vos le me pardoingnoiz, par si que je vos pardoing a vos et a voz compaingnons tout ce que vos m'avez mesfet de mes homes que vos m'avez occis.’ (M V, XCV, 49) De Middelnederlandse versvertaling komt overeen met de lange versie: 27668[regelnummer]
‘Ne vernoye u niet, live here,
Dat ic u hebbe mesdaen soe sere;
670[regelnummer]
Haddic gheweten dat ghijt waert,
Ic ne ware niet comen haerwaerd.
Ic bidde u dat gijt vergheeft mi nu.
Ic vergeve uwen geselle ende u
Al dat gi mesdaen hebt, dat gi
675[regelnummer]
Mine liede af hebt geslagen mi.’
| |
[pagina 22]
| |
De gemengde versie bewaart eveneens een lezing die overeenkomt met de lange versie: et ie vous quitteray le mesfait de mes hommes que vous aues occis (BN 115, fol. 519R) Een passage vlak na S V, p. 278 bevat daarentegen een aanwijzing dat de grondtekst van de Middelnederlandse dichter niet tot de gemengde versie heeft behoord. Lancelot en Mordred vinden onderdak bij een kluizenaar. In de gemengde versie volgt na het eten een lang gesprek, dat te uitvoerig is om hier geciteerd te worden: Lancelot en Mordred stellen zich voor en de kluizenaar verstrekt hun inlichtingen over het Forêt Périlleuse.Ga naar voetnoot21 Daarna vraagt Lancelot of de kluizenaar iets weet over het hert en de leeuwen. In de lange versie (M V, XCVI, 8-9) volgt na het eten onmiddellijk de vraag van Lancelot. In de Middelnederlandse versvertaling ontbreekt het gesprek eveneens: 27944[regelnummer]
(...), ende si bleven
945[regelnummer]
Metten hermite, die hen ghegeven
Heeft tetene borne ende broet.
Na den etene seide tot hem Lanceloet:
‘Live here, (...)
Het tweede voorbeeld ter adstructie van de stelling dat de grondtekst niet tot de gemengde versie heeft behoord, is gebaseerd op het gegeven dat de tekst van de gemengde versie vaak aanzienlijk korter is dan de weergave in de korte versie. De passage waarin een ridder aan het hof is gekomen die ondanks het gebod van Lancelot een jonkvrouwe gedood heeft, vormt daarvan een illustratie. De ridder wil weer vertrekken: Et li cheualiers li demande tantost congie. Car il dist quil len conuient aler a la cort le roy baudemagu. et diluec en la terre au Roy de norgales. Car ensi li est enioint & commande. Et il [li] donnent volentiers congie mais ainchois fist la royne ouurir le cors a la damoisele & puis en firent oster quamque el cors auoit & le firent apres enbasemer moult richement quar trop puoit durement Et quant li cors fu appareillies si le reclot len arriere aussi comme il estoit deuant. Et lors sen part li cheualiers et erra puis tant par ses iornees quil ot este as cors des .ij. roys. Et les dames li quiterent sa prison partout pour lamour de lancelot qui tant estoit preudons. (S V, p. 168, r. 3-12) De passage tussen de gecursiveerde woorden ontbreekt geheel in de gemengde versie. De handschriften van de korte versie zijn eveneens verkort ten opzichte van Add. 10293, het teksthandschrift van Sommer, maar zij bevatten wel de passage over het balsemen van het lijk van de jonkvrouwe.Ga naar voetnoot22 De Middelnederlandse versvertaling sluit zich bij de korte versie aan en niet bij de handschriften van de gemengde versie (ook nu zijn de cursiveringen van mij afkomstig): | |
[pagina 23]
| |
19578[regelnummer]
Hi nam an die coninginne orlof:
Hi moeste in sconincs Bandemagus hof,
580[regelnummer]
Ende hem geven gevaen daer,
Ende in sconincs hof van Norgales daer naer.
Eer hi vander coninginnen
Orlof te varne mochte gewinnen
Dede si den lichame ere
585[regelnummer]
Balsemen, die roec wel sere,
Dar hi ten andren hoven mede reet,
Dine quite lieten ghereet
Ombe Lanceloets wille purlike,
Die goet riddere was, sonder gelike.
De voorbeelden maken duidelijk dat de dichter van Lanceloet géén handschrift voor zich had dat de gemengde versie bevatte.Ga naar voetnoot23 Op grond van deze uitkomst en het resultaat van paragraaf 2.2.1. kan de aandacht nu worden gericht op de enige nog niet besproken versie in de teksttraditie van de Agravain. | |
2.2.3. De oscillerende versieOp pagina 344-353 van zijn artikel analyseert Micha de oscillerende versie van de Agravain, die lezingen uit de korte en lange versie combineert. De oscillerende versie wordt gerepresenteerd door zes handschriften, de BN 122-groep: BN 122, BN 123, BN 12573, BN 12580, Rawlinson Q b 6 en Yale.Ga naar voetnoot24 Micha bespreekt deze versie aan de hand van het verhaalverloop in de Agravain. Hij onderscheidt vier tekstgedeelten, die ik hierna aanduid met de Romeinse cijfers i-iv. In deze paragraaf wordt de veronderstelling bevestigd die op grond van de resultaten in de vorige paragrafen kan worden geopperd: de dichter van Lanceloet beschikte over een handschrift dat de oscillerende versie van de Agravain bevatte. (I) In het eerste tekstgedeelte, tot het bezoek van Bohort aan Corbenic, waar hij wordt verwond door een lans met een gloeiende punt (S V, p. 298) vertonen de zes handschriften de korte versie. De Middelnederlandse versvertaling komt hiermee overeen; de eerste twee voorbeelden in paragraaf 2.2.1. illustreren dat. De oscillerende versie wijkt echter op verschillende punten af van de korte versie. In de eerste plaats oscilleren de zes handschriften: zij sluiten vaak aan bij de versie ‘Parijs’. Een voorbeeld van dit soort wisselingen van de korte naar de lange versie wordt gevormd door de passage waarin de hofmaarschalk van Claudas probeert een brief in handen te krijgen die door Genièvre aan de Dame du Lac is gestuurd; de jonkvrouwe die de brief bij zich heeft, verzet zich. De oscillerende | |
[pagina 24]
| |
handschriften volgen de lange versie waarin zij zich beroept op haar hoge afkomst en dreigt met een wraakneming. Dit ontbreekt in de korte versie (S V, p. 259, r. 26-33). De Middelnederlandse versvertaling daarentegen komt overeen met de oscillerende versie: 26340[regelnummer]
Si seide: ‘Here, gi hebbets wel macht,
Dat gi mi hier mogt doen cracht
Den tijt dat ic ben in u hof;
Maer werdic verloest hier of,
Ende doedi op mi eneghe sake,
345[regelnummer]
Ic waens wel gecrigen wrake,
Behout God mijn geslachte
In hare doeght, in hare machte.
Ende al benic in een vremt lant
Dus eenlike ende onbekant,
350[regelnummer]
Nochtan benic, sijt seker das,
Alse edel alse die coninc Claudas,
U here, daer gi mede sijt.’
In de tweede plaats wijkt de oscillerende versie in het eerste tekstgedeelte af van de korte versie doordat vier van de zes oscillerende handschriften in het tekstgedeelte tussen de passage waarin Lancelot met een kluizenaar praat (S V, p. 248) en de passage waarin Lancelot en Mordred het hert met de vier leeuwen zien (S V, p. 278) niet de korte versie vertonen, maar de lange: BN 122, BN 123, BN 12573 en Yale. Handschrift Rawlinson Q b 6 sluit zich soms bij deze vier handschriften aan.Ga naar voetnoot25 Een goed voorbeeld van deze verwantschap met de lange versie bevindt zich aan het begin van het betrokken tekstgedeelte. In de korte versie verlaat Lancelot een kluizenaar na hem gevraagd te hebben niets over zijn bezoek aan anderen te vertellen (S V, p. 248, r. 31-33). In de lange versie biedt de kluizenaar eten en drinken aan. Op BN 12580 na sluiten de handschriften die de oscillerende versie bevatten aan bij deze lange versie. Dat geldt ook voor Lanceloet: 25478[regelnummer]
Alse Lanceloet wech varen woude
Die goede man bat dat hi soude
480[regelnummer]
En lettel eten. Doe sat
Lanceloet met hem ende at
Al selke spise alse hi mochte
Gewinnen, die hi hem brochte.
Dar en was el niet dan water ende broet.
485[regelnummer]
Die goede man seide: ‘Her Lanceloet,
Nemt dit vriendelike ende et:
Ic gaeft u gerne, haddic bet.’
Alse hi geten hadde hi nam orlof
Ende bat den goeden man dat hi dar of,
490[regelnummer]
Dat hine hadde gesien daer,
Niemanne maecte oppenbaer.
| |
[pagina 25]
| |
In de derde plaats wijkt in het eerste tekstgedeelte (tot S V, p. 298) de oscillerende versie af van de korte versie doordat twee handschriften die zeer nauw verwant zijn, BN 123 en BN 12573,Ga naar voetnoot26 in tegenstelling tot alle andere handschriften twee episoden overslaan waarin Lionel en Hector de hoofdpersonen zijn (S V, p. 87, r. 38 - p. 91, r. 22). In de Middelnederlandse versvertaling komen deze episoden wel voor, vs. 13351-13634, waaruit kan worden afgeleid dat de grondtekst niet behoorde tot deze subversie van de oscillerende versie. In de vierde plaats verschilt de oscillerende versie tot S V, p. 298 van de korte versie doordat de tekst van twee nauw verwante handschriften, BN 12580 en Rawlinson Q b 6,Ga naar voetnoot27 vaak korter is dan de weergave van de korte versie. Een voorbeeld biedt het begin van het hoofdstuk over Lancelot die zich in gevangenschap van Morgaine bevindt (S V, p. 222): Or dist li contes que tant demora Lancelot an la prison Morgue qu'il ot esté .II. yviers et .I. esté, et tant que ce vint apres Paikes que il vit reverdir le jardin qui lez sa chambre estoit, et li arbres estoient foillu et chargié de flors, et la rose espanissoit chascun jor devant sa fenestre. Car Morgain ot fait planter .I. molt bel vergier, por ce que Lancelot i fust plus a aise tout esté, et ot an l'iver esté molt a malaise, car trop li anuioit la prison ou il avoit si longuement esté (Micha, p. 347) In de twee handschriften is de gecursiveerde passage weggelaten. Dat is niet het geval in de Middelnederlandse versvertaling: 23408[regelnummer]
Want Morgueyn hadde daer doen maken
Enen bogaert, om die saken
410[regelnummer]
Dat Lanceloet soude bi desen
Bat te paise inden somer wesen,
Bedie dat hi al den winter was
Sere tongemake, dor das,
Dat hem doe soe sere verwach
415[regelnummer]
Die vancnesse dar hi in lach
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de grondtekst van de dichter van Lanceloet niet de subversie bevatte die is overgeleverd in BN 12580 en Rawlinson Q b 6.Ga naar voetnoot28 (II) De voorgaande bladzijden beschrijven de teksttraditie van de Agravain tot het moment dat Bohort gewond raakt door een lans met een gloeiende punt (S V, p. 298). De oscillerende versie èn Lanceloet sluiten aan bij de korte versie. In | |
[pagina 26]
| |
het tweede tekstgedeelte, vanaf S V, p. 298 tot het begin van de oorlog tegen Claudas (S V, p. 322) volgen de zes handschriften van de oscillerende versie de lange versie. De grondtekst van de Middelnederlandse dichter vertoonde dezelfde karakteristiek: de versvertaling (vs. 29186-31633) komt overeen met de lange versie (M V-VI, XCVIII, 31 - C, 43). Ter illustratie volsta ik met één voorbeeld, afkomstig uit de episode waarin Lancelot Keu bevrijdt van twee ridders die hem achtervolgen.Ga naar voetnoot29 Na Lancelots optreden volgt in de lange versie een gesprek tussen de twee Arturridders, dat ontbreekt in de korte versie (S V, p. 307, r. 22). Lanceloet bevat de passage wel (vs. 30050-30079). Ik citeer het begin van het gesprek, waarin verwezen wordt naar eerdere gebeurtenissen: Quant Kex voit Lancelot, si en ot moult grant joie et li dist: ‘Sire, sagement vos seustes partir do tournoiement ou nos estions remés por vos veoir. - Dont ne me veistes vos? fait Lanceloz. - Oïl, fet Kex, je m'en sent encore, que vos m'abatistes si durement que a poi que je n'oi le col brisié, et encor me sent je dou chaoir. 30050[regelnummer]
Alse Keye Lancelote kende
Hi was harde blide ende
Hi seide: ‘Here, sekerlike,
Wel consti sceden vroedelike
Vanden tornoye, daer wi al stille
55[regelnummer]
Een stuc lagen dor uwen wille.’
Lanceloet seide: ‘Saeghdi mi daer?’
‘Ja ic, here, hets mi oppenbaer:
Ghi staect mi soe af met allen
Dat ic den hals na brac metten vallen.’
(III) In het derde tekstgedeelte, waarin het begin van de oorlog tegen Claudas beschreven wordt (S V, p. 322-348), vallen de handschriften van de oscillerende versie uiteen in twee groepen. BN 122 en Rawlinson Q b 6 volgen de lange versie, terwijl de handschriften BN 123, BN 12573, BN 12580 en Yale een gemengde versie vertegenwoordigen. In deze gemengde versie vindt de overgang van de lange naar de korte versie plaats in de episode waarin de ridders aan het hof hun belevenissen vertellen. In de vier handschriften wordt het verslag van de ridders die na Lancelot en Gauvain aan het woord komen bekort, waarna (S V, p. 333, r. 7) de tekst aansluit bij de korte versie. De overgangspassage, waarvan ik hieronder een gedeelte citeer,Ga naar voetnoot30 komt ook voor in Lanceloet (vs. 32732-32765). Zij bestaat uit twee afzonderlijke tekstgedeelten die alleen in deze gemengde versie verbonden worden: (1) Lancelot vertelt aan de koningin dat een kluizenaar voorspeld heeft dat Mordred het einde van Arturs geslacht zal veroorzaken (S V, p. 334, r. 23-31); (2) Baudemagus arriveert aan het hof (S V, p. 336, r. 7-13). De tussenliggende tekst, waarin onder meer Bohort aan Lancelot een groet overbrengt van de dochter van koning Pelles, ontbreekt in deze gemengde versie èn in Lanceloet. Ter illustratie volgen de verzen waarin de twee tekstgedeelten op elkaar aansluiten. Lancelot heeft de koningin de voorspelling over Mordred meegedeeld: | |
[pagina 27]
| |
Et quant li rois [l. roine] oï ces paroles si est mout forment esbahi, si ne set que fere ne que dire, mes a tant laisse la parole ester. Si sejorna li rois et Lancelot jusques a la Madeleine et dedens celui terme fist li rois apareiller armes et chevaux par tos les lieus ou il estoient, et fist apareiller nés et galies et quanqu'il i convenoit. Celui jor vient li rois Baudemagus a court et amena od soi Patrides son neveu et out en sa compagnie .ccc. chevaliers preus et hardis (Micha, p. 351) 32750[regelnummer]
(...); ende alsi
Dat horde si was droeve daer bi
Ende tongemake. Si liet die tale
Daer af vallen al te male.
Die coninc dede hem binnen dien
55[regelnummer]
Van wapenen ende perden versien,
Van galeiden ende scepen toe,
Ende van al dat hem bedorste doe.
Op sinte Marien Magdalenen daghe
Quam Bandemagus, sonder sage,
60[regelnummer]
Die coninc, ende brachte tArturs hove
Ridders van herde groten love:
Patrides sinen neve, ende alsoe wel
.ccc. rudders, starc ende snel.
De grondtekst van de Middelnederlandse dichter behoorde, zo blijkt uit dit voorbeeld, in het derde tekstgedeelte van de Agravain tot de gemengde versie die is overgeleverd in BN 123, BN 12573, BN 12580 en Yale. (IV) In het tekstgedeelte vanaf S V, p. 349 wordt het vervolg van de oorlog tegen Claudas beschreven. Zowel de twee handschriften die in het derde tekstgedeelte de lange versie vertoonden (BN 122 en Rawlinson Q b 6) als de handschriften die een gemengde versie bevatten (BN 123, BN 12573, BN 12580 en Yale) sluiten in dit vierde tekstgedeelte aan bij de korte versie. De oscillerende versie is echter in vergelijking met de korte versie nog meer verkort.Ga naar voetnoot31 Dat is ook het geval met de Middelnederlandse versvertaling. De volgende passage is daarvan een voorbeeld. In de strijd tegen Claudas dreigen Gauvain en zijn metgezellen het onderspit te delven. Er zijn echter nog reservetroepen, die Gauvain nu in de strijd wil werpen: Lors apela mesires Gauuain .j. escuier. et li dist. va desouz ceste forest & dit a Gaheriet mon frere quil nous secueure a toute sa gent quil a en sa batai[le] & si di a bohort quil demeure tant que iou lenuoierai querre quar li secors claudin nous est uenus sour le col. et li ualles vient a gaheriet & li dist chou que mesire Gauuain li ot dit. Quant Gaheries oi que ses freres li mande quil le secuere si dist a ses gens (S V, p. 350, r. 28-35) De Middelnederlandse versvertaling gaat terug op een verkorte grondtekst: 33382[regelnummer]
Te hant mijn her Walewein onboet
Gaherette, die der waert trac,
Ende dus toten sinen sprac:
(...)
| |
[pagina 28]
| |
Deze verkorting maakt duidelijk dat de grondtekst van de Middelnederlandse dichter ook in het vierde tekstgedeelte de oscillerende versie bevatte.Ga naar voetnoot32 De vergelijking van Lanceloet met de kenmerken die Micha van de oscillerende versie geeft, heeft laten zien dat de dichter van Lanceloet een handschrift van de Lancelot en prose voor zich had dat de oscillerende versie van de Agravain bevatte.Ga naar voetnoot33 Deze conclusie op het niveau van de versie biedt, zoals in paragraaf 2.1. al is vermeld, nog onvoldoende steun voor het onderzoek naar de vertaaltechniek in Lanceloet. Door de getrouwheid van deze vertaling kunnen ook de geringste afwijkingen van belang zijn, hetgeen dwingt tot een poging de redactie van de grondtekst te benaderen: het handschrift binnen de oscillerende versie waarmee de grondtekst het meest verwant was. | |
2.2.4. De redactieMicha's analyse van de oscillerende versie bracht ook subversies aan het licht, waarmee Lanceloet in de vorige paragraaf eveneens vergeleken is. In het eerste tekstgedeelte (tot S V, p. 298) week de Middelnederlandse versie af van de subversies die in BN 123, BN 12573, BN 12580 en Rawlinson Q b 6 zijn overgeleverd, terwijl in het derde tekstgedeelte (S V, p. 322-348) Lanceloet niet overeenkwam met de tekst van BN 122 en, opnieuw, Rawlinson Q b 6. Dit zou erop kunnen wijzen dat de grondtekst wat betreft de subversie het meest verwant was met het handschrift dat resteert, Yale. Meer steun biedt het werk van Micha niet voor het onderzoek naar de redactie van de grondtekst. Het bepalen van de subversie waartoe de grondtekst moet hebben behoord, geeft echter onvoldoende informatie over de redactie van de grondtekst: redactionele varianten vindt men namelijk zonder moeite terug in handschriften die verschillende subversies bevatten. Het onderzoek moet om die reden op eigen kracht worden voortgezet. In deze paragraaf zal ik, aan de hand van de verzen 5531-10740, nagaan welke tekst | |
[pagina 29]
| |
in de zes Oudfranse handschriften die de oscillerende versie vertegenwoordigen het meest verwant is met de redactie van Lanceloet.Ga naar voetnoot34 Lanceloet deelt enkele opvallende redactionele overeenkomsten met de tekst in BN 122. Het overtuigendste voorbeeld van de nauwe verwantschap tussen dit handschrift en de grondtekst van de Middelnederlandse dichter is te vinden in de passage waarin Gaheret en Gindan aan hun gerechtelijk tweegevecht gaan beginnen. Gaheret probeert zijn tegenstander van de strijd te laten afzien, maar vergeefs: 9515[regelnummer]
Gaheret seide tot hem: ‘Na dien
16[regelnummer]
Dat gi u dus vaste hout in desen,
Sone mager en geen pays wesen.’
Dus duerde die camp al in een
Toten middage tusscen hem tween
Het is evident dat tussen vs. 9517 en 9518 een stuk tekst ontbreekt; in vs. 9518 is het gevecht al een tijd aan de gang. In de meeste Oudfranse handschriften verloopt de strijd als volgt: ‘Par foi, fait Gueheriez, dont vos gardez de moi, car autrement n'i puet il avoir pais.’ Atant laissent corre les chevax et s'antredonnent granz cox qu'il font voler les pieces des lances, et s'entrehurtent des cors et des escuz si durement qu'il sont tuit estonné; si volent a la terre l'uns ça et li autres la, si n'i a celui qui conroi sache de lui et jurent grant piece a la terre comme mort. Mais tout premier se leva Gueheriés et mist la main a l'espee et s'apareille de monstrer la greingnor prouesce qu'il puet, car bien connoist que moult est cil bons chevaliers a cui il joste. Et neporquant li granz droiz qu'il i a li donne si grant cuer qu'il nel doute riens: se li cort sus l'espee dreciee et cil se fu ja relevez et ot l'espee traite et l'escu geté sor son chief et s'adrece vers Gueheriés, que il doute moult plus que il ne faisoit au conmancement et il li donne amont el hiaume de l'espee si qu'il li fait les ieuz estanceler. Et cil li repaie le greingnor cop qu'il puet amener si bien que touz s'en merveille Gueheriés. Lors conmance entr'aux l'escremie, si dure tant que cil qui l'esgardent dient que moult sont andui de grant prouesce, si se depiecent les escuz et les hauberz par la ou il s'ataingnent. Ensi dura entr'ax la bataille jusques aprés midi (M IV, LXXII, 26-28)Ga naar voetnoot35 Met opzet heb ik deze lange passage geciteerd; zo is duidelijk hoe groot de afwijking in de Middelnederlandse versvertaling is. Van een kopiistenfout in hs. 129 A 10 is echter geen sprake. Het onderzoek naar de grondtekst van de Middelnederlandse dichter leidt tot de bevinding dat de passage tussen de gecursiveerde woorden ook ontbrak in BN 122 (fol. 105R).Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 30]
| |
Een tweede voorbeeld van de nauwe verwantschap tussen BN 122 - en in dit geval ook BN 123 - en de grondtekst van de Middelnederlandse dichter neemt minder ruimte in beslag. Hertog Cales heeft vier neven die hem bijstaan in zijn strijd: 10346[regelnummer]
Daer na es hi te sinen neven gegaen,
Daer die een af hiet Cassibilaen,
348[regelnummer]
Die de joncsteGa naar voetnoot37 van sinen neven was,
Ende die ander hiet Abylas
Ende die derde Dyonele.
Hi deedse varen uten castele.
Over de naam van de vierde neef wordt niet gerept. In de meeste Oudfranse handschriften daarentegen komt hij wel voor: Lors vient a ses neveuz dont li uns avoit non Casibilans et ce ert li plus jovenes et li autres avoit non Abilas et li tierz ert apelez Dyonis et li quarz Dion; si les fait issir fors del chastel (M IV, LXXII, 54)Ga naar voetnoot38 In BN 122 (fol. 108R) en BN 123 (fol. 78V) ontbreekt de vierde naam eveneens.Ga naar voetnoot39 Deze twee voorbeelden wijzen erop dat de grondtekst van de Middelnederlandse dichter nauw verwant was met BN 122. Er zijn ook passages waar meer handschriften uit de oscillerende groep verwantschap vertonen. Het eerste gedeelte van de strijd die hertog Cales voert tegen zijn zonen is goed afgelopen; hij heeft de overwinning behaald, voornamelijk dankzij Agravein en zijn broers. Bij terugkeer in het kasteel mist men de gevangengenomen Agravein. Gaheret denkt dat hij dood is: Lors conmance trop grant duel a faire et regreter son frere a haute voiz et dist: ‘Ha, Diex, quel domage, s'il est morz!’ Et li dus li dist: ‘Sire, por quoi faites vos tel duel? Sachiez qu'il n'est mie morz, mais par aventure cil de la l'ont pris et je i envoieroie orandroit savoir (M IV, LXXII, 63)Ga naar voetnoot40 Ergens in de Oudfranse traditie heeft een kopiist een fout gemaakt in deze passage. Een saut du même au mêmeGa naar voetnoot41 is er de oorzaak van dat het tekstgedeelte tussen morz en morz overgeslagen werd.Ga naar voetnoot42 De redactie die daardoor ontstond, is bewaard gebleven in BN 122 (fol. 109R), BN 123 (fol. 79V), BN 12573 (fol. 26R), | |
[pagina 31]
| |
BN 12580 (fol. 21V) en Rawlinson Q b 6 (fol. 234R). De grondtekst van de Middelnederlandse versvertaling was verwant met deze handschriften:Ga naar voetnoot43 10688[regelnummer]
Doe ginc hi maken rouwe groet.
Hi clagede sinen broeder sere
Ende seide: ‘Es hi doet? Ay God lieve Here,
Es hi doet, datGa naar voetnoot44 scade sonder waen.
692[regelnummer]
Hi mach wel iewerinc sijn gevaen.
Ic sal sinden om berecht te sine des
Ocht hi iewerinc gevaen es
In het vorige voorbeeld bewaarde Yale als enige vertegenwoordiger van de BN 122-groep een redactie zonder de saut du même au même (fol. 25R). Toch is ook dit handschrift verwant met de grondtekst van de Middelnederlandse dichter. Het volgende voorbeeld maakt dat duidelijk. Gurrees heeft een jonkvrouwe bevrijd van haar belager, maar hij heeft geen behoefte aan eerbewijzen. Hij reageert dan ook negatief op het verzoek bij haar te blijven: et il a tant a faire qu'il ne set que demorer, et por ce s'an ira et les conmandera a Dieu. Et la damoisele le prant au frain (M IV, LXXI, 36) In Yale (fol. 8V) komt het gecursiveerde gedeelte niet voor; de andere handschriften uit de BN 122-groep bevatten de zinsnede wel.Ga naar voetnoot45 De grondtekst van de Middelnederlandse dichter is verwant met Yale: 7326[regelnummer]
Ende hi hadde so vele te doene toe
Dat hi niet en mochte bliven doe.
28[regelnummer]
Die joncfrouwe quam tote hem thant
Ende sloech an sinen breidel hare hant
De wisselende redactionele verwantschap die Lanceloet vertoont met de redacties van de Agravain in de handschriften die de oscillerende versie vertegenwoordigen sluit de mogelijkheid uit dat één van de betrokken handschriften als de grondtekst heeft gefunctioneerd.Ga naar voetnoot46 Bovendien blijkt hieruit dat het ondoenlijk is het handschrift aan te wijzen dat het meest verwant was met de grondtekst van de Middelnederlandse dichter. De wisselende verwantschap staat dan ook niet toe | |
[pagina 32]
| |
dat de vergelijking van Lanceloet met de Lancelot en prose zich kan beperken tot één redactie van de Oudfranse roman. Deze gevolgtrekking wil ik nog eens illustreren aan de hand van de redactie in het handschrift dat de grootste verwantschap met de grondtekst lijkt te bezitten: BN 122. De tekst in dit handschrift vertoont frappante overeenkomsten met de Middelnederlandse versvertaling. De verschillen zijn echter evenzeer opmerkelijk. In de volgende passage komt dat duidelijk naar voren. Gurrees heeft een oude ridder van de dood gered. De dochter van de man vraagt aan Gurrees of hij Lancelot kent: Certes, damoisele, fait Guerrehés, se je seusse qu'il fust vis, je deisse qu'il fust .I. des millors chevaliers del monde fors seulement mon seingnor Gauvain mon frere. Mais nos cuidons bien qu'il soit morz et por ce ne vos en sai je que dire.’ -‘De mort, fait ele, le deffende Diex sor toz les homes del monde, car trop seroit grant dolor se tiex hom comil est moroit encore. - Damoisele, fait Guerrehés, le veistes vos onques? (M IV, LXXI, 8) par foit demisielle se ie quidarsse quil fust uis. ie desisse que chou est li miudres cheualiers de tout le monde et qui plus a fait darmes et pour dieu le ueistes uous onques. fait il (BN 122, fol. 96R-96V) De gecursiveerde woorden ontbreken in BN 122, maar de Middelnederlandse versvertaling volgt een grondtekst waarin de passage wel voorkwam: 6307[regelnummer]
Gurrees antworde hare al bloet:
8[regelnummer]
‘Wistic dat hi levende ware,
Ic soude seggen openbare
Dat geen beter man ne leeft
Heden, die ridders name heeft,
12[regelnummer]
Sonder Walewein mijn broeder allene,
Mar wi wanen al gemene
Dat hi doet es; daer bi weet ic u
Van hem niet berechtene nu.’
16[regelnummer]
‘Doet?’ antworde die joncfrouwe saen,
‘Daer af hoedene sonder waen
Die Here es van hemelrike.
Het ware grote scade sekerlike
20[regelnummer]
Ende rouwe storve noch sulc een man.’
Gurrees vragede hare dan
Ocht si den ridder hadde gesien.
Voor de andere handschriften uit de BN 122-groep kunnen zonder veel moeite dit soort voorbeelden eveneens gegeven worden.Ga naar voetnoot47 Het houdt in dat alle handschriften uit de groep bij de vergelijking van Lanceloet met de Lancelot en prose | |
[pagina 33]
| |
betrokken dienen te worden. Het gaat dan om de volgende ‘manuscrits oscillants’:Ga naar voetnoot48 BN 122: gedateerd 1344; bevat Lancelot (vanaf S IV, p. 177), Queste en Mort Artu; Agravain 93V-218V. BN 123: 14e eeuw; bevat Lancelot (vanaf slot Charrette, S IV, p. 222), Queste en Mort Artu; Agravain 61R-196V. BN 12573: einde 13e eeuw; bevat Lancelot (vanaf Agravain), Queste en Mort Artu; Agravain 1R-182V. BN 12580: 13e eeuw; bevat Lancelot (vanaf Agravain), Queste en Mort Artu; Agravain 1R-151R. Yale: einde 13e eeuw; bevat Lancelot (vanaf Agravain), Queste en Mort Artu; Agravain 1R-186R.Ga naar voetnoot49 Rawlinson Q b 6: eerste derde gedeelte 14e eeuw; bevat Lancelot, Queste en Mort Artu; Agravain 222R-313V.Ga naar voetnoot50 | |
2.3. BesluitHet onderzoek naar de Oudfranse grondtekst die de Middelnederlandse dichter tot zijn beschikking had voor zijn vertaling van de Lancelot en prose heeft aangetoond dat het bewuste handschrift een oscillerende versie van de Agravain moet hebben bevat. Deze versie wordt aangetroffen in zes handschriften, de BN 122-groep. Omdat het niet mogelijk bleek de Oudfranse redactie aan te wijzen die het meest verwant is met Lanceloet, zal in de volgende hoofdstukken de Middelnederlandse vertaling worden vergeleken met alle zes redacties van de oscillerende versie van de Agravain. Om de mogelijkheid tot controleerbaar verwijzen te behouden, zal ik zoveel mogelijk citeren naar de uitgegeven Oudfranse handschriften (de edities van Sommer en Micha), waarbij de afwijkingen in de BN 122-groep in de noten zullen worden ondergebracht. Deze gecompliceerde werkwijze wordt nog eens bemoeilijkt door de redactionele verschillen tussen Lanceloet en de zes redacties van de oscillerende versie. Zij kunnen namelijk niet zonder meer op naam van de Middelnederlandse dichter worden geschreven. De teksttraditie van de Lancelot en prose is zo ingewikkeld dat niet uitgesloten kan worden dat een variant in Lanceloet berust op een van de vele andere redacties van de Agravain.Ga naar voetnoot51 Een vergelijking met alle Oudfranse handschriften is voor een omvangrijke tekst als Lanceloet echter niet mogelijk. Om de kans op een onjuiste interpretatie toch zoveel mogelijk te beperken, is het Middelnederlands in de betrokken gevallen ook vergeleken met de korte versie (S V, | |
[pagina 34]
| |
p. 3-58), de lange versie (M IV, LXX, 1 - LXXII, 64) en de gemengde versie.Ga naar voetnoot52 Omdat Lie in haar studie gewezen heeft op voorbeelden van nauwe verwantschap van Lanceloet met de redactie in BN 110Ga naar voetnoot53 en met de Duitse Lancelot-vertaling die door Kluge is uitgegeven,Ga naar voetnoot54 zijn ook deze teksten waar nodig in het onderzoek betrokken. Het laat zich raden dat deze werkwijze een vlotte bewijsvoering uitsluit. Iedere besproken plaats in de volgende hoofdstukken is het resultaat van moeizaam vergelijken. Deze studie naar de vertaaltechniek van de dichter van Lanceloet in de Lancelotcompilatie toont eens te meer aan hoe juist de waarschuwing van Maartje Draak is geweest: ‘de Lancelot-philologie (gaat) niet op rozen (...) - men zal voor ieder bewijs diep moeten graven, in de Franse Lancelot-handschriften wel te verstaan.’Ga naar voetnoot55 |
|