De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijStem: De Mars van Eugeen.
Hey den Bras!
Koeragie, aan het drinken al te zaam,
Zo vat een Glas,
Opgevuld met Franze-kraam,
Zo, zo, zo, zo, zo.
Do, do, do, do, do,
Wilt uwe dorst als helden lessen,
Vol de Glazen, En leeg de Vlessen,
Zoet, zoet, zoet,
Heel goed, ô gants-bloed!
Kloek, en kleeg,
Veeg, en leeg,
Ha! de Wijn, Glad en reyn,
Doet ons alle vrolijk zijn.
| |
[pagina 66]
| |
Schenk weer vol,
Bachus-nat moet zijn gedronken figeland,
Heel zagt en vol,
Keelenburg roept al brand,
Brand, brand, brand, brand, brand,
Trant, trand, trand, trand, trand,
Lings om, regts om, weer herstelje,
Hoog het Glas, op Schouwer de Botelje,
Keer, keer, keer,
Hier’s nog meer, Na begeer,
Knip en knap,
Hy dat’s rap,
Met een Fluyt, resoluyt,
Doven wy de Vonken uyt.
Avoes Grampeer,
Jou gebrogt, toe-gedogt, met een lieffelijk gelaat,
Kom rap nog meer,
Weerd u als een Soldaat,
Klink, klink, klink, klink, klink,
Drink, drink, drink, drink, drink,
Al ons gezelschap zijn nob’le Bazen,
Schotels te vegen, en legen de Glazen,
Val, val, val,
Zonder mal, sla de Bal,
Binne mik,
Laat de zwik,
Nog al meer, Tot u eer,
Lopen zo na ons begeer.
|
|