Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Biezondere VerzamelingenI. Iets over de verzameling schilderijen van oude meesters van de heer H. Goossens te GentDe verzameling van de heer Goossens onderscheidt zich gunstig van wel de meeste door rijke burgers-liefhebbers aangelegde kolleksies: zij maakt niet de geringste aanspraak op de weidse tietel van ‘galerij’ of de noch weidsere van ‘muzeum’; zij omvat een betrekkelik gering aantal schilderijen, en onder deze zijn er slechts weinige, nauweliks een half dozijn, welke wij er liefst niet zouden in aantreffen. Niet in een van die daartoe opzettelik gebouwde lokalen, die er zoo graag wilden uitzien als... muzea en toch zo heel dikwils de indruk maken van een... enigsins deftige... uitdragerswinkel of bazaar; neen, in met smaak gestoffeerde, elke dag van het jaar bewoonde vertrekken: in ontvang-, eet- en werkkamer van de verzamelaar zelf zijn deze stukken opgehangen, meestal in eenvoudige, doch bij karakter en toon van elk stuk goed passende lijsten, gedeeltelik, zoals, eilaas! met de drie vierden van alle oude schilderijen het geval is, al te vaak en al te dik vernist, maar meestal vrij van overvloedige, altans van storende bijschildering of hertoetsing, kortom: de meeste in werkelik goede staat. Het is ons doel niet, de gehele verzameling te bespreken. De stukken van gering gehalte, waarop wij hoger doelden, - op één na, een Heilige Familie van L. d'Heere, slechts van kleine verhoudingen, - laten wij opzettelik ter zijde. Onder de andere werken kiezen wij dan uit een vijftal portretten, een tweetal genretaferelen, een drietal landschappen, naar ons oordeel | |
[pagina 2]
| |
juist die dingen, welke, door hun onbetwistbare kunstwaarde, vroeg of laat wel eens tot verrijking van een of ander openbaar muzeum zouden mogen hier of elders in aanmerking komen. Zoveel mogelik willen wij, bij deze behandeling, de kronologiese volgorde in acht nemen. A. Dürer (?) (1471-1528)
De zogezeide Hans Imhof Zonder twijfel zijn het de portretten, welke aan de verzameling van de heer Goossens haar betekenis geven. Echt of onecht, m.a.w., werk van de door de eigenaar genoemde meesters of van leerlingen, stukken van waarde zijn zij alle, overwaard in ruimen kring bekend en... besproken te worden. Een eigenaardig geval is het, in de eerste plaats, met een borststuk van een manGa naar voetnoot1, in wie wel eenieder, op de eerste blik, | |
[pagina 3]
| |
dezelfde persoon zal herkennen, door Albrecht Dürer gekonterfeit in het beroemde portret uit het Prado, te Madrid, namelik, dat van de zogezeide Hans Imhof. Wel is waar is de man in het Gentse eksemplaar verscheiden jaren jonger dan die uit het Madrileense, dat, zoals men weet, het jaartal 1521 vertoont, jaartal, aan de echtheid waarvan overigens op goede grond (hertoetsing is zichtbaar) wordt getwijfeld evenals men het geensins algemeen eens is over de naam van de gekonterfeite persoon zelf.
M. Van Mierevelt (1567-1641)
Dame op gevorderde Leeftijd Ook is er enig verschil tussen de omtrek van het hoofddeksel in beide stukken: in het stuk van de heer Goossens is de hoedrand meer uitgesneden dan in het andere. Voor het overige dekken de twee interpretasies elkaar zo volkomen mogelik, altans - tot op de kleurbehandeling na, die, ondanks alle meer oppervlakkige overeenkomst: de bruine toon van het | |
[pagina 4]
| |
vlees, de zachte, bijna in 't geheel wechsmeltende omtrekken, - toch niet de zelfde is. In geen van beide eksemplaren, overigens, liggen de karakteristieke kenmerken van Dürer overtuigend vóór de hand: de tekening is niet krachtig, niet grafies, niet purieteins genoeg; het koloriet is harmonieuzer, meer Nederlands, in elk geval min Duits, dan wij bij hem gewoon zijn. Daar komt noch bij, dat de heer Goossens in de linkerbovenhoek een monogram ontdekte, dat hij, ofschoon het zeer onduidelik is geworden, ontcijferde als: en dat, bijgevolg, wel enigsins zou lijken op het monogram van H. Holbein d. O., al denken wij er daarom niet aan, aan deze meester het vaderschap toe te schrijven. In de verste verte zelfs niet. Het portret vertoont sporen van lichte bijtoetsing aan de hoedrand, aan het haar van het hoofd, in de hemdsplooien, in de blekere gedelten van het gezicht. Naar de eigenaar verzekert, bevindt het zich sedert anderhalve eeuw in het bezit van zijn famielie. (Zie de plaat, bl. 2). Niets raadselachtigs levert op het Portret van een Vrouw op middelbare LeeftijdGa naar voetnoot1, dat men, ook zonder ander getuigenis dan die het stuk zelf zo ondubbelzinnig aflegt, voor een werk van Jan Verspronck zal houden. Het is voluit getekend en draagt het jaartal 1652 (Zie de plaat, bl. 5). Onze reproduksie mag wel volstaan, om een gedacht te geven van het zeer simpathieke fieguur, de volkomen natuurlikheid van de houding, de eenvoud, de gemoedelike eenvoud van de gehele voorstelling. Wat zij echter niet kan weergeven, dat is de gedragen, gerijpte, alleszins verzorgde uitvoering: de bijna skulpturale uitsprong van voorhoofd, neus, kin, wangen, lippen; de het leven zelf afgekeken, enigsins weemoedige, vermoeide uitdrukking van het niet zeer | |
[pagina 5]
| |
schone gezicht; de keurig gevormde hand; het mooie, tonige wit van de brede met een fijn boordje kant gezoomde platte kraag; het geglim van de zijde, zwart, stemmig gehouden, even doorbroken met een vlekje hel-lila van het onderkleed op de knieën.
Jan Verspronck (1597-1662)
Dame op middelbare Leeftijd Minder merkwaardig zeker, toch noch zeer verdienstelik is een andere beeltenis, voorstellende een Dame op gevorderde Leeftijd,Ga naar voetnoot1 (zie de plaat, bl. 3) terecht toegeschreven, menen wij, aan Michiel van Mierevelt, van wie het de meest in 't oog springende eigenschappen: de straffe, bijna harde, soms toch wat gevoelige tekening, de sobere, stemmige, strenge, koude, men | |
[pagina 6]
| |
zou mogen zeggen: kalvinistiese kleurbehandeling tot een karaktervol geheel verenigt. Zonder zo ver te gaan als de kunstbeoordelaar van Le Journal de Gand, die het werk, in 1889 in de Kunst- en Letterkring tentoongesteld, een petit chef-d'aeuvre noemde, vinden wij het stukje toch wel interessant.
Rembrandt (?) (1606-1669)
Jongeling Belangwekkend, ofschoon wél aanleiding gevend tot debat, is de beeltenis van Een Jongeling (zie de plaat, bl. 6)Ga naar voetnoot1, door enkelen, ook door de heer Goossens zelf, aan Rembrandt toegeschreven, ja, door sommigen, naar de eigenaar ons mededeelde, gehouden voor het portret van Titus, de zoon van de onsterfelike meester, toen hij, vóór in de twintig ongetwijfeld, reeds in zich de kiem | |
[pagina 7]
| |
droeg van de kwaal, die hem op noch geen dertigjarige ouderdom naar het graf sleepte. Een gissing, niets meer dan een gissing, die wij ons niet gaarne zouden verstouten, te onderschrijven. Indien het stuk werkelik van Rembrandt was, dan zou het, dunkt ons, het gevoegelikst kunnen gerangschikt worden onder zijn werken van rond het jaar 1641, toen o.a. ook het Mansportret, nr 397 uit het Brussels Muzeum, voltooid werd, met hetwelk het werkelik, namelik door de uitvoering, en voor zoveel men dit van schilderijen, die men niet naast elkaar kon zien, vaststellen kan, gelijkenis en vast verwantschap oplevert. Jammer achten wij het, dat het stuk zo zeer vernist is, dat het er, o.a., een deel van zijn doorschijnendheid heeft bij ingeboet. Zo is, in de muur op de achtergrond aangebracht, niet dan met inspanning te onderscheiden een soort van venster- of deuropening, waardoor men, op een bewolkte lucht, een kerkgevaarte en andere gebouwen gevoelt meer dan ziet. Onbetwistbaar is deze laatste biezonderheid, - het openen in de muur van zulk een lichtbres, - wel eigen aan Rembrandt, die haar te pas bracht in zijn ‘Daniël, lezend bij een open venster.’ Ook is de manier, waarop het stil-weemoedig jongelingsgelaat verlicht is, wel die van de meester, maar, naar mij voorkomt, is het effekt hier grover, de tegenstelling brutaler, de zwarten - of ligt ook dit aan de vernis? - te weinig diafaan. Wij wagen het niet, in de netelige kwestie van het auteurschap uitspraak te doen. Toch kunnen wij niet nalaten te zeggen, dat wij, op de zoéven aangewende gronden, voorlopig meer aan een verdienstelik Schulbild dan aan een oriezjienele schepping denken. Wat betreft het vijfde portret, dat van een Jonge Dame op natuurgrootte, voorzien, op de achtergrond, links, van het opschrift: AETATIS SUAE 21, 1652Ga naar voetnoot1 (zie de plaat, bl. 8), - wij houden het voor een autentieke Terborch en beschouwen 't als | |
[pagina 8]
| |
een niet onbelangrijke bijdrage tot de kennis van deze meester. Uitgevoerd in een enigsins matte, ondanks het aangewende rood, blauw, wit, oranje en kastanjebruin, als grijs aandoende tonalieteit, werkt het wel wat dekoratief als geheel, doch verdient het, door zijn aan een bijna puntgave bewaring te danken grote frisheid en echtheid van kleur, ook ondanks het houterige en stijve van het fieguur, te worden opgemerkt boven zekere andere stukken van de meester.
G. ter Borch (1608-1681)
Jonge Dame Dat de voorgestelde dame, om de oranje, die zij in de hand houdt, een prinses van het huis van Oranje zijn zou, wordt, dunkt ons, tegengesproken door de opvallende gelijkenis, welke | |
[pagina 9]
| |
het fieguur oplevert met het voornaamste personaazjie uit Het Konsert, Louvre, nr 2589. Onder de stukken met fieguren vinden wij er vooral twee interessant. Het een, een grauwschildering, is het werk van de wel wat saai-droge, maar toch wel begaafde illustrator van Cats' werken, Adriaan van der Venne.Ga naar voetnoot1 Het stelt voor Dansende Schooiers, Kromme Lappen, zoals de schilder die zelf betietelde op het werk; enigsins konvensjonele, eventjes maar naar kariekaturen zwemende fieguren, meer, zelfs veel meer koddig dan humoristies, wat verwant met zekere fieguren van Callot, doch wel karakteristiek Hollands. Deze fieguren zijn daarenboven dragers van een... allegorie: zij stellen de vijf zinnen voor, soms op een wijze en door gebaren, die alles behalve kies mogen heten. Het stuk is voluit getekend: A. van der Venne. Verdienstelik, zonder meer, acht ik de Bivakkerende Ruiters en Voetknechten van Albert (?) Cuyp,Ga naar voetnoot2 getekend met de famielienaam alleen, maar voluit, voorstellende, omringd door te paard zittende hopmannen, enige neergehurkte of zittende, met dobbelstenen spelende krijgslieden. Tamelik donker geworden is een HertenjachtGa naar voetnoot3, van nabij verwant met dergelike samenstellingen van Frans Snijders, - een statig geweid hert, overvallen door een gehele troep verwoede honden, - een toneel vol leven en beweging. Een repliek van nr 2508 uit het Louvre, Reizigershalte van Isaak van Ostade,Ga naar voetnoot4 vertoont het handteken A.V. Ostade en het jaartal 1646. Hier staan wij vóór een moeilik vraagstuk. Zoveel ik mij kan herinneren is het stuk uit het Louvre minder volmaakt, minder oorspronkelik werk dan dit. En toch gaat het niet aan, het schilderijtje van de heer Goossens voor iets | |
[pagina 10]
| |
anders te houden dan voor een kopij, door Adriaan vervaardigd, van een werk van zijn vader. Zou nr 2508 wellicht ten onrechte aan Isaak zijn toegeschreven? J. Ruysdael (1628-1682)
Slot Bentheim Eindelik willen wij niet verzuimen, noch een woord te zeggen van een alleraardigst landschapje,Ga naar voetnoot1 voorzien van het monogram YR, d.i. I.R., voorstellende, zoals een vergelijking met nr 1496, oud nr 1577 uit de Königliche Gallerie te Dresden genoegzaam bewijst, Slot Bentheim, gezien van binnen de vestingmuren, niet van uit het omliggende landschap (zie de plaat bl. 10.) Het kleine paneel, dat tegelijkertijd uitmunt door stijl van lijnen en door de fijnste kleurschakeringen, vertoont ons het oud kasteel, in een kring van dichte bossen, op een heuvel, aflijnend op een uit drie wel onderscheiden plans bestaande | |
[pagina 11]
| |
achtergrond, een in het ogenstrelendste licht badende vlakte. In het midden van het voorplan een waterloop, behandeld met al de prettige levendigheid, welke de Ruysdaels aan hun rievieren wisten te geven: als een lichtgevende slang daalt de waterloop van de hoogte, vormend hier en daar een kleine, zeer plezierige waterval. Een tweetal personaazjes, van een hond vergezeld, schrijden, van het vlondertje, dat ongeveer in het midden is opgetimmerd, naar het slot... Noch andere biezonderheden, alle toch bezienswaard, laten wij onvermeld. Het is weinig minder dan een juweeltje van kunst, waarvan wij alleen betreuren, dat het zo heel dikwerf is vernist geworden, - een euvel, dat wij ons wel zullen wachten, de tegenwoordige eigenaar tot een verwijt te maken.Ga naar voetnoot1 Pol de Mont. | |
[pagina 13]
| |
1. Naschrift.Tot mijn niet geringe verbazing las ik, nadat, in de vorige maand, mijn hierboven bedoeld opstel in Kunst en Leven was verschenen, op bl. 9, onderaan, en op bl. 10, bovenaan, de volgende regelen: ‘Een repliek van nr 2508 uit het Louvre, Reizigershalte van Isaak van Ostade, vertoont het handteken A.V. Ostade en het jaartal 1646. Hier staan wij vóór een moeilik vraagstuk. Zoveel ik mij kan herinneren is het stuk uit het Louvre minder volmaakt, minder oorspronkelik werk dan dit. En toch gaat het niet aan, het schilderijtje van de heer Goossens voor iets anders te houden dan voor een kopij, door Adriaan vervaardigd, van een werk van zijn vader. Zou nr 2508 wellicht ten onrechte aan Isaak zijn toegeschreven?’ Zo stond en staat het er, inderdaad, - doch zó had ik het niet gesteld. Al was het ook al meer dan een half jaar geleden, | |
[pagina 14]
| |
dat ik het opstel persklaar -, en vast twee maanden, dat ik de proef naar de drukkerij had gezonden, trof het mij, onmiddellik, dat ik heel iets anders, ja, nagenoeg het tegenovergestelde van het aangehaalde geschreven had. Hoe was dan deze... zonderlinge, ja geheel onmogelike lezing er gekomen? Gelukkig dat ik op mijn tafel het handschrift noch had liggen, waarin het, in werkelikheid, van af de woorden: minder oorspronkelik werk dan dit, als volgt luidt: ‘Zeker is het vermetel, boven een werk, dat aan geen mindere galerij behoort dan het Louvre, te durven verkiezen een schilderij uit een prievaat-verzameling in een Vlaamse provinsiestad. En toch gaat het niet aan, het schilderij van de heer Goossens te houden voor een kopij, door Adriaan vervaardigd van een werk van zijn broeder, vermits deze laatste, daarenboven zijn leerling, in 1646 pas zijn 25e jaar bereikt had en de gezonde rede bijgevolg niet kan aannemen,dat de toen 36-jarige Adriaan het werk van een “jongere” en “mindere” zou gekopieerd hebben! Dat nr 2508 uit het Louvre is niet gedateerd, al vertoont het het handteken: Isack van Ostade. Zou dit handteken, waarin het Isack al wat vreemd aandoet, terwijl dat op het stuk van de heer Goossens al de kenmerken van de echtheid vertoont, wellicht apokrief zijn en bijgevolg nr 2508 wellicht ten onrechte aan Isaak zijn toegeschreven? Of zou - wat waarschijnliker voorkomt - het Gentse stuk misschien wel de eerste uitgaaf, en nr 2508 een repliek en kopij zijn, desnoods dan - als dusdanig, als kopij, - werk van Isaak?’ Ik houd er des te meer aan, deze tekst in zijn oorspronkelike gedaante te herstellen, daar ik, na intussen nr 2508 in de loop van de Zomer te hebben teruggezien, dit stuk, 0,58 h. bij 0,83 breed, paneel, voor een heuse kopij aanzie, en wel van de jongste van beide broeders. De lezer gelieve deze terechtwijzing, die ik mij zelf evenzeer als de heer Goossens schuldig meende te zijn, voor lief te nemen. | |
[pagina 15]
| |
Van de heer Goossens zelf ontving ik de volgende nota, waaraan ik hieronder onveranderd plaats verleen, zonder er nochmaals mijn mening tegenover te stellen. ‘Op blz. 6 beoordeeld de heer Pol de Mont de schilderij aan Rembrandt toegeschreven, waarop “Een Jongeling” is afgebeeld. Vergist hij zich niet als hij die beeltenis aanziet als zijnde die van een jongman van “vóór in de twintig?” De gelaatstrekken schijnen meer deze te zijn van een om de 14 a 15 jarige aankomeling. Het slot van zijne beoordeeling over die beeltenis is daarbij eene verrassing. Inderdaad, als men aandachtig zijne aangewende beoordeelingsgronden in aanmerking neemt en daaruit de redelijke en rechtmatige gevolgtrekking maakt, dan moet men noodzakelijkerwijze tot het tegenovergestelde besluit komen: als zou het stuk enkel “een verdienstelijk Schulbild” wezen. Is de schilderij, destijds, wat te veel vernist geworden, daarin ligt toch geen voldoende reden om haar haren rechtmatigen oorsprong te doen verliezen. Het stuk is evenwel in zeer goeden staat van bewaring. De “zwarten” zijn wel zóó diafaan als in de schilderij van het Brussels Museum; de halve tinten, in het gelaat b.v., brengen daar een zacht, toch krachtig licht aan. - De heer Pol de Mont herkent zelf dat “de manier waarop het stil weemoedig jongelingsgelaat verlicht is, wel die is van de meester.” Hoe kan hij daarbij dan het effekt grover, de tegenstelling brutaler gezien hebben? De uitstekend gelukte photographie die van de schilderij gemaakt is, en in 't bezit geweest is van de heer Pol de Mont, laat overigens genoegzaam toe te zien dat zij hare doorschijnendheid niet heeft verloren. Wel is waar het “Cliché” op de photographie nagemaakt en bij den tekst opgenomen, is integendeel niet gelukt, bijzonder in de “halve tinten” en “zwarten”; niet daarop nochtans, maar op de schilderij zelf kan eene rechtmatige beoordeeling steunen. Ten slotte, het Schulbild, waarnaar voorloopig des Heeren Pol | |
[pagina 16]
| |
de Mont's beoordeeling verzend, met de eigenschappen die hij er zelf aan toekent, is bij leerlingen of volgelingen niet te bepalen, zelfs niet bij Rembrandt's beste leerling en vriend Ferdinand Bol, maar wel bij de meester zelf, in de derde periode van zijne kunstenaarsloopbaan (1640-1642), zoo als de heer Pol de Mont zelf ook beweerd.’- |
|