Kunst en Leven. Jaargang 1
(1902-1903)– [tijdschrift] Kunst en leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||
III. De hoofdkerk van Brugge en haar kunstschatI. Het gebouw.Alvorens den tempel binnen te treden en met de aldaar voorhanden zijnde kunstvoortbrengselen nader kennis te maken, achten wij het oorbaar eene wijl bij het gebouw zelf en zijne geschiedenis te vertoeven. Op de plaats, waar zich thans de Brugsche kathedraal verheft, bestond vroeger eene houten kapel, door Sint Elooi opgericht en aan O.L.V. toegewijd; dit moet omstreeks het midden der VIIe eeuw gebeurd zijn. Reeds vóór 961 werd ze tot parochiekerk van St Salvators verheven en naderhand door een steenen gebouw vervangen, welks voltooiing ettelijke jaren vergde. Het onderste gedeelte des torens - ongetwijfeld het oudste gedeelte der kerk - dagteekent vermoedelijk van 1116-1127 en bestaat uit veldsteen; het daaropvolgend gedeelte, van 1183-1228, is met grove steenenGa naar voetnoot1 van 36 × 17 ½ × 9 ½ kub. centimeters gemet- | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
seld, terwijl deze, gebruikt bij het bouwen des koors in 1280, maar 28 ½ × 14 × 7 kub. cent. omvang hebben. Volgens Schaeyes is St Salvatorskerk van Brugge het eerste gebouw onzes lands, in baksteen opgericht; eerst veel later werd dit tot het oprichten van private woningen aangewend. Een brand, door onvoorzichtigheid van op het dak werkende loodgieters veroorzaakt, legde op 9n April 1358 bijna geheel de kerk in asch: enkel de toren, de kruisbeuk en een deel des koors ontsnapten aan het vernielend element. Men begon nog hetzelfde jaar de heroprichting en in 1362 waren de beuken voltrokken. Ziedaar waarom het gebouw duidelijk twee stijlen vertoont: den romaanschen in het oudste en den ogivalen in het latere gedeelte. Die tranten, beide aangewend bij hunne opkomst in ons land en voornamelijk in de nabijheid der kust, geven onze kathedraal niet enkel een eenvoudig, maar zelfs een somber en streng uitzicht. De nieuwe Godsdienst, zonder zich door geweld op te dringen, had niettemin tegen diep ingewortelde heidensche begrippen te worstelen en de eerste tempels dragen sprekend het karakter van dien - laat ons zeggen: - zielstoestand: hun bouw is over het algemeen zwaar, stroef, massiefGa naar voetnoot1; de stevige torens, met hunne kleine galmgaten, vertolken eene gedachte van weerstand tegen (mogelijkedaadzakelijke vijandelijkheden; het lijken eerder geduchte versterkingen, dan schuilplaatsen van vrede. ‘Van hare grondvesten uit’, zegt Henry Havard over St-Salvatorskerk sprekend, ‘verheft zich een hooge toren, die meer gelijkt op een vestingtoren, dan op den klokketoren van een godshuis; recht, trotsch en dreigend, strekt hij zijn spits in het luchtruim op, evenals of hij die stad in ontzag wil houden, welke reeds zoo herhaalde malen tegen de bevelen van den Paus in opstand gekomen en reeds driemaal met den banbliksem getroffen is. Het zijn inderdaad geene denkbeel- | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
Sint Salvatorstoren, te Brugge
Naar eene penteekening van Flori Van Acker (Zicht, genomen uit de werkplaats des kunstenaars) | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
den van vrede en opoffering, welke die hooge, strenge, onverzettelijke lijnen uitdrukken, maar veel eerder gedachten van strijd, weerstand en bedreiging. Met zijne groote, blinde muren, zijne borstweringen en kleine torens, heeft die fiere toren meer het voorkomen van een ridder, die een wakend oog op den vijand houdt, dan van een geestelijk herder, die zijne kudde wil zegenen, - en in zijn onverzettelijken trots, neemt hij eene uitdagende houding aan tegenover den Wachttoren (Belfort), die, evenals hij, een zestig meters uitsteekt boven de roode daken, waardoor ze beide omgeven worden.’ Later werd St-Salvatorskerk met vijf absidale kapellen en een verheven koorgedeelte vergroot, door Jan van de Poele en Ambroos Roelants, en wel tusschen 1482 en 1527; terwijl, reeds in 1510, Godfried Cauwe de noorderlijke torentjes van den kruisbeuk vernieuwd had. Een andere brand, in 1839, vernielde het bovendeel des torens, dat, tusschen 1844 en 1846, herbouwd werd - in pseudo-romaansch, zegt James Weale - door P. Buyck, naar de plannen van eenen Engelschen ingenieur, Rob. Chantrell. In 1501 tot collegiale verheven, kreeg St-Salvatorskerk van den Bisschop van Doornik (Brugge had eerst zijn bisdom in 1558), een kapittel van twaalf kanunniken, met een deken aan het hoofd; doch, na de vernieling der St-Donaaskerk op het einde der XVIIIe eeuw, werd ze feitelijk de hoofdkerk van Brugge, hetgeen erkend werd door apostolische brieven van 27n Mei 1834, door Paus Gregorius XVI afgegeven, en welke haar tevens de verplichting oplegden, St-Donaas tot tweeden patroon te kiezen, in plaats van St-Elooi, die van oudsher die eer genoten had. Het gebouw is 101 meters lang; zijne breedte bedraagt 53 meters aan den kruisbeuk en 38 m. aan den westerbeuk, buitenwerks gemeten. | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
Treden we de kerk binnen. Hier is de aanblik lang niet zoo streng, als die van buiten. ‘Men komt hier tot het bewustzijn’, zegt andermaal Henry Havard, ‘dat de Godheid, zoo geducht voor wie haar trotseeren, zich zeer gastvrij betoont voor degenen, die Haar aanbidden. Het oude heiligdom is intusschen met een nieuw gewaad bekleed. Een frisch toilet in vroolijke kleuren, in levendige tinten, in schitterenden glans bedekt zijne wanden’. Die inwendige versiering, in 1874-75 onder het bestuur der heeren Bon Jan Bethune en Art. Verhaegen uitgevoerd, vervangt dozijnen witsellagen, waarmede men, sedert 1585, de binnenwanden des tempels had besmeerd. In een gebouw, als de St Salvatorskerk van Brugge, waar talrijke kunstenaars en knappe vakmannen, uit verscheidene eeuwen, zoo menig spoor van hun vernuft nagelaten hebben, zijn de merkwaardigheden stellig niet zeldzaam; doch het ligt in onze bedoeling niet, ze alle afzonderlijk in behandeling te nemen: wij moeten ons derhalve tot het bijzonderste bepalen. Wat buiten kijf het meest tot de inwendige harmonie des tempels en dezes versiering bijdraagt, zijn het indrukwekkend koor met zijne grootsche eenkleurige lijnen, de koorzitsels, de preekstoel en - wat men er ook van zegge - het koorhek met zijne marmeren versieringen. Veel meer dan elke andere veelkleurige opschik, geven zij der binnenkerk haren treffenden aanblik. Daartoe dragen ook de gekleurde vensters, met hun dwarrelend wisselspel van schelle en doffere tinten, welke, ineenschuivend, tot een feest voor het begeerig oog samenwerken, een ruim aandeel bij: allerschoonste kerkramen, tooneelen uit den Bijbel of uit de kerkelijke geschiedenis verbeeldend, zijn hier te bewonderen. De meeste echter zijn modern werk; slechts enkele oude bleven gespaard of werden, uit andere bidplaatsen, herwaarts overgebracht. | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
II. Kunstwerken.A. Schilderijen.Wat deze soort van kunststukken betreft, zeggen wij al dadelijk dat St Salvatorskerk een echt museum is, waaraan veel verzamelingen, welke den specifieken naam van ‘Museum’ dragen, niet reiken kunnen, noch voor het aantal der aanwezige werken, noch voor wat hunne waarde betreft. Aldus bevat de kerk twee drieluiken en tien tafereelen van ‘onbekende’ Meesters, waaronder een (paneel; 72 h. × 1,42 br.), welk men langen tijd meende met eiwit geschilderd te zijn en verbeeldend een Gekruiste Christus, door Heilige vrouwen en Romeinsche soldaten omringdGa naar voetnoot1. Dit tafereel is merkwaardig, niet zoo zeer om het onderwerp, dan wel door zijnen ouderdom (omstreeks 1390, zegt Ad. Duclos) en het aanwenden van olieverf in de draperijen. Indien deze gegevens echt zijn, heeft men hier het bewijs, dat het gebruik van olieverf gekend was, vóór het tijdstip, waarop Jan van Eyck de hem toegeschreven beruchte uitvinding deed! En meteen zou wellicht ook de bewering vallen, dat hij de stichter der ‘Brugsche’ schilderschool zou geweest zijn, aangezien de algemeene karaktertrekken dier Vlaamsche school reeds duidelijk waar te nemen zijn in een tafereel, vóór zijnen tijd geborsteld. Kopijen zijn in de hoofdkerk niet talrijk voorhanden: slechts een viertal, doch gelukkiglijk vier goede: a) De H. Maagd met het Kind (doek; 0,92 × 1,22), naar Titiaan, waarvan het oorspronkelijk stuk in het Louvre hangt; b) Het Mirakel van den H. Antonius van Padua, te Toulouse (3,20 × 2,98), door Jaak van Oost, den Oude, naar de schilderij van Antoon van Dyck, | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
in 't museum van Rijsel; c) Zegenende Christus en d) De H. Maagd (twee schoone doeken; 0,88 h. × 0,82 br.), naar Sasso Ferrato, waarvan de verzameling der Uffizi, te Florentië, de origineelen bezit. Voor veertien schilderwerken is men den naam des schilders min of meer onzeker. zoo wordt er, onder de schilderijen der hoofdkerk, eene aan van Oost toegeschreven; eene aan Memlinc, of Dirk Bouts, of Albrecht Bouts; vier aan Gillis van Coninxloo; eene aan J. van Eyck; twee aan Hugo van der Goes; drie aan Joost Laval; aan Van Baelen, aan Jan Schoreel en aan Geert van der Meeren elk eene. Opmerkelijk is het, dat juist onder die categorie schilderijen, de merkwaardigste stuks der kerk te vinden zijn. Spreken wij eerst van het drieluik, Marteldood van den H. Hippoliet (paneel, middenstuk: 0,90 × 0,90; luiken: 0,90 h. × 0,39 br.), ter wille zijner toekenning aan MemlincGa naar voetnoot1. De Heilige, van zijne kleederen ontbloot, ligt op den grond uitgestrekt. Iedere hand en voet is aan een zwenghout vastgebonden en vier sterke paarden, van echt Vlaamsch type, gaan hem verscheuren of vierendeelen. Drie dezer dieren zijn bereden; van het vierde gaat de geleider er nevens en prikkelt het beest met zweepslagen aan. Op het voorplan liggen de kleederen des Heiligen; achterwaarts zitten drie toeschouwers, waarvan de dichtste de handen medelijdend op de borst gekruist houdt en ontferming voor den martelaar schijnt af te smeeken. De achtergrond vertoont een heuvelig landschap, met hier en daar eenige boomen. Die compositie, mocht ze werkelijk van Memlinc wezen, ware echter den Meester onwaardig: perspectief ontbreekt er | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
Marteldood van den H. Hippoliet (middenstuk)
Toegeschreven aan Dirk Bouts | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
gedeeltelijk in en het karakter der figuren, uitgenomen die van den martelaar en van den genade afsmeekenden toeschouwer, is weinig beduidend; de houding van enkelen hunner is overdreven; ook het lichaam van den Heilige is lang en mager en het spel zijner spieren komt niet met de werkelijkheid overeen. Het behoort echter geweten, dat dit tafereel hersteld werden dat het wegnemen van de glazuren den toon verdoofd en het koloriet gewijzigd kan hebben. Dit middenstuk aardt dus niet naar de fijne en keurige gevoelens, welke men bij Memlinc gewoon is aan te treffen. Is nu het linkerluik, verbeeldend den begiftiger Hippoliet de Berthoz en dezes gemalin, Elisabeth Hugheins, of beter Hughelin, al veel beter, het rechterluik, bovenal, is van merkwaardige factuur en valt heelemaal in den trant van den grooten Vijftiend-eeuwer. Het stelt eene episode voor, uit het leven van den H. Hippoliet: deze was een Romeinsch soldaat, die den marteldood te Rome stierf, onder keizer Valeriaan. De samenstelling is hier keurig; de omtrek der figuren netjes en zacht. Een inventaris der hoofdkerk, in 1694 opgemaakt, schrijft het tafereel aan Memlinc toe; doch eene latere ontdekking, nopens het huwelijksjaar van Hipp. de Berthoz en Elisab. Hughelin, zou tot de gevolgtrekking leiden, dat bewust tafereel noch door Memlinc, noch door D. Bouts kán geborsteld geweest zijn; doch wel na hun tijd. 't Is die constatatie, welke tot eene toekenning aan Albrecht Bouts, Dirk's zoon, aanleiding gaf. - Wij leggen alleen de zaak in hare elementen bloot; doch doen geen uitspraak.
Een tweede stuk, dat evenmin voorbij gezien mag worden, zoo om zijne innerlijke waarde, als om zijne toekenning, is eene Mater dolorosa (paneel; 0,82 h. × 0,57 br.), geteekend J.E.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
Luiken van het tafereel, ‘Marteldood van den H, Hippoliet’
Toegeschreven aan D. Bouts of aan H. Van der Goes | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
Afgaande op die naamletters, heeft men deze schilderij aan Jan van Eyck toegeschreven, hetgeen hoegenaamd niet bewezen is. Evenwel geldt het een merkwaardig stuk te zijn, waarvan men replieken aantreft te Rome (Ara Coeli) en te München (Pinacotheek). De smartelijke uitdrukking op het gelaat der Moeder Gods is indrukwekkend teruggegeven en treft elken toeschouwer, die het beeld aandachtig gade slaat. Het stuk dagteekent van omstreeks 1460 en komt uit de voormalige Augustijnenkerk van Brugge.
In dezelfde kapel, gezegd van ‘O.L.V. der VII Weeën’, hangt een zoogezegd Portret van Philips den Schoone, Graaf van Vlaanderen, toegeschreven aan Hugo van der Goes (paneel; 0,82 h. × 0.57 br. in eene eigenaardige gebeeldhouwde lijst). Het hoofddeksel des graven is met eenen schitterenden knop versierd. Boven zijn mantel, met pels afgezet, hangt hem de ketting der Gulden Vliesorde, met het juweel, om den hals; terwijl hij in de rechterhand een anjelier houdt en de linkere op de greep van een degen of schepter legtGa naar voetnoot1. Hier weeral is de toekenning aan Van der Goes foutief, aangezien deze kunstenaar in 1482 te Brussel overleed; terwijl Philips de Schoone in 1478, te Brugge, het daglicht had gezien. Dit portret, dat een jongen man van 20 tot 25 jaar voorstelt, kan dus niet het konterfeitsel van een vierjarig kind wezen, zelfs in de veronderstelling dat het in 's schilders stervensjaar zou gemaakt geweest zijn. De toekenning aan V. d. Goes wordt nog ongegronder, als men aanneemt met Wauters en Hulin, dat bewust portret Keizer Karel, geboren in 1500, moet voorstellen. | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
Het andere tafereel, aan Vander Goes toegeschreven, De kruisafneming (paneel; 0.60 h. × 0,47 br.), schijnt enkel eene kopij naar hem te wezen. Op gulden achtergrond, met verticale streepjes gestippeld, teekenen zich het kruis en de ladder af. Op het voorplan speelt de eindepisode van het Calvariedrama: Nicodemus reikt het lichaam van den Godmensch aan dezes bedrukte moeder over, terwijl de H. Johannes het tooneel gadeslaat. De hoofden der drie mannen zijn vooral keurig gepenseeldGa naar voetnoot1.
In diezelfde kapel (nl. der H. Barbara) treft men den Dood der H. Maagd aan (paneel; 1,55 h. × 1,25 br.), eene kopij, waarvan het origineel in ons Museum van Oude Meesters aanwezig isGa naar voetnoot2. Rond het sterfbed zijn de twaalf apostelen, in staande-, zittende- of knielende houding geschaard. De uitzinnige droefheid, op sommige wezens uitgedrukt, is zoo aangrijpend en zoo meesterlijk weergegeven, dat ze enkelen heeft doen overhellen tot eene toekenning aan Van der Goes, liever dan aan Jan Schoreel, wien dit tafereel vroeger toegeschreven werd; te meer nog, dat zekere gelijkenis met echte werken Van der Goes', in buitenlandsche musea voorhanden, hier als een niet gering argument gelden mag. Op het besproken tafereel bevindt zich o.a. een kop, die de hoofdtrekken in zich bevat van H. Van der Goes' wezen, in het befaamde stuk van Em. Wauters, Hugo van der Goes' krankzinnigheid. Is 't een bloot toeval?
Vermelden we nog één enkel tafereel, over welks schilder men het niet eens is, namelijk Tooneelen uit de Passie, aan Geert | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
Portret van Philips den Schoone of van Karel V
(St Salvatorskerk, te Brugge) | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
van der Meeren toegekend, doch eigenlijk van geringere waarde, dan de andere producten diens Meesters. Evenwel is het stuk (op hout; 1,42 h. × 2,25 br.), dat van omstreeks 1500 dagteekent, geenszins van verdienste ontbloot. Links ziet men de KruisdragingGa naar voetnoot1, waarbij ook Simon van Cyrenen en Veronica aanwezig zijn. Het midden vertoont den Calvarieberg: de smart der H. Maagd, die in de armen van den Welbeminden discipel wegzwijmt, is treffend weergegeven; de houding der twee gekruiste moordenaars herinnert aan het tafereel van Antonelli van Messina. Rechts geschiedt de Kruisafneming in tegenwoordigheid van den H. Johannes en de HH. Vrouwen. Nevens die hoofdpersonages vullen nog tal van Romeinsche soldaten het tweede plan; terwijl, op den achtergrond, Jerusalem's stadsmuren en een heuvelachtig landschap aangebracht zijnGa naar voetnoot2. Er zijn stellig goede gedeelten in het werk; doch als gevoel, teekening en kleur kan het moeilijk als een Vander Meeren doorgaan.
De andere schilderijen, welke St Salvatorskerk bezit en tot de reeks der ‘attributiën’ behooren, hebben zeker de waarde niet der kunststukken, welke wij hierboven in oogenschouw namen. Een bloot vermelden kan volstaan: drie aan Gillis van Coninxloo, evenveel aan Joost Laval en één aan Van Baelen.
Gaan we nu over tot de schilderijen, wier afkomst men stellig te waarborgen weet. Ze zijn vrij talrijk en te danken aan het penseel van: Jaak van Oost, vader en zoon (15 stuks), Frickx (1 stuk), Cornelis Cels (1 st.), Maes (2), Jan Gaeremyn (1), Pieter Pourbus (drieluik), Frans Pourbus (1), Lod. De Deystere | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
Kruisdraging, Calvarieberg en Graflegging
(St Salvatorskerk, te Brugge) (Onbekende Meester) | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
(2), Jan van Orley (6), P. Ryckx (1), J. Aarschodt (1), Antoon Claeyssens (2, waaronder een drieluik), Arnold Claeyssens (2), Hendr. van Minderhout (1), Pieter Claeyssens (2), Ghilanus Vrolinck (1), Jan van der Straeten (drieluik), Erasmus Quellinus (1), Quellinus, zoon (1), Lancelot Blondeel (1), Niklaas de Liemaekere (1), Maarten De Vos (1), Jan Van Hoeck (1), Gilbrecht Baeckereel (1) en Jan Janssens (1). Het hoeft nauwelijks gezegd, dat al die stukken niet op eene gelijke kunstwaarde kunnen bogen en dat er daartusschen kaf en koren voorhanden is; niettemin komen van Oost, P. Claeyssens, Lancelot Blondeel, van Hoeck, Baeckereel en P. Pourbus met vrij goede schilderijen in aanmerking. Ze alle bespreken, zou de ons toegemeten ruimte overschrijden; doch voor P. Pourbus' drieluik mag er wel eene uitzondering gemaakt worden. Het stuk dagteekent van 1559 en werd geschilderd voor de Confrerie van het H. Sacrament, in St Salvatorskerk gevestigd. Van de beeldstormers had het eenigszins te lijden; doch de schilder zelf kon de geleden schade in 1569 herstellenGa naar voetnoot1. Het middenstuk (hout; 1,45 h. × 1,85 br.) verbeeldt het Laatste Avondmaal, dat in eene rijke zaal, met kolommen en draperijen, plaats grijpt en van waar men, door de openstaande vensters, prachtige puinen en een heerlijk stadszicht te zien krijgt. We vragen ons af, of de apostel, met den Bourbonschen neus, aan het rechter uiteinde der tafel gezeten, de trekken van 's schilders schoonvader, Lancelot Blondeel, niet draagt? Er ligt inderdaad veel gelijkenis tusschen dàt wezen en dat van St Lucas, in Lancelot Blondeel's Heilige Maagd op een troon (insgelijks in St Salvatorskerk aanwezig) en waarin L. Blondeel zijne eigene gelaatstrekken aan den Evangelist gegeven heeft. De luiken zijn merkwaardig: zij vertoonen, langs binnen, | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
rechts, Bijeenkomst van Abraham en MelchisedechGa naar voetnoot1 en links, Elias onder den jeneverboomGa naar voetnoot2; terwijl de buitenzijde De Mis van den paus H. Gregorius en De dertien leden der Confrerie van het H. Sacrament, mitsgaders eenige kerkdienaars, vertoont. Als eene eigenaardigheid zij hier aangestipt, dat het altaarkruis, van hetwelk Christus op het oogenblik der Consecratie afdaalt, den vorm eens hamers heeft; doch dit is enkel een curiosum, in vergelijking met de hooge kunstwaarde, waarmede het andere luik eene onverdeelde bewondering afdwingt: zooveel koppen, bijna zooveel meesterstukken! Eenige zijn allermerkwaardigst en getuigen ontegensprekelijk, door factuur, expressie en koloriet, voor P. Pourbus' kloeke kunst.
Vooraleer verder te gaan, is het hier de plaats om een woord protest te uiten, tegen het bedekken der schilderijen. Het kan best gebeuren, dat een tafereel, op sommige uren van den dag, de zonnestralen vlak ontvangt en daaronder lijdt; doch veel andere zien nooit het zonlicht en worden tòch bedekt, ook gedurende de wintermaanden, als men van de zon geen last heeft. Het wil ons toeschijnen, dat een gordijn, vóór een schilderij, eerder een gevaar dan een beschermmiddel is, vooral des winters, als de lucht met vochtigheid overbevracht is, na het eindigen der goddelijke diensten, waarin talrijke geloovigen aanwezig waren. De waterdamp verdicht zich op alle voorwerpen der kerk, dus ook op het doek der schilderijen, waar hij langer kleven blijft, uit hoofde der bedekking met het gordijn. Lucht en licht zijn factoren der droogte, van wier invloed eene | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
bedekte schilderij verstoken blijft. De gevolgtrekking ligt voor de hand. Ziedaar den stoffelijken kant van het vraagstuk; doch velen hebben het langs eene andere wijze bekeken en ook dáár, valt men tegen het bedekken der schilderijen uit. Henry Havard: ‘Een verwijt, dat men haar (namelijk de geestelijkheid) niet spaart, is het wederrechtelijk verbergen van de kunstwerken, welke zij onder hare berusting heeft, het handel-drijven met hare schilderijen, met hare praalgraven, met hare beelden.’ (Het Land der Geuzen). H. Gregorius de Groote: ‘Il faut qu'on puisse lire sur les murailles des églises, ce qui n'est pas donné à tous, de pouvoir lire dans les livres.’ (Cam. Tulpinck: Studie over de muurschilderingen in België). James Weale: ‘Il paraît qu'à Bruges on a oublié, que le seul but des tableaux dans les églises est d'exciter la piété des fidèles et de contribuer ainsi à la gloire de Dieu et de ses Saints.’ En verder: On s'est avisé de couvrir les meilleurs tableaux par des rideaux, afin, dit-on, de les protéger contre les rayons du soleil. Or, couvrir les tableaux, quand l'église est fermée, cela me paraît très raisonnable; mais comment un tableau, caché par un rideau, peut-il remplir le seul but, pour lequel il est placé dans une église?’ (Bruges et ses environs). Karel Verschelde: ‘Even als vele andere van eenige weerde, is deze schildery (nl. de oudste der kerk, van 1390) voor het volk niet zigtbaer. Wy voegen ons ten volle by den Heer Weale, om de bedekking der schilderyen, die in de kerk hangen, ten sterkste af te keuren.’ (De kathedrale van S. Salvator). | |||||||||||
B. Snij- en Beeldhouwwerk.Sint-Salvatorskerk bezit niet zooveel beeldhouwwerken als schilderijen; nochtans zijn er eenige stuks voorhanden, welke recht bezienswaardig mogen heeten. Daarvoor komen, in de eerste plaats, de koorgestoelten in | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
aanmerking. Men weet niet, wie ze beitelde; vermoedelijk werden ze vervaardigd op kosten der Gulden Vliesridders, die er, den 30 April 1478, onder Maximiliaan van Oostenrijk, hun XIIIe kapittel of vereeniging hieldenGa naar voetnoot1; alleen de troonhemels, welke destijds de gestoelten overwelfden, zijn thans verdwenen en vervangen door de geschilderde blazoenen van 30 ridders, waaronder twaalf zonder helm, met de melding ‘trespassé’. Het waren juist die twaalf overleden ridders, die door het XIIIe kapittel moesten vervangen wordenGa naar voetnoot2. In 1608 werden nog nieuwe koorgestoelten bijgemaakt, door de timmerlieden Passchier Wouters en Maarten van Hullendonck, alsook den beeldsnijder Hieronymus Stalpaert; doch dit bijvoegsel van 16 zitsels, langs beide kanten der koordeur en eenen rechten hoek vormend met de thans bestaande, werd reeds in 1679 weggenomen, toen men daarboven de hoogzaal plaatste. Onaangemerkt eenige kleine veranderingen, zijn de tegenwoordige koorstoelen nog dezelfde van 1478. Langs den voorkant der zuidzijde staat de Evangelist St-Lucas en, in de beeldjes, als versiering van de armleuningen der bovenste zitsels aangebracht, herkent men bijna al de apostelen; terwijl men in de gelijkaardige versieringen, langs de noordzijde, St-Marcus en de profeten van het Oud-Testament aantreft. Vooral de versieringen, langs den onderkant der draaiende zitplankjes aangebracht, zijn eigenaardig: eenige, met gebladerte en festoenen, uitgezonderd, stellen de meeste onder hen een genretafereeltje voor, meer van wereldschen dan van godsdienstigen aard, enkele spelen en ambachten verbeeldend, nu eens deftig, dan boertig, ja, zelfs een schimp op de geestelijken van dien tijd | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
beduidend. Er bestaat hoegenaamd geen verband tusschen die verschillende voorstellingen, tenzij bij een achttal, welke eene doorloopende geschiedenis schijnen te verbeelden en door enkelen tot de legende van Liederik de Buck, Vlaanderen's eersten forestier, worden teruggebracht.
Langs den oostkant der zitsels staat het hoogaltaar, een sierlijk product van meer moderne kunst, in 1636 vervaardigd naar de teekening van den Gentschen ‘beeldsnyder’, Jacob Cocx. Het altaarstuk, De Verrijzenis van Christus voorstellend, is een schilderij van Jan Janssens.
De afsluiting, waarboven zich de hoogzaal bevindt, langs den westkant van het koor, harmoniëert wel niet met den spitsbogigen trant der kerk; doch zij is er ook ver af, al de maledicties te verdienen, waarmede de puristen der gothiek haar overstelpen. De steenhouwer Jan Blomme en de beeldhouwer Jan Berger begonnen het werk in 1679, naar eene teekening van Cornelis Verhoeve; terwijl Arnoldus Quellyn het in 1682 bekronen kwam, met zijn prachtig wit marmeren beeld van God den Vader, dat hem 583 pond, 6 schellingen en 8 grooten betaald werd. De kunstenaar en zijne echtgenoote, bij het hijschen des beelds aanwezig, werden door de kerkmeesters in de kantien van St-Salvator hartelijk vergast. Het is maar jammer dat de orgelkast, boven de afsluiting, de heele - en ongetwijfeld heerlijke - perspectief der kerk bederven komt.
De preekstoel is eenigszins stijf; het mangelt hem aan leven en zwierigheid in de opvatting en toch is hij merkwaardig als stoffelijke uitvoering. Aan niet één meubel dezer kerk arbeidden meer ambachtslieden en kunstenaars; ook niet één heeft meer geld gekost. Hij werd tusschen 1780 en 1785 vervaardigd naar de teekening van Hendrik Pulincx, opziener van stadswerken; de timmerman Lombaert leverde de kuip, Karel Salieris het verhe- | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
melte of klankbord, Joz van Quaillie de twee kolommen, Salmon de trap, Frans Kinsoen de ijzeren afsluiting, Jac. Pulincx en Jac. de Roo de beiteling van het houtwerk, beeldhouwer van Hecke den H. Geest in 't verhemelte, beeldhouwer Karel van Poucke de vier Evangelisten en Laurens Tamine het marmeren standbeeld van St-Elooi. Het heele werk kostte 3881 pond, 1 schelling en 8 1/2 grooten, munt diens tijds, hetgeen met den prijs van 42.226 fr. 20 centiemen in ons geld overeenkomt. St-Salvatorskerk bevat eenige praalgraven van bisschoppen, nl. van Mgr. Lod. van Castillion (dit monument stond vroeger in St-Donaaskerk) en van Mgr. Hendr. Joz. van Susteren, beide door Pulincx (1758); van Mgr. Jan Rob. Caïmo, door K. van Poucke (18e eeuw) en van Mgr. Jan Carondelet, door eenen onbekend gebleven beeldhouwer. Dit laatste gewrocht, uit rooskleurig marmer gebeiteld, ook uit St-Donaaskerk naar hier overgevoerd, was vroeger gepolychromeerd en is ver uit het schoonste praalgraf, dat de kerk bezit. Bij die praalgraven van geestelijke personen, komen nog een vijftal graven en herinneringsmonumenten van leeken in aanmerking, nl. die van:
| |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
Over ander beeldhouwwerk, zooals een gepolychromeerd altaarstuk met den geslachtsboom der H. Anna; een gepolychromeerd kastje met het kleed der H. Brigitta; een vijftal geschilderde en vergulde tooneelen uit de Passie (1460); een half verheven beeldwerk, Christus aan het kruis voorstellend, met vier knielende vrouwen en eene rechtstaande Heilige; een fragment van Sire Willem van Halewin's graf († 1455); een wit steenen altaarstuk (oudste renaissance-overblijfsel te Brugge, 1517); eene kommuniebank van 1708; een O.L.V. beeld van 1776, door P. PepersGa naar voetnoot1 en nog eenige andere stukken, zullen we niet uitweiden, om een woordje te kunnen zeggen over De Wijding van St-Elooi en den Christus van den Eeckhoutte. De wijding van St-Elooi (1 m.h. × 0,40 br.), in de Ste-Barbarakapel, is eene zeer interessante groep, gepolychromeerd en verguld. Langs elken kant van den zetel, waarop St-Elooi met gevouwen handen neerzit, staat een wijbisschop. Gezamenlijk plaatsen zij den mijter op het hoofd des Heiligen; terwijl, achter hen, een diaken hun staf vasthoudt. Achter die hoofdgroep ziet men kerkzangers en twee monniken, die waskaarsen aansteken op een gothiek altaar, nevens hetwelk men een heiligbeeld in zijne nis ontwaart; op den voorgrond knielen drie priesters of kerkdienaars, waarvan de grootste een wierookvat omhoog heft. Dit kunstwerk dagteekent uit de jaren vijftienhonderd. De voormalige kapel van het Schoenmakersgild bevat echter een beeldhouwwerk, dat wel twee eeuwen ouder is en dus van de jaren dertienhonderd moet tellen, nl. De Christus van den Eeckhoutte. Het kwam hier in 1801, uit de abdij van den Eeck- | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
Wijding van St Elooi (beeldhouwwerk)
(Uit St Salvatorskerk, te Brugge) | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
houtte, thans geslecht. Er bestaat wellicht nergens een Christushoofd, waarop het lijden en de smart zoo aangrijpend door lijn en kleur zijn voorgesteld, iets waartoe de sprekende staroogen zekerlijk niet weinig bijdragen. Aan het beeld is eene legende verbonden, welke K. Verschelde volgenderwijze vertelt: ‘In die tyden toen de Geuzen de kerken uitplunderden en alle de beelden gingen verbryzelen, kwamen zy ook in de kerke van den Eekhoute, met het inzigt om dit schoon kruisbeeld te vernietigen; een van hun stond reeds op de voeten van het Christusbeeld, om het des te gemakkelyker te kunnen aen stukken slaen, toen eensklaps de voet van 't kruisbeeld omdraeide, en de geslotene oogen open gingen en sterling den heiligschender tegenblikten; deze viel door angst getroffen agterover en alle de andere beeldstormers namen de vlugt’Ga naar voetnoot1. Vóór den kerkbrand van 1839, stonden de volgende verzen, op die sage duidend, onder het beeld te lezen: ‘Doen de geuzerie dit meenden af te breken
Zyn zy allegaer achterom bezweken,
Als in 't jaer vichtien honderd tachentig en een
De geuzen de kerken braken en roofden in 't gemeen.’Ga naar voetnoot2
| |||||||||||
C. Koper- en drijfwerk.St-Salvators bezit wonderschoone koperen grafplaten, in wanden en vloer bevestigd. Ziehier de voornaamste, de nagedachtenis vereeuwigend van: a) Jan de Liedekerke († 1518) en zijne vrouw, Jehane Deledouve († 1515). De plaat dagteekent van 1518 en meet 2m50 hoogte op 1m35 breedte. De personages staan er op afgebeeld in de kleederdracht huns tijds; onderscheidene wapenschilden | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
Grafplaat van Jan de Liedekerke en Jehane Deledouve
(St Salvatoislerk, te Brugge) | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
boven hun hoofd, ter zijde en in de vier hoeken volledigen de ornementatie. b) Joris de Munter († 1439) en zijne gemalin, Jacquemine Vander Brucghe († 1422). De plaat dagteekent van het jaar 1439, heeft dezelfde afmetingen als de voorgaande en draagt eene Vlaamsche inscriptie, nl. de namen en overlijdensdatums der personages. Deze zijn afgebeeld, in hunne lijkdwaal gehuld; engelen, de zinnebeelden der vier Evangelisten in de hoeken en allerlei andere versieringen vullen de restende ruimte tusschen de omlijsting. Interessant stuk. c) Maerten De Visch, ‘here van de Capelle, rudder, die staerf in 't jaer ons Heere duust vier hondert twee ende vichtig de XXVIJ dach van Maerte voor Paeschen.’ Zelfde afmetingen als de plaat onder a) vermeld. De aflijvige is er afgebeeld in de kleedij zijns tijds, de voeten op een leeuw rustend. Overal rond hem, festoenen en dooreengewrongen takken, de kenspreuk ‘Moy’ en eenen liggenden hond omkransend; de zinnebeelden der Evangelisten vullen de hoeken. Schoone en uitstekend bewaard gebleven plaat. d) Wouter Copman, ‘die staerf op de XXIIIsten dach van December, als men screef int jaer Ons Heeren syn incarnatioen MCCCLXXXVIJ.’ Zelfde afmetingen als hierboven. Het hoofd, tot aan den mond met de lijkdwaal bedekt, rust op een geborduurd kussen. Op de borst een kruis en uit den mond eene banderool, met de woorden: ‘Averte faciem tuam a peccatis meis.’ Boven het hoofd en onder de voeten een paar engelen, verder een wimpel met Latijnsch opschrift. De klaverbladvormige hoeken bevatten de emblema's der Evangelisten. Oudste plaat der kerk. e Meester Jacob Schilewaerts († 1483), leeraar aan de hoogeschool te Leuven, van 1472 tot 1476. Zijne oud-leerlingen richtten hem dit gedenkstuk op. De hoofdpersonage zit neer en geeft zijn leergang; nevens hem staat de deurwachter of pedel, een stok in de hand; de leerlingen nemen nota's. Door | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
Grafplaat van Joris de Munter en Jackemine Vanderbrucghe
(Uit St Salvatorskerk, te Brugge) | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
die voorstelling wijkt deze grafplaat hoofdzakelijk van de andere af. f) Bernardinus van den Hove († 8n Sept. 1517), kerkelijk notaris en secretaris van het Doorniksche kapittel; en Jan van Coudenberghe met vrouw Margaretha Macfer. Die twee platen zijn omringd door eene zelfde lijst met opschriften, waartusschen men fraaie sieraadteekeningen aantreft. De herdachte personages waren de eerste leden van de Confrerie der zeven Weeën. Ook ligt hunne grafplaat in de kapel der VII Weeën.
Aan den buitenpilaar der H. Sakramentskapel hangt een prachtig tafereel, De Kruisafneming, in gedreven koper, geteekend ‘Wolfganck’ en opklimmend tot de XVIe eeuw. Het stuk is uit eene adellijke familie herkomstig en draagt dezer blazoen.
Vergeten wij het koperwerk uit het koor niet: hier vinden wij een draailessenaar met arend, gegoten door Jan en Willem van Horgne, te Doornik, het jaartal 1605 dragend; twee andere zanglessenaars, gift van bisschop van Susteren in 1727, en twee groote kandelaars met het opschrift: ‘Fait par Matthieu Joseph Coffaux, maître chaudronnier, à Bruxelles. Anno 1719.’ | |||||||||||
D. Kerkgewaden en -sieraden, heilige vaten, tapijt- en borduurwerk, andere eeredienstbenoodigdheden.Wat we tot nu toe, al zij het ook bondig, besproken hebben, is zichtbaar voor iedereen, die zich maar de moeite getroosten wil, eens in de kerk rond te wandelen; doch in de sacristij en in de kamer der kerkmeesters, zitten nog tal van voorwerpen geborgen, waarvan het vulgum pecus niets vermoedt. De meeste dier dingen bieden belang aan, door hun kunstkarakter, hun eerbiedwaardigen ouderdom, of de geschiedkundige herinneringen, welke er aan verbonden zijn. Die kunstvoorwerpen in détail beschrijven, zou ons zekerlijk, in een algemeen artikel over de kerk en haar kunstschat, te ver leiden; want over enkele | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
onder hen zou een afzonderlijke studie te maken zijn. Derhalve bepalen wij ons bij de opsomming van het voornaamste: St Malo's ivoren bisschopsstaf, met vergulde koperen ringen (6e eeuw); Krul van eenen bisschopsstaf, verbeeldend den H. Martial, die het hoofd der H. Valeria ontvangt (13e eeuw); Mozaïek in terra-cotta, het hoofd der H. Maagd voorstellend (15e eeuw); Geborduurd zijden manteltje, waarin vroeger het kleed der H. Brigitta gewikkeld was (14e eeuw); Mijter (rond 1400); Koperen Lieve Vrouwbeeld (16e eeuw); Dichtstuk op perkament, rijk verlucht (15e eeuw); Montrans en kandelaars (15e eeuw); Acht groote tapijten, in 1731 door Vander Borght, te Brussel, uitgevoerd, naar de schilderijen van Jan van Orley, welke men in de kerk aantreft; Onderscheidene schoone handschriften en oude misboeken; Twee zijluiken (middenstuk ontbreekt) van 1490; Schilderij, Christus aan het Kruis (rond 1480), van eenen onbekenden Vlaamschen Meester, die Italië schijnt bezocht te hebbenGa naar voetnoot1; Tafereelen van P. Pourbus, van P. Claeyssins, van P.F. Casteele, een binnenzicht der kerk door Corn. Verhoeve; Looden plaat, gevonden in de kist der H. Brigitta, met een opschrift, het leven dier Heilige verhalend; Bel, met het opschrift: ‘Met arbeit vreese en cost, is ian Roels in ierusalem gerocht. Anno XVcXXVII’; Ronde, vergulde en geëmailleerde koperen doos (13e eeuw); Zilveren montrans en processiekruis; Vier offerschotels, waarvan een M. Luther (naam van gieter of graveerder?) gemerkt is (16e eeuw); | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
Koormantel, van groen en gouden fluweelbrokaat, met rijk borduursel, nl. op het bovendeel der rugzijde: Jezus, de kooplieden uit den tempel jagend en op de banden: Lazarus' opwekking, De zegepralende intrede binnen Jerusalem en Het Laatste Avondmaal (einde 15e eeuw); Koormantel, met tooneelen uit Christus' leven op de banden geborduurd (16e eeuw); Koormantel, tuniek en dalmatiek, in karmozijn en gouden fluweelbrokaat, met apostelen en heiligen op de banden geborduurd, het cijfer P.I. en de kenspreuk: Tout se pasce (2e helft der 16e eeuw); Koormantel, in rood fluweel, met geborduurde bloemen, waartusschen zich O.H. Hemelvaart, engelen, dubbele arenden, monogrammen en het jaartal 1551 bevinden; Kazuifel, tuniek en dalmatiek, met geborduurde banden; Koormantel, met eene geborduurde H. Maria-Magdalena, door G. Passy (1740); Altaarkleed, met, in borduurwerk, de borstbeelden der H. Maagd en der vier kerkleeraars, alsmede de wapenschilden der abdij van den Eeckhoutte en van Niklaas van Troostenberghe, 37n abt dier abdij, die het stuk vervaardigen liet. Stellig was vroeger de schat der kunstvoorwerpen veel aanzienlijker; doch op het laatste der 18e eeuw, voornamelijk tusschen 1793 en 1797, verdwenen veel kostbaarheden uit St Salvatorskerk: niet alleen kwamen de Franschen herhaaldelijk groote hoeveelheden zilverwerk opeischen, om het te smelten en zóó hunne oorlogskosten te helpen dekken; maar ook onderscheidene diefstallen hadden plaats, hetgeen wel aan onvoldoende waakzaamheid, onverschilligheid of schrik voor de overheerschers, van wege degenen die met de bewaring gelast waren, zal te wijten geweest zijn. De archieven der kerk zijn zeer rijk en bevatten, o.a. de rekeningen der kerkfabriek van af 1481.
*** | |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Ziedaar ons kijktochtje in de hoofdkerk ten einde. Wij hebben niet alles gezien, niet over alles gesproken, - een volledig overzicht zou boeken vergen, zooals De kathedrale van St Salvator, door K. Verschelde, Monographie de la Cathédrale de St Sauveur, door A. Verhaegen, en Cathédrale de St Sauveur, door J. De Coninck. 't Is dan ook opzettelijk, dat wij bij de producten onzer oude kunst stil gebleven zijn, niet alleen om hunne innerlijke waarde, maar vooral omdat het waardeerend oordeel van deskundigen daarover vrij eensluidend klinkt; terwijl het niet zoo eenstemmig luidt voor sommige dingen van lateren datum, welke meermaals aan niet ongegronde beknibbelingen bloot staan, b.v. de schreeuwerige polychromie van zekere heiligenbeelden, het opdirken der altaren met kunstmatige bloemen en dito planten, het verven van sommige randen en wanden, welkebest in hun ruw steen zouden gebleven zijn, om de eenheid der lijnen beter tot hun recht te laten komen. Niettemin vermogen die vlekjes al heel weinig op het merkwaardig en treffend gezamenlijk binnenzicht der St Salvatorskerk en daarom mag ze ongetwijfeld onder de schoonste onzes lands gerekend worden. Medard Verkest. |
|