In de stille, droeve avond
O slepend lied der harmonica,
klagend in de stille regen...
Waar ik ruste en waar ik ga,
klinkt uw weemoed allerwegen...
Hoor, slepend, slepend, vol verdriet,
in de stillle, droevë avond...
Is dat de geest van mijn Vlaanderen niet,
zijn gouden jeugd begravend? ...
Hoor, eindloos rekkend, één van toon,
klagend van vreemde smarte,
en toch zo innig, eendlik schoon,
in de avondstille verte...
Wat eenzaam kind van Vlaanderen laat
daar zo zijn weemoed zingen?
Ach, over de slapende huizen gaat
en wekt het droeve dingen...
O slepend, rekkend, diep en traag,
o zeg me, wat wilt ge beduiden?
O ziel van mijn arm, schoon Vlaanderen, klaag
maar door in vrome geluiden...
Zeer simpel, zoet-eentonig lied,
triestig, vol klacht en deemoed, -
is ook zo de ziel van mijn Vlaanderen niet,
steeds zingend, stervend van weemoed?
De ziel dier grote steden, zwaar
van de uitgezongen victorie,
waar, diep van droefheid, wonderbaar,
nog ná-klinkt de oude glorie?...
| |
De ziel dier velden, eindeloos wijd.
waar kwijnende reuzen slaven,
en de weemoed der grote vlakten leit
in droomvolle zielen begraven?...
O zing aldoor in stille nacht,
laat uw droefheid zingen en zuchten...
Geruis van regen weeklaagt zacht
door de avond-gewijde luchten...
Geruis van regen vangt uw lied
en wiegt het aan zijn herte...
Het klinkt zo triestig, zo vol verdriet,
in de duistere, reegnende verte...
Ik weet niet wat mijn herte wil,
door wondere weemoed bevangen...
Mijn tranen vloeien, week en stil,
mijn ziel is vol verlangen...
Hoor, eindloos rekkend, één van toon,
klagend van vreemde smerte,
en toch zo innig, eendlik schoon,
in de avondstille verte...
Richard de Cneudt.
Uit den eerlang te verschijnen bundel verzen: ‘Wijding’.
|
|