| |
| |
| |
Uit ‘Almanach’
Th. v. Rijsselberghe.
| |
Zuid- en Noordnederlandse Kunstenaars
I. Van nu
1. Theo van Rijsselberghe
Deze is de naam van een der onafhankelikste, fierste kunstenaarsnaturen uit onze gehele hedendaagse kunstbeweging. Geen enkele gaf zo van ganser harte de brui van alle offiesjele onderscheidingen en beloningen; geen enkele had even spoedig een afkeer van alle mogelike, op last of onder de hoge bescherming van de openbare besturen ingerichte tentoonstellingen, al te vaak weinig meer dan bazaars, berekend alleen en uitsluitend op het losmaken van een medalie of het aan de man brengen van naar de toevallig heersende smaak uitgevoerde dingen, en waar veelzijdig aangemoedigde middelmatigheid zich zo vaak onbeschaamd breit macht op alle ereplaatsen, terwijl heuse kunst in de hoekjes wordt wechgemoffeld.
Te Gent geboren in 1862, volgde van Rijsselberghe de lessen van de Akademie aldaar. Nauweliks achttien jaar oud, stelde hij voor het eerst ten toon, destijds noch in de driejaarlikse
| |
| |
Felix le Dantec
Th. van Rijsselberghe
| |
| |
salons van Gent, Antwerpen, Brussel, in 1880, 1881 en 1882, en ook in die van Parijs in deze beide laatste jaren. Van 1884 echter, het jaar, toen hij met wijlen Willem Vogels, de heerlikste impressionistiese landschapschilder, die Vlaanderen ooit opleverde, met Ensor, Schlobach, van Strijdonck, Khnopff en anderen, De Twintigen stichtte, onthield hij zich volstrekt van alle deelneming aan de offiesjele salons. Integendeel vindt men van dat jaar af tot nu toe zijn naam in het kataloog van nagenoeg alle tentoonstellingen van de revolutionnaire verenigingen van jongeren, die van L'Essor eerst in 1881 en 1882, die van De XX natuurlik, die van De Vrije Kunst en de Vereniging voor de Kunst in 1887 en 1892 te Antwerpen, die van de Artistes indépendants te Parijs in '90, '91, '92, '93, '94, '96, die van de Néo-impressionistes in dezelfde stad in '93 en '94, die van De Kunstkring te 's Gravenhage in 1892, van De Vrije Esthetiek te Brussel in '94 en '98, verder te Dresden in '96, te Berlijn in '98 bij Keller en Reiner, enz..
Van Rijsselberghe is een geboren impressioniest. In zijn eerste proeven, o.a. in die uit de tentoonstelling van L'Essor in 1881, beperkte hij zich, evenals overigens Ensor, wijlen de Greef en anderen, tot nauweliks iets meer dan een vluchtige schets, wel vol ontroering en zelfs in zekere mate oorspronkelik, maar die noch geensins het karakter vertoonde van een heus áf werk, een schilderij. Dit echter niet lang! Reeds in hetzelfde Essor-salonnetje van 1882 zag men van zijn hand Opiumrokers en vooral een Leurder met Sinaasappels, twee herinneringen aan een reis in Spanje, voor een zo jong artiest ongemeen stout van behandeling, geborsteld met een verve van alle duivels, stevig en tegelijk helder van toon, een volle-zoneffekt, bijna zonder enige ruw- of hardheid.
Rond dezelfde tijd, ik meen te Gent zelf, ook in '82, stelde hij tentoon een werkelik doorwrocht tafereel, In West-Vlaanderen, een gezicht in de duinen met drie personaazjes: een zeerob, een vissersvrouw en een klein bedelaartje, - waarin
| |
| |
Portret
Th. van Rijsselberghe
| |
| |
hij zich als fieguurschilder van ongemene begaafdheid veropenbaarde. Dat kleine jongetje - niet zozeer de beide andere personen - was op zich zelf een stuk vertolking van levende natuur, waar geen tien werken uit het gehele salon het bij konden halen. Niet alleen de verhakkelde, sjovele, smerige plunje, niet alleen het verwaarloosde en verhongerde van het lichaam, maar ook het verwaarloosde, het zieke, het stompe van de geest was voortreffelik weergegeven.
Toen hij dit stuk - waar of het wel mag gebleven zijn? - voltooide, was van Rijsselberghe bijna een... chef d'école! Schrik niet, lezer! Ik bedoel enkel, dat hij de hoofdman en leider was van een kleine groep jongeren, die te Knokke-aan-Zee met hem de zomermaanden plachten door te brengen, onder dezen Charlet, Rudolf Wijtsman, Dario de Regoyos, de nu bijna vergeten Schlobach, toen een veelbelovend beginner, nu en dan Ensor.
In 1882 en 1883 ondernam hij in gezelschap van Edmond Picard, de uitstekende rechtsgeleerde, knappe schrijver en vooral schitterende redenaar, en met de schilder Charlet een reis door Marokko, van waar hij een rijke voorraad tekeningen, studies en affe schilderijen medebracht, waarvan een aantal in het salon van De XX in 1884 zeer bewonderd werden.
Als ik mij o.a. Fantazia en Araabs Verteller herinner, heb ik in mijn ogen noch steeds de viezie van verblindende, vreemdmooie zoneffekten, waarin een overvloed van bonte tonen, rood en groen en paars en blauw, wemelden en zongen. Hier was wellicht minder brio, maar zeker al meer, veel meer ambachtelike meesterschap dan in de studies uit Spanje.
Nu ik mij dit interessant werk en vooral de biezondere manier, waarop het uitgevoerd was, herinner, komt het mij voor, dat het als het ware een overgang was van de gewone kleurbehandeling met hele, naar de behandeling met fragmentaries ontlede tonen, m.a.w., naar de stippel- of puntiljeer-methode.
| |
| |
Uit ‘Almanach’.
Th. v. Rijsselberghe.
| |
| |
Toch was het eerst rond 1886-87, dat van Rijsselberghe zich bepaald tot de tekniek van de neo-impressioniesten bekeerde, en wel, zoals hij zelf wellicht al te nederig beweert, onder de invloed van de toen voor 't eerst geziene werken van Pissarro, Signac en Seurat.
Ofschoon ik elke methode op zichzelf even goed en geschikt acht, - ik bedoel, dat elke methode, de meest verouderde evenals de meest nieuwgewaande, juist zoveel waard is als... de artiest, die ze voor zichzelf verkiest, - ben ik toch nooit een vriend geweest van de toepassing van de neo-impressionistiese op de weergeving van alle onderwerpen en in alle delen van een gegeven schilderij zonder onderscheid, terwijl ik het er integendeel wél voor houd, dat deze methode, oordeelkundig aangewend tot het verkrijgen van zekere biezondere effekten van uiterst fijn of uiterst sterk licht of van volle, snelle beweging, groote diensten kan bewijzen.
Wat hier van weze, en noch daargelaten de vraag, of een artiest als van Rijsselberghe met de gewone procédés ook niet even mooi en krachtig alles had kunnen zeggen, wat hij nu anders uitgedrukt heeft, leg ik hier toch volmondig getuigenis af, dat hij, van alle werkelike, absolute puntiljiesten, de enige is, mij bekend, die er in geslaagd is, volkomen genietbaar werk te leveren, werk, dat niet alleen in 't opzicht van de verlichting, maar ook in dat van de stevigheid van de weergegeven stoffen en in dat van het massale modelé van personen, dieren, dingen, voldoet evengoed als een gewoon schilderij.
Slechts één zaak is jammer, vooral voor de schrijver van deze al te korte waardering, en wel dit, dat de fotografiese weergave van deze werken volkomen onmogelik blijkt. ‘Toutes les tentatives, faites jusqu'ici, ont donné,’ schreef mij de kunstenaar noch onlangs, ‘des résultats tout à fait négatifs.’
Gelukkig is dit niet het geval met de tekeningen, welke van Rijsselberghe, soms ook volgens de bedoelde methode, voltooid heeft. Dit zijn meestal portretten, nu eens met zwart,
| |
| |
dan eens met rood krijt, soms ook met tekenpotlood of pastel, en meer dan ééns op natuurgrootte uitgevoerd.
In enkele, vooral uit de eerste jaren na 1887, treedt het procédé noch wat al te onbeschaamd op de voorgrond. Een enkel keertje zou men zelfs geloven, dat een of ander van deze werken niet uit emosie, maar uit het verlangen, om toch maar weer eens te stippelen, ontstaan is. De beste echter, o.a. Mejuffer G. aan het Pianoforte, en vooral De Dichter Emiel Verhaeren, dat zijn, in zijn tevreden lachende klaarte het eerste, in zijn tragiese somberheid het tweede, voortreffelike kunstwerken.
Van Rijsselberghe verwierf ook als illustrator lauweren. Voor het tijdschrift van de jongere Zuidnederlandse schrijversgroep, Van Nu en Straks, en voor verscheidene bundels verzen van Verhaeren, door de smaakvolste van de Brusselse uitgevers, Edmond de Man, bezorgd, tekende hij kop- en slotstukken, soms ook omslagen, die, in hun zeer eenvoudige opvatting, een uiterst gelukkig effekt maken. Ik noem hier het kaft voor Les Campagnes hallucinées en Les Villes tentaculaires, en
| |
| |
Uit ‘Almanach’.
Th. v. Rijsselberghe.
| |
| |
niet minder het zinrijke drukkersmerk en de allerliefste kleine vinjetten: een lelie, een waterjuffer, een vleermuis, een bloemtakje, voorkomend in de kleine bloemlezing Emile Verhaeren, 1883-1896, Pour les Amis du Poète, verschenen in 1896.
Modellen van goede smaak leverde van Rijsselberghe in de versieringen, die hij vervaardigde voor een ander boek van Verhaeren, Almanach, in 1896 bij Dietrich en Co, Brussel, uitgegeven. Het bevat twaalf gedichten, één voor elke maand, en voor elk daarvan tekende hij een koplijst, waarin de passende dierenriem-tekens voorkomen, en een slotstuk; verder voor elk seizoen een volle bladzijde, telkens een gestoffeerd landschap, waarvan misschien alleen te betreuren valt, dat het niet genoeg gestieliezeerd werd. Zeer aardig is b.v. Augustus: de zee, rollend in brede, mooi opkrullende baren, waarover meeuwen vliegen; achter de waterlienie, heel groot, de zon; op de voorgrond de Venus Anadyomenee of de Maagd. Biezonder lief ook het omslag; de A van Almanach spruit uit een drievoudig of viervoudig rankje loofwerk, dat met bladeren en knoppen naar beneden kronkelt en in het midden weer opzwenkt tot een mooie tuil kleine bloesems.
Al deze illustrasies maken een indruk van lichtheid, blijheid, losheid, - louter zogenaamde lijn-versieringen, Linienornamente, uitnemend passend bij tiepografies gedrukte teksten. Vooral in rood, oranje, paars of groen, op stevig mooi Hollands papier, doen zij uitstekend.
Meer onlangs zag bij de Man noch het licht een mede door van Rijsselberghe versierde keuze uit Villiers de l'Isle Adam's beste vertellingen, onder het opschrift Histoires souveraines.
Slechts driemaal nam van Rijsselberghe de taak op zich, een plakkaat te leveren, eerst in 1896 en 1897, telkens voor de jaarlikse tentoonstelling van De vrije Esthetiek, en later noch een voor het huis N. Lembrée, te Brussel.
De beide eerste zijn, opgevat als heuse affiesjes voor buiten, voor de open lucht, naar mijn oordeel zeer mooi.
| |
| |
Uit ‘Almanach’.
Th. v. Rijsselberghe.
| |
| |
Alexander Charpentier
Th. van Rijsselberghe
| |
| |
Jules Bonnier
Th. van Rijsselberghe
| |
| |
Emile Verhaeren
Th. van Rijsselberghe
| |
| |
Zij zijn breed getekend, bijna in omtrek alleen, met een nochal zware lijn, en uiterst krachtig gekleurd, het een in paars en blauw, het andere in oranje, ros en scharlakenrood: twee aantrekkelike, het oog strelende vlekken kleur. Het rode vertoont, van achter gezien, twee aardige jonge juffertjes, zich vermeiend in de beschouwing van een gebeeldhouwd fieguurtje, dat de ene in de hand houdt.
Tot mijn spijt moet ik bekennen, dat ik de overigens niet talrijke etsen, die van Rijsselberghe voltooide, al te ontoereikend ken, om er een oordeel over te vellen. In de eerste helft van 1899 waren zij alle te Weenen tentoongesteld, tegelijk met een keuze van zijn schilderijen en tekeningen uit de laatste jaren, namelik in de Vereinigung bildender Künstler Oesterreichs.
De jonge meester stelt zich voor, zich voortaan meer uitsluitend dan tot heden op de beoefening van de schilder- en etskunst toe te leggen. ‘Je continuerai mes essais d'eau forte,’ schreef hij mij in Januarie van het vorig jaar, ‘parce que ce moyen me séduit beaucoup et qu'il est de mon domaine.’
Toch zou het te betreuren zijn, zo hij voor goed afzag van de boekdekorasie, die hij voortreffeliker begrijpt dan de meesten en waarin hij van heden af dingen van blijvende waarde voortgebracht heeft.
Pol de Mont.
De platen uit Almanach met welwillende vergunning van de firma Dietrech en Co te Brussel.
|
|