Kroniekje van Hoegaarden 1670-1759

1749

sijnder twee steene goten geleijt in onsen grooten vijver de groote is lanck 41 voet aen 23 st(uijvers) den voet maeckt 47 guldens 3 st(uijvers) de clijne gote 27 voet aen 6 st(uijvers) den voet maeckt 8 guld(ens) 3 st(uijvers) saemen 55 guld(ens) 6 st(uijvers) de onkosten gerekent soo van calck en careelen en metsers beloopt 45 guldens.

1749

is onsen grooten vijver schoon⁽⁶⁷⁾ gemaeckt totaliter ende dat door het uijtspoelen van de beke waer aen sij sijn besigh gewest van den vijfden junius tot den achtsten november der selven jaere onder hun sessen en heeft gecost van daghueren 214 guldens 12 st(uijvers). sij hebben een reool getrocken van de gote van voor tot achter aen de gote dan hebben sij van wedersijts reoolkens getrocken en soo hebben sij hem uijtgespoolt drij die ruerden en drij die inschoten en soo liep de⁽⁶⁸⁾ moos door de grote reool af in de gete daer van de geuentens⁽⁶⁹⁾ niet een woort is opgesproken.

(67) Hiervoor is ‘schoen’ geschrapt.

(68) Hiervoor is ‘het’ geschrapt. Moos: modder.

(69) Te lezen als ‘getuentens’, dit is ‘afsluiting in hout’. Zie Kempeneers, Div. notabele dingen, 1983, 21.