| |
| |
| |
Aanteekeningen.
Werken alleen met den naam der schrijvers aangehaald:
Cuypers = P. Cuypers-v. Velthoven, Documents pour servir à l'histoire des Troubles religieux du XVIme siècle dans le Brabant septentrional, t. I (1858; niet verder verschenen).
v. Helten = Dr. W.L. van Helten, Middelnederlandsche Spraakkunst (1887).
Hermans = Dr. C.R. Hermans, Verzameling van Kronyken, Charters en Oorkonden betrekkelijk de Stad en Meijerij van 's-Hertogenbosch, 1e deel (1848).
Rachfahl = F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der Niederländische Aufstand, IIer (1907) en IIIer Band (1924).
v. Sasse v. Ysselt = Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroegere eeuwen, 3 dln. (z.j.).
v. Veen = Dr. J.S. van Veen, Briefwisseling tusschen Margaretha van Parma en Charles de Brimeu, graaf van Megen, stadhouder van Gelderland (1914).
Verdam = E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek (1885 en vlg.).
v. Zuijlen = R.A. van Zuijlen Jr., Inventaris der archieven van de stad 's-Hertogenbosch, Stadsrekeningen van het jaar 1399-1800, 4e en 5e stuk (1863).
Archivalia bij verkorting aangeduid:
Gem. Arch. = Gemeente-archief van 's-Hertogenbosch. Stukken onder letter A.
Audience = Algemeen Rijksarchief te Brussel, fonds Papiers d'Etat et de l'Audience.
Ch. des Comptes = Idem, fonds Chambre des Comptes.
Gr. Cons. = Idem, fonds Grand Conseil de Malines.
Mss. divers = Idem, fonds Manuscrits divers.
Raad van State = Notulen van den Raad van State over de jaren 1566 vlg. in Audience No. 780 en 781.
1. Discoerde is een voor ons verloren woord; het tegengestelde accoord is daarentegen heel gewoon. In de 16e eeuw komt het eerste veelvuldig voor, ook de uitdrukking ten tyde van de discorden ter aanduiding van de Troebelen (Codex dipl., 2e s. II 2, blz. 86).
2. Bedoeld worden de Verbonden Edelen, die in hun rekest van 5 April 1566 opheffing vroegen der Inquisitie en opschorting der plakkaten aangaande den godsdienst.
| |
| |
3. Joh. VIII vs. 12: Ego sum lux mundi: qui sequitur me, non ambulat in tenebris. Het is het welbekende begin der Imitatio Christi, die vroeger gewoonlijk met qui sequitur me werd aangeduid.
4. Hoocheit = hooghartigheid, trots.
5. Deze ongewone vorm catolice is mogelijk onder invloed van evangelise en luterice (o.a. bij Anna Bijns die vermaledide luterice secte) in onze taal opgekomen; in het Duitsch is het, zooals men weet, de gebruikelijke vorm. Verdam mist het woord.
6. De Augsburgsche Confessie was het godsdienstig ideaal van den prins van Oranje (zie P.J. Blok, Willem de Eerste, I blz. 154 en Rachfahl, II s. 847). De Prins adviseerde Brederode, den ‘grooten Geus’, aan de Verbonden Edelen te schrijven om bij de Staten der verschillende gewesten te requestreeren tot invoering der Augsburgsche Confessie en deze gaf dan ook v. Ilpendam opdracht om daarvoor bij den Frieschen adel moeite te doen (J. Marcus, Sententiën en Indagingen, blz. 73). - Een critische uitgave dezer Confessie bezorgde H. Wendt in 1927.
7. Wtlanden komt bij Verdam voor in de beteekenis van buiten een stad gelegen landen. Gelijk hier staat, verklaarde inderdaad de eerste predikant aan de Raadscommissie, die opdracht had naar zijn bevoegdheid te informeeren, dat hij gezonden was en macht had van den oppersten Koning (Cuypers, p. 49). Zijn naam was Cornelis Walravens of Waelravens (Cuypers, p. 322), maar de stadssecretaris G. Colen noemt hem tweemaal Cornelis Walraven van Dieperbeeck (Cuypers, p. 49 en 312, waar op beide plaatsen in afwijking van het Hs. Diepenbeeck staat), terwijl hij ook Cornelis van Diest werd genoemd (G.A. Meyer, Chronicon Conventus Buscoducensis O.P., p. 191 en Dr. W. Meindersma in N. Nédl. Biogr. Wdb. I 716, waar eerstgenoemden naam niet wordt vermeld, maar, wat zonder nader bewijs onaannemelijk is, gezegd wordt, dat hij van Armentières zou zijn en aanvankelijk Dufour zou hebben geheeten). Zijn vaste bijnaam was Graspape (Cuypers, p. 325; Audience No. 507, fol. 154 en No. 508, fol. 169), welke benaming te vergelijken is met haagpape evenals het door Bakhuizen v.d. Brink gebruikte graspreek voor het meer gewone, maar door Fruin in den ban gedane haagpreek (Verspr. Geschr. VIII, blz. 307 vlg.). Volgens Broer Cornelis is een gras- of haagpape een, die ‘achter lande loopt preken op sijn Geusch.’ Moeten wij daaruit besluiten, dat Walravens evenals zijn vriend de gewezen pastoor van Hedel, waar hij eerst onderdak had gevonden, ook een apostaat is geweest?
8. Aanvankelijk werd er gepreekt op Zondag 21 Juli en den Maandag daarop (feestdag van Maria Magdalena) ‘ontrent een halff
| |
| |
ure gaens van der stadt in een groen velt nyet verre van den dorpe van Engelen’, op Zondag 11 Augustus dichter bij de stad ‘op eenen camp genoempt den Bickelcamp’ te Deuteren (Cuypers, p. 22, 322 en 326 = Audience No. 507, fol. 196, 19 en 21 vo). Maar wat voor vorm is eerde, waarin nog in het Hs. is geknoeid? Is het een dialectische bijvorm van aard = veld, bouwland, dat in plaatsnamen als Eerde (N. Br.) en Oudenaarden (B.) voorkomt en in den titel van Styn Streuvels' De Vlaschaard ruimer bekend is geworden? Die Bosch eerde zou dan een andere naam voor wat thans het Bossche veld heet, zijn. In de kroniek van het Predikheerenklooster heet het dan ook: ‘in campo Buscoducensi juxta pontem inter civitatem et parochiam de Engelen’ (G.A. Meyer, 1. c., p. 191).
9. Deze Johannes werd ‘in de wandeling’ het Rattevangerken genaamd (Cuypers, p. 322; onjuiste opgaven aldaar p. 317 en 326) en woonde in de Vughterstraat in de Drie Leerkens (Cuypers, p. 331 en 357), tegenwoordig de zaak van Meuwese-Leygraaff (J. en A. Mosmans, Oude Namen van Huizen en Straten te 's-Hertogenbosch, blz. 56).
10. Noch in de Justificatie der Bossche Schepenen (Audience No. 508, fol. 169 vlg.), noch in die van den Schout (Audience No. 507, fol. 154 vlg.), welke allerbelangrijkste stukken geen van beide bij Cuypers zijn opgenomen, is van zoodanige verordening sprake. Ook is mij van elders deze ordonnantie niet bekend. Ik vermoed echter, dat hier gedoeld wordt op het algemeen schrijven van 13 Aug. 1566, waarin de Landvoogdes met toezending van 's Konings brief van 31 Juli d.a.v. maatregelen voorschreef tegen de bijeenkomsten en preeken der Hervormden (Audience No. 512, fol. 245; Mss. divers No. 280bis, fol. 154; Kon. Bibl. 's-Grav. Hs. 130 C 3, p. 89 en gedrukt Bull. Comm. R. d' Hist. 3e s. II p. 321).
Het 3e Lid der Stad had zich zelfs pertinent verzet tegen het vaststellen eener geldboete van 6 gld. voor degenen, die dergelijke preeken buiten gingen hooren (Cuypers, p. 23).
11. Henen = van dat oogenblik af, vgl. Eng. hence.
12. Dit wordt bevestigd door het onderzoek van Commissarissen. Wouter Thuelinck, een rijk poorter van het Hinthamereind, die in zeemleer handelde, werd aelmoessenier oft armenmeester genoemd en ging tijdens de preek met een beurs rond (Cuypers, p. 303). Een ander heette H. Geestmeester oft distributeur, maar ook aelmoessenier oft minister en ging eveneens om met het buydelken, dwelck sy noemden Sinte-Petersvischnet (Cuypers, p. 366).
13. Hier is weer sprake van Cornelis Walravens, die gehuisvest was bij Dierick Coenen ‘woenende vast aen de Vuchterepoorte’
| |
| |
(Cuypers, p. 312, 326, 331, 357). Deze laatste is dezelfde, die bij v. Heurn, Historie der Stad en Meyerye van 's-Hertogenbosch, II blz. 23 op gezag van v. Oudenhoven Dirk van Tiel heet, daar hij in de informatie Dierick Coenen van Thiel genoemd wordt (Cuypers, p. 298 en 459).
14. Dit blijkt uit de brieven van den Bosschen Schout aan de Landvoogdes, dd. 15 en 21 Aug. 1566 (Cuypers, p. 31 en 35).
15. Over den Antwerpschen beeldenstorm, die voor vele plaatsen, gelijk ook hier, den stoot gaf tot zoodanige kerkenschennis, waaruit duidelijk het overwicht dezer plaats ook op ander dan economisch gebied in dien tijd blijkt, leze men het belangwekkende boek van Dr. R. van Roosbroeck, Het Wonderjaar te Antwerpen 1566-1567 (1930). Voor het effect dezer tijding in Den Bosch zie Cuypers, p. 383 en 493.
16. De Schout berichtte, dat de beeldstormerij hier begon terstond na het Lof. Schepenen schreven ‘omtrent 5 uren nae der noenen’. Notaris Goossens verklaarde ook omtrent het Lof en voegde erbij, dat deze tot 11 uur duurde, toen zij door de schutters werden verjaagd. Een kerkmeester en de koster van Sint-Jan hadden al vóór het Lof in het koor verdacht ambachtsvolk gezien. (Cuypers, p. 37, 39, 320, 384, 398).
17. Dit woord werd van elders nog niet opgeteekend. Vgl. uit Dagboek van Jan de Pottre, blz. 90: ende quamen in Sint-Goedelekercke (Ste Gudule te Brussel).... ende braken al de scapraen ende kisten open van de capellanen ende roefden se al.
Ook J. v. Vloten, Nedl. Geschiedzangen, I blz. 283:
Men siet hun soecken soe menighen list
Om te komen in der Papen kist
Het zijn volgens mededeeling van pastoor G.A. Juten óf gewaadkisten óf geldkisten onder de zitbanken, zooals nog in sommige kerken worden aangetroffen.
18. Versta: altaarstukken en zitbanken. Vgl. bij Verdam sittenkist.
19. Al = als, alsof. Meermalen hier voorkomende.
20. Wiele = kloostersluier. Thans geheel verouderd, ofschoon nog in het Wdb. van Koenen-Endepols op wijle. De aan het Lat. en Fra. ontleende vormen velum en voile zijn nog gebruikelijk in verschillende beteekenis.
| |
| |
21. Pant duidt de gangen om den binnentuin aan, misschien ook kruisgang. Niet alleen in Haarlem, gelijk Verdam opgeeft, maar ook in Den Bosch (v. Sasse v. Ysselt, III blz. 139) en te Boxmeer (Taxandria I blz. 6) is deze naam in een voormalig kloostergebouw bewaard gebleven.
22. Wederslaen = bedremmeld staan, onthutst worden. Komt zelden voor.
23. Godekens of goykens voor heiligenbeelden was destijds een woord uit anti-katholieke sfeer. Het werd ook gebezigd ter aanduiding van de H. Hostie. Zie Dr. E. Kuiper, Het Geuzenliedboek, I blz. 131 en 15.
24. Geloefsetters is tot dusver nog niet opgeteekend. Wel in de gewijde literatuur der latere M.E. de term die settinghe der HH. Vaderen ter vertaling van constitutio. De nieuwe geloofzetters zouden de Staten-Generaal worden (Cuypers, p. 463), waarmee de bede uit het Onze-Vader op Sonnius (J. v. Vloten, Nedl. Geschiedzangen, I blz. 265) werd verhoord:
O Heer, ghi die daer in den Hemel zijt,
Maeckt ons doch desen bisschop met zijn insettinge quyt.
25. Nadat op 8 September in enkele kloosters en godshuizen weer Mis was gelezen en in Sint-Jan alleen gepreekt, werd de H. dienst aldaar hervat op 11 September (Cuypers, p. 320). De hier bedoelde verordening van 6 September bij Cuypers, p. 56. - J. Hezenmans, De Sint-Janskerk te 's-Hertogenbosch, blz. 217 geeft een eenigszins afwijkende voorstelling.
26. Dormter = kloosterslaapzaal (Lat. dormitorium). Het woord heeft het afgelegd bij zijn uit het Fransch ontleenden vorm dortoir, terwijl zijn pendant refter voor eetzaal (uit Lat. refectorium) het wel heeft kunnen houden. Ook lecter voor kerkleesbank (Lat. lectorium) en pulpt (Lat. pulpitum) met een onder invloed van genoemde woorden ontstanen bijvorm pulmter gingen als kerkwoorden verloren.
27. Saercsen = dekens. Een bij Verdam niet vermelde vorm naast sargen of sargiën.
28. Zie voor dezen vorm v. Helten, blz. 55.
29. Torsen = fakkels. Bij Verdam alleen de vormen tortsen en torken.
| |
| |
30. Gynnen = gingen, met opvallende assimilatie; toegaen = er op losgaan.
31. Als i.p.v. al is vroeger heel gewoon. In aant. 19 juist het omgekeerde geval.
32. Het Karthuizerklooster Domus S. Sophiae of Carthusia S. Sophiae lag in Vught (v. Sasse v. Ysselt, I blz. 374 en Taxandria VII blz. 22). - Coudewater of Mariënwater was een Birgittijner klooster onder Rosmalen (v. Sasse v. Ysselt, II blz. 200). Volgens verklaring van notaris Goossens trokken de Bossche beeldstormers ook naar de kloosters Sint-Annenborch te Rosmalen en Eikendonk onder Den Dungen (Cuypers, p. 321).
33. Dit stemt overeen met het getuigenis van den Stadhouder van den Schout, die de predikanten voor elke kerk erbij noemt (Cuypers, p. 303).
34. Korste, een imperfectum-vorm van korsten, bijvorm van kersten, dat naast het meer gewone kerstenen = doopen voorkomt.
Het toedienen van het H. doopsel op Roomsche wijze wekte met het aanbidden van het H. Sacrament des Altaars en de vereering der Heiligen in die dagen de meeste ergernis. In de processtukken van den graaf van Egmont wordt melding gemaakt van een Oudenaardensch predikant, die bij het toedienen van het doopsel aan de aanwezigen placht de vraag te stellen ‘s'ilz croyoient que le baptesme, lequel l'on use en la religion Romaine, soit mésuse, que à tort l'on y se sert de salive, huile et sel avecq aultres indécentes exorcismes et coniurations du diable’. (Audience No. 538, fol. 89). Anderen koelden hun woede hierop of overlaadden het met spot. Een beeldstormer werd er van beschuldigd de omstanders met het wijwater uit een doopvont te hebben overgoten onder het uiten der woorden: ‘laet ons quyte maecken van den zoute waetere’; een andere had, terwijl hij de pyxis met H. Crysma in stukken trapte, geroepen: ‘es dit 't smout, dat de paepen zoe dier vercocht hebben?’ (E. de Coussemaker. Troubles religieux dans la Flandre maritime, I p. 233 en II p. 115). Aan geen geringer profanatie maakten zich de Bossche beeldstormers schuldig. Na het vernielen der doopvont in Sint-Jan vroeg men den koster volgens diens eigen verklaring: ‘Costere, waer zuldy nu uwe kinderen inne wasschen?’ (Cuypers, p. 398) en hier hooren we, dat de H. olie werd meegegeven om de sla klaar te maken.
35. Aangaande de aanleiding tot deze nieuwe onrust worden wij ingelicht door een strooibiljet uit die dagen (copie in Audience No. 508, fol. 200), dat op 9 October 1566 ‘onder die Groen Poerte binnen der stadt van den Bossche inne den nacht oft avont’ was gestoken en van dezen inhoud:
| |
| |
Die inquisitie bracht ons die predicant in 't lant,
Die moderatie bracht ons den beeldenstorm,
Noppen ende Stegen (ducht ick) sullen ons die kudtsse oft koudtse op die straet brengen.
Siet wat ghy doet ende houdt Godt voer oogen.
Op de keerzijde stond:
Die inquisitie bracht ons die predicanten,
Die moerderatie bracht ons den beldenstorm,
Noppen en Stegen sullen ons brengen die kudtsse oft knodtse op die straet.
Godt wilt ten besten keeren.
De beteekenis van den derden regel is, dat de beide Commissarissen Dirk Noppen en Nic. v.d. Stegen, raadsheeren van den Raad van Brabant, die den 5en October met hun onderzoek naar de plaats gehad hebbende ongeregeldheden begonnen waren, dusdoende het volk tot oproer zouden brengen.
36. Zie voor het verhaal van het hier gebeurde het schrijven van den Schout aan de Landvoogdes, dd. 11 October, en een getuigenverklaring bij Cuypers, resp. p. 71 en 410. Ook vermeld in de Kroniek van Godevaert van Haecht (ed. v. Roosbroeck), blz. 114.
37. Syen = sy en = zij hem.
38. Bevestiging hiervan bij Cuypers, p. 333 en 361, maar ook bij den eersten beeldenstorm was er al op dit beeld gehakt (aldaar, p. 444). Het was een zgn. Marianum en droeg zijn naam naar de zon, die het tot achtergrond had (Apocalypsis XII vs. 1). In de Collectie Cuypers-v. Velthoven, Rijksarchief 's-Hertogenbosch, No. 69, bevinden zich processtukken aangaande zekeren Dirick Janszoon v. Gendt, waarin ook kwestie is van een ‘schoon Vrouwenbeelt’, dat door ‘opwynding’ boven in Sint-Janstoren tijdig werd geborgen.
39. Ook elders wist men de beeldstormers af te leiden met ze te onthalen: in de kerk der Fraters vonden zij zelfs een gedekte tafel met brood, boter, kaas en zalm en enkele tonnen bier en bij den tweeden beeldenstorm werd er geroepen: ‘Vive le Geus! appelen te halen ten Fraters is die leus!’ (Cuypers, p. 486 en 412).
40. Gedroncken = dronken, ‘thans verouderd en ook voorheen zeldzaam’ Wdb. der Nedl. Taal.
41. Aangaande den waakdienst der gilden zijn wij ingelicht door de stadsrekening (v. Zuijlen, blz. 773 = Cuypers, p. 76). - De hier gewijzigde vorm van het welbekende spreekwoord is al oud (Stoett, Spreekwoorden, s.v.)
| |
| |
42. Onder - en = bij (Verdam, V 322).
43. In Cuperinus' kroniek worden 15 Bossche kloosters opgesomd (Hermans, blz. 8).
44. Deze aanwijzing van het uitzien der toenmalige geestelijken in spreekwoordelijken vorm is zeer eigenaardig. Ook van de achtergebleven Predikheeren staat gemeld, dat zij dikwijls genoodzaakt waren hier in wereldsche kleeren te gaan, zoolang de Spaansche bezetting nog niet in de stad was (G.A. Meyer, Chronicon Conventus Buscoducensis O.P., p. 196). Een paar jaar later wordt hetzelfde bericht van de religieuzen van Tongerloo en Averbode (Corr. de Granvelle, IV p. 398). Jan de Pottre heeft in zijn Dagboek (door Baron de St. Genois uitgegeven voor de Vlaamsche Bibliophilen, blz. 91) dezelfde noodzakelijkheid voor de Brusselsche geestelijkheid opgeteekend: zij lieten hun haar kort knippen en droegen geen kruin meer ‘alsoe dat men gheen geestelijck voer werlijcken cost ghekinnen’. Zij droegen geuzenkousen en gingen gekleed ‘op zijn ghemayn bourghers.... die abten ende prelaeten, die plaeghen al in witte ghecleet te gaen, die ginghen al in 't swert ghecleet gelijc al ander lien.... met swerte hoeien op 't hoeft in stade van witte bonetten ende witte lobben aen hun hemden als ander lien’. In Antwerpen werd dit toen verboden (J. Blaes, Mémoires anonymes sur les troubles des Pays-Bas, I p. 330).
45. Deze en de volgende bijzonderheden vinden wij nergens elders vermeld. Vast staat, dat ofschoon er reeds de eerste maal aan het Sacramentshuis gebroken was, de beeldstormers toen daarin waren gestoord geworden (Cuypers, p. 385, 409 en 460).
46. De H. Antonius is een der vier HH. Maarschalken, d.i. Heiligen, die bijzonder aangeroepen werden met het oog op een of andere ziekte.
47. Een haele of hael is een ketelhaak. Het woord is o.a. in Brabant nog bekend.
48. Als de Hervormden in 1566 hun eigen kerkgebouwen krijgen, worden deze meestal met dit woord aangeduid. Tempel wordt dan (evenals predikant) door het gebruik een bij voorkeur Protestantsche term, wat het echter niet als het laatste is gebleven. Deze plaats levert hiervan al een zeer sprekend voorbeeld.
49. Men vindt in de Sint-Jan voor dien tijd een aantal van 52 altaren vermeld (Dr. C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's-Hertogenbosch, blz. 236). De vernieling was er dus wel erg.
| |
| |
50. Dit stemt overeen met de verklaring bij Cuypers, p. 492, dat de predikanten ‘gemeenlijk’ preekten in St. Jacobscapelle. Daar had ook de ‘superintendent van den anderen predicanten’ zijn statie. (t.a.p., p. 303).
51. Wort vinden wij bij Verdam verklaard als meddich bier. Kiliaen, aan wien deze omschrijving is ontleend, stelt het met moutdrank gelijk.
52. Wonder = ongeloofelijkheden (Verdam, IX 2777).
53. Inderdaad heeft zich toen het feit voorgedaan, dat de Bossche Overheid grootendeels is gaan loopen. Een der Schepenen, Barth. Loeff, was al direkt na de eerste troebelen op 22 Augustus de stad uitgegaan, eerst naar Heusden, maar toen men hem daar liet ontbieden, vertrok hij naar Keulen, waar hij zich bij het uitbreken der tweede troebelen in October d.o.v. nog bevond. Een andere Schepen, G. Lombarts, had op 10 October, daags na het hervatten van den beeldenstorm, de stad geruimd en zijn collega F. v. Balen had den volgenden morgen dit voorbeeld gevolgd. De vierde, nogwel de Voorschepen of President der stad, H. Bloymans, heer van Helvoirt, vertrok 's middags, ten einde raad aangaande de te nemen maatregelen. En in den avond van denzelfden dag kwam de Schout in eigen persoon, maar in het kostuum van een zijner schoutendienaars vóór dezen uitgaande, bij de hier vertoevende Regeeringscommissarissen verklaren, dat hij zich niet langer in zijn huis veilig voelde noch overdag zich meer op straat dorst te vertoonen, waarom hij de stad ging verlaten. Toen aldus slechts de 3 jongste Schepenen waren overgebleven, besloten ook genoemde Commissarissen maar te vertrekken ‘meer dan te volle geïnformeert ende gewaerschouwt zynde, dat wy egeen vrucht.... en souden eenichsins konnen gedoen’ (Cuypers, p. 68/9; de namen der achtergebleven Schepenen ald. p. 307 en 430).
Maar het zou nog erger worden: tenslotte moesten alle Schepenen op één na benevens 3 secretarissen der stad worden ingedaagd om hun ambtelijke functie te komen waarnemen (v. Zuijlen, blz. 755).
54. De hier gegeven voorstelling, dat het initiatief om de beeldstormers door werkverschaffing van stadswege van hun bedrijf af te leiden, zou uitgegaan zijn van de vertrouwensmannen der Hervormden, is niet in strijd met de elders voorkomende verklaring, dat de Raad, hiertoe besloten hebbend, een van de predikanten had ontboden om hem en zijn collega's te verzoeken tot goed effect van dezen maatregel te willen medewerken (Cuypers, p. 68 en 390). Bij het gering aantal aanwezige leden der 2 eerste Leden der Stad ligt het voor de hand, dat zulk een voorstel door het 3e Lid, dat der Ambachten, welk zich reeds herhaaldelijk zeer welwillend voor de Hervor- | |
| |
mingspartij had getoond, in de Raadsvergadering is doorgedreven: immers was dit naar zijn zeggen juist de reden, dat de President-Schepen, zelf geen anderen uitweg wetend, de stad verliet, daar hij er zich niet mee kon vereenigen.
De Bossche volksklasse wordt in die dagen officiëel weinig vleiend beoordeeld: ‘le populace y est fort infecté d'hérésie, fort dur de cerveau et assez difficil, ayant grande auctorité en la ville’ werd aan den Koning geschreven, terwijl de vertegenwoordiging der Ambachten een maand later werd gekenschetst als het meest ooren te hebben voor den ketterschen godsdienst (Dr. J. Theissen, Corr. de Marguérite d'Autriche, p. 210 en 232).
Toch bestond er geen grond voor de hier ter plaatse aan de leiders dier beweging toegedichte kwade trouw. Volgens de eigen Justificatie der Magistraat werd met toestemming van de Oversten van het Minderbroedersklooster het eenige, wat bij den eersten beeldenstorm van hun klooster was blijven staan, een kleine borstwering en enkele pilaren, afgebroken ‘omme daerdoer een bequaem straet te moigen maiken’ (Audience No. 508, fol. 178 vo), terwijl zij zich verder over deze aangelegenheid aldus verdedigen:
Maer is waerachtich, dat alsoe den hoop van den quaetdoenders van ure tot ure meer was wassende, ende uuyt waeren omne alle cloosteren ende goidtshuysen in den gront te vernyelen, ende de regeerders van der stadt egeen macht en hadden die te bedwingen, hebben om alle deselve van den anderen te scheyden tot dien eynde gedeputeert zekere commissarissen uuyten drie Leden, die den voorscreven quaetdoenders ende oproerighe menschen zouden stillen, ende dat doende, stellen aen gemeyne wercken van der stadt, als te wetene, de wallen te hoogen ende te breyden, de wegen te maecken, ende de grachten ende stroomen te veegen ende reynigen, alsoe die oproerige raesende gemeynte anders nyet en riepe, dan dat zij werck hebben mosten omme te leven, want zij handen, oft voeten en consten geëten, ende oock wyff ende kynderen mosten onderhouden. (t.a.p., fol. 179; vgl. verder Cuypers, p. 368 en 391).
Blijkens de stadsrekening omvatte deze werkverschaffing in totaal 336 personen, waarvan 317 voor 2 dagen tegen vol loon, 15 tegen half loon en 4 slechts voor 1½ dag. Het dagloon was een schelling (6 stuivers), wat toen niet aan den lagen kant was, aangezien de soldij der burgerwacht 5 st. daags bedroeg en van particuliere zijde eveneens 5 st. werd geboden, dat toen ook met het oog op den loonstandaard der werkverschaffing werd versmaad (Cuypers, p. 78, 93 en 343).
55. Bij het uitwijken van den Schout uit de stad had deze het Hof opnieuw verzocht een persoon van aanzien, liefst een Gulden-Vliesridder, te zenden ‘overmits dat wy hier anders gheen hooft en hebben’. Hij had daarvoor vroeger al den graaf van Hoorne of den heer
| |
| |
van Boxtel genoemd als het meest in den smaak vallende bij de ingezetenen (Cuypers, p. 72 en 55). Blijkbaar was hem onbekend, hoe beiden te Brussel stonden aangeschreven. Met den eerste had men reeds allerlei moeilijkheden te Doornik, waarheen hij als plaatsvervanger van zijn broer, den heer van Montigny, was gezonden; de laatste, Jean de Hornes, was luitenant onder den prins van Oranje en stond als heftig voorstander van dezen bekend. Zij zouden hier ook te dicht bij het gebied van graaf v.d. Berg e.a. Geuschgezinden gezeten hebben om dat niet onder alle omstandigheden te vermijden (Corr. de Granvelle, II p. 50). Als er een Gulden-Vliesridder naar Den Bosch moest gezonden worden, zou het de graaf van Megen zijn, maar dan met het noodige krijgsvolk, zooals hij aan de Landvoogdes in het geheim had voorgeslagen (Cuypers, p. 83 en 86). Te Brussel dacht men voorloopig er anders over. In den Raad van State werd 17 October door een der teruggekeerde Commissarissen verslag gedaan en geadviseerd omtrent te nemen maatregelen. Er zou iemand van autoriteit daarheen gezonden worden, nog nader door de Landvoogdes aan te wijzen, daar zij er zich op wenschte te beraden. Daags daarna was opnieuw Den Bosch aan de orde: nu was het de Schout, die het verhaal der voorgevallen ongeregeldheden kwam doen en meedeelde, dat er wel 16 of 17 kloosters geplunderd of verwoest waren en de kloosterlingen verjaagd; dat de Hervormden er rond voor uitkwamen, dat zij geen anderen godsdienst dan den hunne langer zouden dulden en al meermalen eenige kloosters buiten hadden trachten in brand te steken. Men zei: om de vogels te verjagen, moet men hun nest verstoren (Corr. de Granvelle, II p. 48). Zwaluwennesten werden toen spottend de kloosters genoemd (Chronicon Conventus Buscoducensis O.P., p. 193).
De Landvoogdes was besloten om met den Kanselier van Brabant (Jan Scheyfve, heer van St. Aegtenrode) als voornaam personage Jan v. Merode, heer van Petersheim, door zijn 2e huwelijk zwager van den graaf van Culemborg en wiens familie hier welbekend was (v. Sasse v. Ysselt, I blz. 235), naar Den Bosch te zenden.
Verscheiden jaren later, in 1580, is Scheyfve nog eens op deze zending teruggekomen (Bibl. Royale te Brussel, Hs. 16105/6 = Knuttel, Catalogus van pamfletten, No. 537). Hij zegt dan, dat de Landvoogdes hem 3 dagen achtereen à chauldes larmes gebid en gesmeekt had om toch deze opdracht te aanvaarden in de hoop van het volk daar tot rust en onderwerping te kunnen brengen, maar dat hij aanvankelijk deze taak niet op zich had willen nemen, daar de Schout hem gewaarschuwd had, dat hij er wel eens een kind des doods zou kunnen worden. Hare Hoogheid had echter dringend aangehouden en hem beduid, dat het landsbelang daarvan afhing ‘et que par ce boult je ferois plus grand service à Sa Maté que jamais n'avoit faict Seigneur ou personnaige de pardeça: et qu'elle ne délaisseroit de le recognoistre’. Tenslotte had hij er zich voor laten vin- | |
| |
den, daar andere ervoor in aanmerking komenden er geen lust in hadden gehad, hetzij zij niet wilden of niet durfden. Reeds was zijn zending hier zoo goed als geslaagd en na 3 maanden onderhandelen beide partijen eindelijk tot elkander gebracht, toen de graaf van Megen buiten zijn voorkennis en lijnrecht tegen zijn inzicht omtrent het doelmatige van zulk optreden in, de stad was komen belegeren, wat aanleiding had gegeven tot gevangenhouding der beide Commissarissen.
Opvallend is het, dat hier verder uitsluitend sprake is van den Kanselier, wat in Hs. 130 C 3 der Kon. Bibl. te 's-Grav., fol. 185 ook het geval is. Dit kan verklaard worden uit het feit, dat men den Kanselier veel meer aan banden gelegd had dan den heer van Merode, die alleen de stad niet verlaten mocht (Cuypers, p. 277).
56. Wel is er in de verhooren van het onderzoek naar de Bossche troebelen dikwijls sprake van, dat de Kanselier naar zijn logies geleid werd, maar zonder aanduiding waar. Wellicht was het in de Peperstraat bij de Wed. van Eyck, waar meermalen van stadswege voorname personages werden ondergebracht. In elk geval deelde de heer van Merode hetzelfde logies met hem; tevergeefs had men hen willen dwingen van elkaar te gaan en Merode zijn intrek te doen nemen in het huis van v. Deventher of Keizershof (v. Sasse v. Ysselt, II blz. 477 en 10). Alleen hun paarden waren in de Gouden Leeuw ondergebracht (Cuypers, p. 372; v. Zuijlen, blz. 792).
57. Laeten = laat hem. Zie aanteekening 37.
58. Des Kanseliers vader was van Antwerpen, waar diens zoon zijn carrière als Schepen begon en later Burgemeester werd (Corr. de Granvelle, I p. 297.) Indien seriant hier de juiste lezing is, moet dit woord een verachtelijke beteekenis hebben, zooals het in Montanus' Schwankbücher (ed. J. Bolte, s. 152) voorkomt in verbinding met roffiaen (vgl. voor dit laatste Verdam, VI 1561).
59. Charles de Brimeu, graaf van Megen en toen goeverneur van Gelderland, was een vertrouwensman der Landvoogdes. Hij wilde echter voortvarender doortasten dan Hare Hoogheid overeenkomstig de adviezen van den Raad van State goedvond. Half October had hij er al op aangedrongen om een generaal te benoemen, die dan den ‘vroolijken krijg’ kon beginnen - que nous commencissions la feste cest hyver, schreef hij - en dan de Geuzen ras de baas zou zijn. In December d.o.v. had hij een verrassing van de stad in den zin door middel van een te Vught gelegerde troep onder den avonturier Andries v. Anderlecht. Maar de Landvoogdes stuitte deze onderneming (minuut van haar brief van 4 Dec. 1566 in Audience No. 303, fol. 451). Zij wenschte met overreding te bereiken, wat Megen
| |
| |
wilde door een krachtdadig optreden en gebruikmaken van de onder beide partijen heerschende angststemming. ‘Les Gheulx se meurent partout de peur.... ce serat une brièfve guerre’. Margaretha gaf echter niet toe en kon 1 Febr. aan Megen berichten, dat de besprekingen der Commissarissen zooveel succes hadden gehad, dat de stad ermee instemde de predikanten niet meer daarbinnen te laten preeken. Niettegenstaande dat werd er toch krijgsvolk in de Langstraat gelicht en kwam de graaf van Megen op 14 Febr. met 1500 man in Vught. De poorten werden hier echter gesloten gehouden, ofschoon men heel onderdanig jegens hem deed. De Bosschenaars waren de ware vrienden niet, schreef hij (Cuypers, p. 109 vlg. = v. Veen, blz. 334 vlg.; over Anderlecht een art. van denzelfde in N. Nedl. Biogr. Wdb. I 129).
60. Blijkbaar is hier Thonis met Thomas als voornaam van v. Bomberghen verward. Dezelfde copiëerfout trof ik aan in Audience No. 508, fol. 23 vo. Hij onderteekent A. Bomberch (Audience No. 507, fol. 288). Zie verder H. van Bomberghen, Généalogie de la famille van Bomberghen, No. 26 en Gachard, Corr. de Guillaume le Taciturne, II p. CXII.
Zooals hier wordt ook elders van hem gezegd: il n'éstoit que ung nud subject (Cuypers, p. 279). Hij was hier door Herman de Ruyter op 16 Febr., toen de stadspoorten voor het volk van Megen gesloten werden gehouden, binnengesmokkeld en gaf zich uit voor een kapitein van Brederode, die hem in opdracht van den Prins en den graaf van Hoogstraten uit Antwerpen hierheen zou gezonden hebben. Daar hij echter geen commissiebrief kon toonen, won de Magistraat inlichtingen in, waarop van den Prins en van Hoogstraten samen een beslist démenti volgde, terwijl Brederode een ontwijkend antwoord gaf (Cuypers, p. 194 en 199; vgl. ook R. Fruin, Verspr. Geschr., I blz. 444). Het teekent wel scherp de machteloosheid der Bossche Magistraat, dat deze ondanks haar verklaring, dat de heer van Brederode hier noch elders in 's Konings gebied iemand had te zenden met een opdracht, zelfs nog vóór het binnenkomen der gevraagde inlichtingen hem op aandringen der Hervormden beëedigden als kapitein van het krijgsvolk en dusdoende de geheele macht uit handen gaven. Onmiddellijk liet hij de beide koninklijke Commissarissen als gevangenen behandelen en beschouwde ze als gijzelaars voor het geval, dat de graaf van Megen er van Brederode's partij mocht aanhouden. Hun onderhandelingen met de stad, die op het punt stonden tot een goed resultaat te leiden, werden natuurlijk afgebroken. (Theissen, Corr. de Marguérite d'Autriche, p. 294 s.). Daarentegen werd er nieuw krijgsvolk in de stad aangeworven tot een getal van 800 man en onder 4 hoplieden gesteld van onverdacht Hervormde gezindheid en het geschut op de wallen gevoerd om de stad in verdedigingspositie tegen den graaf van Megen te brengen,
| |
| |
die steeds opnieuw van de Landvoogdes order kreeg rustig te blijven liggen, totdat hij, den klimmenden overmoed van stadszijde moe, uit eigen beweging wegtrok.
Bomberghen hield verblijf in het huis de Gulden Kop, het tegenwoordige hotel Noord-Brabant; zijn hoofdkwartier was het huis de Moriaen, ook op de Markt gelegen, waar volgens de getuigenverklaringen in de gehouden enquête naar de Bossche troebelen dag en nacht ‘raedt van den Guesen’ gehouden werd (v. Sasse v. Ysselt, III blz. 327 en 388).
Van Bomberghen's verleden was tot dusver slechts bekend, dat hij in Frankrijk onder den prins van Condé had gediend. Ik stel mij voor om in Taxandria een verhoor te publiceeren, dat hem te Brussel is afgenomen en voornamelijk over zijn verblijf in Frankrijk en de aanleiding daartoe handelt. Zijn banvonnis dagteekent van 15 September 1568 (copie in Ch. des Comptes No. 111, fol. 16 vo; gepubliceerd in J. v. Vloten, Nedl. Opstand tegen Spanje, blz. 207). Men treft hem later met andere Bossche kapiteins in het gezelschap der Watergeuzen aan.
61. Neet = eed. Verklaring van dezen vorm, die hier nog een paar maal voorkomt, o.a. bij v. Helten, blz. 205. Vreemder van vorm, ofschoon in beteekenis duidelijk, is het voorafgaande satten.
62. De eed, door allen op Bomberghen's eisch af te leggen, behelsde ‘dat se beyde een yegelyck by syne religion sullen blyven, die van der Evangelische religie by de haer ende die van de Roomsche oft Papisten by haere religie’ (Cuypers, p. 178 en 184). Met deze religievrede strookt het hier vermelde omtrent het niet meer doen lezen van HH. Missen geenszins; wel het niet partij kiezen tegen elkander.
63. Verschillende getuigenissen, dat Bomberghen uit zichzelf en tegen den wil van de stadsautoriteit een wacht gesteld had, zijn bij Cuypers, p. 199, 306, 373, 415 en 476 (soms met toevoeging van het aanwezig zijn van waakhuisjes gelijk ook hier verder vermeld staat). Een der door Bomberghen aangestelde hoplieden was gelast den Kanselier mee te deelen, dat hij zich tweemaal daags aan de wacht had te toonen (t.a.p., p. 276 en 373).
64. Dat Commissarissen reeds vooraf van den geheimen toeleg van den graaf van Megen, den ‘ouden vijand’ der stad, zouden geweten hebben, werd hun inderdaad ten laste gelegd blijkens het rapport van L. Nys, die vanwege de Landvoogdes naar Den Bosch was gezonden om de invrijheidstelling der beide Gecommitteerden te eischen (Cuypers, p. 203). Zie echter de latere verklaring van den Kanselier in aant. 55.
| |
| |
65. Het onderscheppen van deze brieven bracht heel wat beroering in de stad en werd de aanleiding, dat de Commissarissen voor verraders werden uitgescholden. Een uit Antwerpen ontvangen schrijven, dat echter alleen nieuws bevatte, werd mede den Kanselier afgeperst. (Cuypers, p. 416, 429, 433, 448, 450 en 475).
66. Er is werkelijk eenige opzet geweest om de Magistraat door een andere te vervangen. Verschillende getuigenissen wijzen daarop. Zoo scheen er al een nominatie voor den Schepenstoel te bestaan. Herman de Ruyter hooren we Schout noemen, Lodewyck Janssone den schilder Hoogschout; Mr. Reynier v. Everzwyn President der stad, Mr. Hendrick Agyleeus Schepen, Dierick v.d. Corput Griffier. (Cuypers, 1. c. p. 335, 359, 423; een afwijkende, maar minder aannemelijke samenstelling p. 466). In het banvonnis van v. Everzwyn staat het feit, dat hij als President van de stad was aangewezen, ook vermeld (Ch. des Comptes No. 111, fol. 20 vo). - Bomberghen had op Zondag 9 Maart met geweld de sleutels der stadspoorten bemachtigd tijdens de beraadslaging omtrent de geëischte vrijlating der beide Commissarissen, om welke reden er een paar dagen later een resolutie door den Raad genomen werd aangaande de wijze, waarop die sleutels voortaan zouden bewaard worden en wie er zich van bedienen konden. (Cuypers, p. 205 en 215; v. Zuijlen blz. 789).
67. De graaf van Megen berichtte alleen, dat een van zijn soldaten door zijn arm geschoten was, en een andere keer een door zijn been (Cuypers, p. 168 en 186).
68. In de correspondentie van den graaf van Megen met de Landvoogdes komt van dezen doorsteek der dijken niets voor. Wel schreef hij 9 Dec. dat er tegen Den Bosch niet te ageeren viel, daar het water sinds 3 of 4 dagen wel twee manshoogten was gewassen, maar in een brief van 18 Febr. heet het, dat hij het op dat moment het geschikte oogenblik er voor vond, want ‘il la fault faire par ungne eauwe toute basse ou toute haulte’ (Cuypers, p. 119 en 172).
69. Van deze volksbeweging tegen de Commissarissen, kort na het onderscheppen der aan hen gerichte brieven van Hare Hoogheid in de stad ontstaan, vinden wij behalve in het interrogatoir der enquête naar de Bossche troebelen de gegevens vooral in de door notaris Hendrik Goossens afgelegde verklaring (Cuypers, p. 272 en 430).
Het merkwaardige is echter, dat in een banvonnis, den 26en Februari 1569 in den Raad der Troebelen uitgesproken, tegen 26 personen uit 's-Hertogenbosch (als aanvulling van 2 dergelijke vonnissen op 10 December d.a.v. tegen 72 en 54 Bossche burgers geveld) zekere Henry Goossens wordt genoemd, wien ten laste wordt
| |
| |
gelegd d'avoir esté à Vianen avec aultres sectaires et rebelles vers le Seigneur de Brederode pour le prier d'accepter la garde et déffence de ladicte ville pour lesdicts rebelles, publyé parmy la ville (contre la vérité) que Son Altèze avoit escripte au Chancellier de Brabant (lors y détenu par lesdicts rebelles) qu'elle feroit coupper la teste à iceulx rebelles et qu'ilz avoient esté trahiz par ledict Chancellier, incitant de tant plus la commune contre ledict Chancellier. (Ch. des Comptes No. 111, fol. 48 vo). Dit moet een andere dan bovengenoemde zijn geweest.
En wat te denken van het volgend bericht, dat oogenschijnlijk evenzeer een staaltje van verdachtmaking is naar den aard van wat tegen de Commissarissen werd aangevoerd: Op last van den graaf van Megen waren te Hedel 2 koffers aangehouden en daarbij een ‘cleyn pultumkist’ met papieren, van welk arrest de Geldersche raadsheer Johan Wrd den 4en Febr. 1570 verantwoording met inventaris aan Alva toezond, waaronder zich ook enkele titels van brieven bevinden geadresseerd aan Cornelis van Noort, dienaar der Kerk of des Woords te Hedel en daarbij een, die mijn bijzondere aandacht trok wegens den volgenden inhoud:
Item zekere missive van Herman die Ruyter omme te veradverteren Heer Cornelis etc. van etslighe verraders gehuyert van den bisschop om hem om den hals te brengen. (origineel in Audience, No. 5062).
Overal zijn verraders, zegt deze kroniekschrijfster - althans duchtte men in dien tijd verraad.
70. Nergens is in de afgelegde verklaringen aangaande de volksbeweging tegen beide Commissarissen eenig bewijs te vinden, dat ook de geestelijkheid daarin betrokken is geworden.
71. Bedoeld is het gevecht bij Oosterweel en in wat volgt, de samenscholing op de Meere te Antwerpen (Dr. R. v. Roosbroeck, Het Wonderjaar te Antwerpen, blz. 352 vlg.).
72. Over dit verbond tusschen Katholieken en Martinisten (Lutheranen) tegen de Calvinisten, door Morillon in een brief aan kard. Granvelle ‘ung grand bien’ genoemd, zie v. Roosbroeck, t.a.p., blz. 364.
73. Waarschijnlijk ziet dit op hetgeen hier den 9en Maart en volgende dagen gebeurde. Wel hield Bomberghen maar tot den 12en de stadssleutels onder zich, doch een regeling daaromtrent kwam pas den 18en tot stand, wat juist 6 dagen is, zooals hier vermeld wordt. De oploop te Antwerpen, waarvan de beroering hier een naspel heet, had plaats op 14 Maart en beide volgende dagen. Hasselt, waarvan ook hulp verwacht werd, moest zich den 13en
| |
| |
aan den Landsheer, den Prins-Bisschop van Luik, overgeven (J. Daris, Histoire du Diocèse et de la Principauté de Liége pendant le XVIe siècle, p. 405). Dat alles pas tegen het einde der maand hier zijn terugslag zou hebben gehad, is niet te onderstellen. Reeds de geheele maand liet zich hier een ommekeer van zaken in het nadeel der Hervormden voorzien. Ziehier een voorstelling van wat er werkelijk is voorgevallen:
In de eerste dagen van Maart gaf de Bossche Magistraat blijk, dat zij zich niet meer geheelenal door Bomberghen liet intimideeren. Zij besloot den 5en de wacht voor het logies der beide koninklijke Commissarissen, door Bomberghen aldaar tegen den zin en onder herhaald protest van het stadsbestuur geplaatst, op te heffen en gaf daartoe last aan de 4 hoplieden, die onder hem stonden. Twee dagen later werd er door den Raad besloten gevolg te geven aan het schrijven der Landvoogdes van 3 Maart, mondeling toegelicht door den brenger ervan en ons door de voorafgegane deliberatie in den Raad van State (Audience No. 781), dat het hier betrof een hoofdgeval van Majesteitsschennis, om reden hier gevangen gehouden werden de eerste Minister van Brabant en een voornaam Baron in kwaliteit van vertegenwoordigers des Konings; dat de heer van Brederode niets in deze stad te bevelen had (derhalve Bomberghen's zending van nul en geener waarde was); dat zij binnen 24 uur beide Commissarissen in vrijheid hadden te stellen of dat het hun anders berouwen zou; en dat zij hen niet alleen vrij zouden laten vertrekken, maar ook te zorgen hadden, dat hun onderweg niets zou gebeuren, of dat men het op hen zou verhalen. De Magistraat kon echter wel een toezegging doen - zonder Bomberghen's instemming had dit weinig of geen gevolg, want hij had de wapenen in handen. En hoe hij erover dacht, zien we, als hij eerst door Agyleeus en Keyen volgens advocatenpractijk een exceptie laat voordragen betreffende den geloofsbrief van den brenger van het schrijven, subsidiair het ontbreken van een grond daarvoor, en daags daarop, terwijl de voltallige Raad zich het hoofd breekt met het zoeken van een oplossing dezer moeilijkheid, zelf met een 50 gewapende manschappen vlug de stadspoorten afloopt, aan de wachten daarbij de sleutels afneemt en mee naar zijn huis draagt onder het motief, dat de stad zou verraden zijn, waarvoor hij bovendien zorgdraagt, dat dit tot meerdere onrust der
bevolking overal wordt rondgestrooid. Als de President-Schepen hem dan 2 dagen later op het Raadhuis ontbieden laat om een bespreking te hebben met den afgevaardigde der Landvoogdes, geeft hij den stadsbode het hooge antwoord: ‘Believet den Heeren yet, zy moegen by my comen’, er aan toevoegend, dat hij met geen Commissaris noch met Schepenen of Raad iets te maken had, daar hij ‘die van de Religie’ diende. Wat hem nu bewogen heeft de sleutels 3 dagen later toch af te geven, is alsnog duister. Wel weten we, dat er van
| |
| |
invrijheidstelling der Commissarissen geen kwestie was. Op 17 Maart werd er daarom in den Raad van State beraadslaagd over het tegen Bomberghen en de heele stad Den Bosch te richten plakkaat, waarvan het ontwerp van de hand van raadsheer Assonleville tevoren in den Raad van Brabant was besproken, hetwelk door den Raad van State werd goedgekeurd en allereerst aan den Raad van Brabant ter publicatie toegezonden. Deze ging pas den 28en daartoe over.
Dit gaf weer aanleiding tot nieuwe beroering in de stad: alles stond hier op haren en snaren. Op 22 Maart werden er twee gedeputeerden der stad naar Antwerpen gezonden om bij den prins van Oranje en den graaf van Hoogstraten een copie te halen van het accoord, dat aldaar met de Geuzen gesloten was, tevens om advies te vragen, hoe de stad weer in 's Konings genade zou kunnen komen. Terwijl dit in orde werd gebracht, zond de Magistraat den 31en ‘te poste’ er nog 3 uit haar midden om hetzelfde te verzoeken: wel een bewijs, dat er onrust heerschte.
In dit licht begrijpen we ook, dat de 800 soldaten, die half Februari ‘door het importuyn solliciteren van den sectarissen’, d.w.z. onder den dwang van Bomberghen, voor een maand door de stad in soldij genomen waren, en in de onzekerheid van wat er zou gebeuren, nog een week na het verstrijken van den aangenomen termijn waren in dienst gehouden, tenslotte toch op den 24en afgedankt, onmiddellijk door Bomberghen weer in dienst genomen waren op naam van Brederode, maar.... op kosten der stad.
Maar daarvoor was een derde beroering noodig geweest. Toen nml. begin April de zaak der Geuzen door het mislukte avontuur van Brederode te Amsterdam voor dat moment den doodsteek had gekregen, zaten er ook hier velen in de benauwdheid over de gevolgen, die dat voor hen persoonlijk hebben kon. Op de eerste plaats degenen, die den durf gehad hadden om als soldaat op eed aan Brederode dienst te nemen, wat direkt in strijd was met de plakkaten. Daarom wilden dezen niet, dat de Kanselier op Woensdag 9 April naar Brussel zou afreizen, zonder dat zij eerst van hun eed ontslagen waren en van den Kanselier vrijwaring daarvoor zouden hebben gekregen. Zij zagen, wat hun te wachten stond op wat ze hadden gedaan. De meesten hadden zich toch zoo voor de partij van het Consistorie geweerd, dat ze wel voor ‘dobbel Guesen’ konden doorgaan. Nog hadden ze een grooten mond: ‘Vive les Geux! Zesvoud vive les Geux! Honderdvoud vive les Geux!’ klonk het nog. ‘Waar zijn nu die Papistenknechten, die bloedzuipers?’ Maar hoe riepen zij het? Met den moed der wanhoop. Zij wisten het, het uur der wrake kwam: voor hen, die wapenen tegen Zijne Majesteit hadden gedragen, op de eerste plaats. Zij wisten het, dat ze twee heeren gediend hadden en waren zich, om het even of ze nog Geusch of Roomsch waren, welbewust, in welke positie ze daar- | |
| |
mee waren geraakt. Al waren ze pas met ingang van den 26en Maart voor een maand aangemonsterd, nu wilden zij al op 9 April van hun eed ontslagen worden. En niet met vriendelijke onderdanigheid werd het gevraagd. Met hun rapieren sloegen zij op de deur der Raadzaal, bonkten met hun vuisten en maakten uit alle macht rumoer om kracht aan hun verzoek bij te zetten. Want al maakten de Wethouders eerst bezwaar en durfde er zelfs een met zijn vingers knippend hun zeggen: ‘Zie dat's voor de Geuzen’, het werkte als olie op het vuur en het getier nam toen pas goed een aanvang. De
stormklok werd in hun St. Annakapel geluid, het noodvendel (Geuzenvendel) kwam op de Markt in het geweer, ook de 4 overige vendels en wie er zonder geweer kwam, die kon teruggaan om het thuis te halen. Het stadhuis werd rondom afgezet: wie er vluchten kon, deed het. Maar niet allen konden of wenschten het. Wij zien in de stadsrekening, dat er enkele leden van den Raad op 10 en 11 April op de Gaffel, de toenmalige stadsherberg, zijn blijven ontbijten en tezamen den maaltijd hebben gebruikt ‘om zekere swaere ende treffelycke zaecken, die te traicteren waeren ende hebben tsamen verteert 4 gld. 14½ st., noch gedroncken 23 potten wyns facit 5 gld. 3½ st., beloopt tsamen 9 gld. 18 st.’ Waarlijk de kosten voor zooveel benauwde uren op het stadhuis doorgebracht waren niet groot, maar het resultaat nog minder. Want toen Bomberghen den 12en April des middags de stad verliet en de beide Commissarissen 2 uur later mochten vertrekken, reisden beiden ongetwijfeld met een bezwaard gemoed, maar eerstgenoemde had behalve de betaling van al zijn onkosten nog een stadsdouceur van 300 gld. en een certificaat van binnen 's Hertogenbosch als een getrouw onderdaan des Konings te hebben gehandeld en zich altijd te hebben geschikt naar de wettige Overheid. (Zie hiervoor de gegevens bij Cuypers en v. Zuijlen; in het hierop betrekking hebbend schrijven der Landvoogdes aan den Koning wordt ten onrechte van een gift van 1000 gld. gesproken (Corr. de Marg. d'Autriche ed. Theissen, p. 350; zie aant. 88).
74. Wijnasen = windassen. De vorm is ongewoon, maar het syncopeeren der d na een liquida staat niet op zichzelf, vgl. beieren, ontvremen (Mnl.) enz. Vgl. aant. 86.
75. Dit is een wijziging van den veelvuldig voorkomenden roep dier dagen: Papenbloet ende borgerengoet. Ook blz. 33 komt die voor Men hoorde het te Antwerpen bij gelegenheid van den samenloop op de Meere (Kron. v. Godevaert v. Haecht, I blz. 200 en 202; Corr. de Granvelle, I p. 500), ook te Mechelen (Audience No. 525, fol. 28 vo) en in Den Bosch nog bij het oproer in 1579 (Hermans, blz. 434 en 635).
76. Bij het passief kwam soms met i.p.v. door (Verdam, IV 1506).
| |
| |
77. Jacobus v. Culenborch, ook wel alleen Jacobus geheeten, woonde hier bij Job. v. Achelen, een van de roerigste Hervormden, in de Kolperstraat. Hij predikte voornamelijk in de St. Jacobskerk, maar daags na den eersten beeldenstorm al in de kerk van het Minderbroedersklooster (Cuypers, p. 357, 436, 459, 464, 492.).
De genoemde Godefridus of Goert was een apostaat en pastoor geweest in Orthen. Hij heeft op verschillende plaatsen in de stad gewoond, maar het laatst in de Ridderstraat, waar hij een handel had in vlas, aan welk bedrijf hij den bijnaam van gaerencooper te danken had. Een andere sprekende bijnaam van hem was Geuken metten crommen nuese. (Cuypers, p. 313, 331, 456, 459 enz.). De hier vermelde bijnaam van pertdief komt elders niet voor.
78. Een verordening van 2 Maart, dus voordat Bomberghen de sleutels der stad in bezit had, verbood allen uitvoer van goederen tenzij koopmansgoederen en bij deze nog de bepaling, dat het onverkochte moest worden teruggebracht. (Cuypers, p. 196).
79. In werkelijkheid is er slechts één bode, nml. Libert Nys, huissier d'armes, gezonden. - Het plakkaat tegen Den Bosch bij Cuypers, p. 212; Hermans, blz. 274; Antwerpsch Archievenblad, XI blz. 304 en in de Hss. Gemeente-archief Breda No. 6, fol. 223; Audience No. 495, fol. 140 vo en No. 1143 (losse minuut). Het werd herroepen op 31 Mei d.o.v. (Ch. des Comptes No. 58, fol. 152 en Audience No. 11775; gedrukt bij Hermans, blz. 282).
waen = vanwaar.
80. Geen woord hier van het accoord der stad met de Hervormden op 7 April aangegaan (Cuypers, p. 219).
81. Het zilveren beeld van Sint-Jan was voor veiligheid met schilderstukken en andere kostbaarheden na den eersten beeldenstorm uit de Sint-Janskerk naar het stadhuis overgebracht, waar Bomberghen c.s. er een ongewenschte belangstelling voor had getoond (Cuypers, p. 304 en 427).
Ofschoon omtrent deze episode van het tumult op het stadhuis uitvoerige getuigenissen zijn uitgebracht, blijkt daarin niet van dezen eisch.
82. Al wat lepel lecken can is een spreekwoordelijke uitdrukking voor Jan en alleman. (Verdam, IV 380).
83. Meermalen hoort men in die dagen van de zijde der Geuzen zoowel hier als elders den roep van moord op de Roomschen. Zoo wederom bij dit slotbedrijf van Bomberghen. Een rekeningpost wordt voor de stad aldus toegelicht: Item naedemael de sectarissen ende muytmaickers opten 9en Aprille anno 1567 opter Stadthuys eenen
| |
| |
alerme gemaict hebben, willende de Heeren van de stadt ende den geheelen Raidt altemael duersteken ende vermoirden, soo hebben zy den Raet alsdoen bedwongen enz. (v. Zuijlen, blz. 781). Bijzonderheden als hier vermeld, vindt men bijna letterlijk in de getuigenverklaringen bij Cuypers terug (vgl. aldaar p. 421, en 445). Men vindt er wel niet dezelfde roep, maar er zal wel van alles bij zulk straatrumoer zijn geroepen. Ook leest men niets van het gebeurde met den genoemden Jan v. Tangeren, een der weesmeesters (v. Zuijlen, blz. 813). Wel bij Cuypers, p. 442 hetzelfde voorval, maar tegen 3 andere personen gericht, en natuurlijk zonder de miraculeuze kleur eraan.
84. De weigering des Kanseliers om tersluiks de stad te verlaten vindt men ook bij Cuypers, p. 477.
85. Deze uitdrukking ook blz. 25 en meermalen bij Hooft; tegenwoordig in onbruik. Het tegengestelde er van is de ooren laten hangen (Wdb. Nedl. Taal, XI 43).
86. teynen = teynden, dus ten einde van. Zie aant. 74.
87. In de Buitengewone Rekening ter zake van de godsdienstige onlusten komt een afzonderlijk hoofdstuk voor van uitgaven voor interest van penningen met goedvinden der stad gelicht ‘omme de krijsknechten by deser stadt ten versuecke van den sectarissen ende insgelycx by Anthonis van Bomberghen aengenomen, dairmede deur bedwanck van denselven sectarissen te betalen’. Hierbij vinden we ook de post van den Pater op den Ulenborch. Bovendien werd op verzoek der daarvoor ingestelde Commissie de klerk der rentmeesters, tegelijk notaris, den 13en April naar Vlijmen en Heusden gezonden om van de daarheen gevluchte burgers gedaan te krijgen, dat zij hun gereed geld tegen behoorlijke rente zouden uitleenen ter voorziening van den financiëelen nood wegens betaling van dit krijgsvolk. Voor hetzelfde doel werd de stadsbode 4 dagen later naar Grave gezonden. (v. Zuijlen, blz. 764, 766 en 772).
88. Er werd volgens stadsrekening behalve de toelage van 300 gld. nog 500 gld. ten behoeve van Bomberghen betaald voor vertering en verblijfkosten in den Gulden Cop en 200 gld. aan wijn. (v. Zuijlen, blz. 782). Vanwaar de restende 200 gld.?
89. Volgens verklaring van den apotheker op den Hoogen Steenweg reed Bomberghen in gezelschap van Herman de Ruyter, die hem ook in de stad gebracht had, Den Bosch uit, door een groot aantal Geuzen en 2 wagens met vrouwen uitgeleide gedaan, terwijl 30 of 40 (volgens een ander 50 of 60) haakschutters, die tevoren in zijn dienst geweest waren, hem uit sympathie 4 à 5 mijlen vergezelden. Ook was
| |
| |
de voorwaarde gemaakt, dat de stadspoorten 2 uren na Bomberghen's vertrek zouden gesloten blijven. (Cuypers, p. 485, 376 en 426).
90. Het vertrek van den Kanselier moet wat later op den middag geweest zijn dan hier staat. Immers is er eerst ‘tot contentemente van den gemeynen man ende.... opdat nyeuwe beruerte zoude worden geschouwet’ om 2 uur 's middags een verklaring, door beide Commissarissen onderteekend ten gunste van de burgerij en speciaal der Hervormden, van de pui van het stadhuis afgelezen in bijzijn van de 4 vertegenwoordigers van het Consistorie of ‘der Geuzen Raad’, zonder hetwelk zij niet van zins waren geweest de Commissarissen te laten vertrekken. Terstond daarna heeft dit vertrek plaats gehad onder geleide van 32 schutters en een 20 der aanzienlijksten te paard als eeregeleide; de schutters gingen mee tot Brussel. (Cuypers, p. 222, 426 en 485; v. Zuijlen, blz. 792).
91. Op dezen uittocht der Geuzen slaat een postcriptum van een brief van den graaf van Megen aan de Landvoogdes, dd. 14 April 1567, waarin hij haar bericht, dat alle vette vogels wegvliegen en als er geen maatregelen genomen worden, de magere alleen zullen achterblijven. (Cuypers, p. 226 = v. Veen, blz. 502). Volgens inlichtingen van Sr. de Noircarmes was er sinds het vertrek des Kanseliers meer dan het derde deel der Bossche bevolking als Hervormd uit de stad vertrokken. (Cuypers, p. 233).
92. Nadat de beide Commissarissen te Brussel waren teruggekeerd en op 18 April daags na de 4 gedeputeerden der stad, die onbekommerd ondanks het tegen Den Bosch en hare burgerij uitgevaardigd plakkaat van arrest daar hadden mogen verschijnen om de belangen der stad bij Hare Hoogheid te bepleiten, door de Landvoogdes in den Raad van State ontvangen waren tot het uitbrengen van hun rapport, was er na eenige dagen van beraad den 29en dier maand besloten daarheen 4 vendels voetvolk onder bevel van graaf Bernard v. Schouwenborch, kolonel van een regiment Duitsche soldaten, te zenden. Dat een nieuwe deputatie uit Den Bosch naar Brussel gestuurd was om namens het stadsbestuur te kennen te geven, dat dit bereid was zoodanig garnizoen te ontvangen, als Hare Hoogheid goed zou dunken ten dienst van Zijne Majesteit en de rust en het welvaren der stad, werd met koelheid aangehoord. Evenmin klonk het bemoedigend, dat op hun verdere verlangens eerst kon geantwoord worden, als zij metterdaad garnizoen ingenomen hadden. En het was niet te voorzien, dat men daarmee karig zou zijn. De graaf van Megen had uit Utrecht aan de Landvoogdes niet veel vriendelijks bericht over Den Bosch, waar hij wel voor gelegen, maar niet in had mogen komen. Hare Hoogheid zou goed doen wat haast te maken met de uitvoering van hare plannen, schreef hij, want er waren al 5 à 600 Geuzen van degenen, die er waren uitgeweken, terugge- | |
| |
keerd en zij vatten weer moed om ongetwijfeld hun predikanten te herroepen. Daags daarop weer hetzelfde bericht, nog wat aangedikt met de mededeeling van een gevangen genomen soldaat de bekentenis te hebben vernomen, dat men uit Vianen, de stad van Brederode, van plan was met 500 soldaten de Bossche Geuzen te komen bijstaan, terwijl een goed ingelicht man vandaar hem was komen meedeelen, dat 3 of 4 dagen eerder er met gemak eenig krijgsvolk zou zijn opgenomen bij afwezigheid toen van zooveel invloedrijke Geuzen. Hij slaat haar
zelfs voor met hulp van dezen den daarop volgenden Zondag, als de rest der Geuzen naar de kerk te Hedel zou zijn getrokken, de poorten te doen sluiten en dan de soldaten, die thans in Turnhout gelegerd waren, daarin toe te laten. Maar in Brussel voelde men niets voor het avontuur. Men was overtuigd langs veiliger weg het doel te bereiken en men werd hierin niet teleurgesteld. (Zie Raad v. State, dd. 17, 18 en 29 April; v. Zuijlen, blz. 764; Cuypers, p. 237 ss. = v. Veen, blz. 509 vlg.).
Namens de stad werd aan den graaf v. Schouwenborch als Goeverneur der stad op 2 Mei voor zijn welkom ‘3 amen van den alderbesten wijn’ aangeboden (v. Zuijlen, p. 768). Bijzonderheden betreffende zijn ontvangst te 's Hertogenbosch bij Cuypers, p. 258.
93. Vgl. op blz. 8 de uitdrukking die dit bier heeft helpen brouwen. Het woord ongetont is tot dusverre niet geboekt.
In welke stemming het Duitsche garnizoen door de Bossche burgerij ontvangen werd, blijkt uit de publicaties van 2 en 4 Mei 1567. (Cuypers, p. 256).
94. In het Liber obituum van het klooster (Prov. Gen. Hs. No. 338c) komt op 10 October de volgende aanteekening voor: Jaargetyt ons Eerw. Paters Heer Peter van Cortenaken sterff anno 1608 den 8 Octobris hebbende geregeert loffelyck 47 jaeren.
Hij was in 1561 heer Jan v. Olmen als Pater opgevolgd (zie voormeld Liber op 19 Juli).
Met den naam der Overste Jutken v. Oosterwijck zal wellicht te identificeeren zijn de aanteekening op 27 Augustus: Jairghetyt ons Eerwerdighe Moeder suster Judith Adriaens Verhoeven Anno 1570. Wel volgt er op 8 September de vermelding van het jaargetij van Zuster Catherine Anthonis van Oosterwyck ‘onse Eerwerdige Moeder Anno 1581’. Heeft misschien onze schrijfster beide namen dooreengehaald en is het een lapsus calami, daar de laatste, toen dit geschreven werd, Overste was?
Een zuster Marie Ambrosius vind ik in het obituarium niet vermeld, wel eene Anna Ambrosius, maar die was al gestorven in 1559.
95. Deze feestdag valt op 6 Mei. In bovenvermeld obituarium was deze gerubriceerd, wat later toen het convent sinds lang naar
| |
| |
Maeseyck was overgehuisd, de toegevoegde verklaring in de pen gaf: vierdach binnen de stadt van den Bosch.
Volgens schrijven der nieuwe koninklijke Commissarissen, de graaf van Schouwenborch en de hem toegevoegde Raadsheer van den Raad van Brabant Mr. Augustyn van der Borcht, dd. 8 Mei 1567, hadden zij den 5en het Kapittel er toe kunnen bewegen nog dienzelfden dag de Vespers te celebreeren, wat sinds den beeldenstorm niet meer was geschied. Tezelfdertijd hadden zij aan de Landvoogdes bericht, dat in een dien dag gehouden raadsvergadering de 3 Leden zich bereid hadden verklaard de vernieling van kerken en kloosters en den eeredienst daarin te herstellen. Den volgenden dag had men een zingende Mis gehad in het koor der Lieve-Vrouwen-Broederschap, die door Commissarissen was bijgewoond, waarop een solemneele processie was gevolgd, waaraan behalve de Magistraat ook de schutterijen en gilden ‘met grooten ootmoed en devotie’ hadden deelgenomen. Sinds was de uitoefening van den eeredienst als van ouds hervat en was men druk bezig met het restaureeren. (Cuypers, p. 261 en 499). Op 18 Mei kon er al aan 20 altaren in Sint-Jan Mis gelezen worden dank den ijver door verschillende gilden en broederschappen hierin aan den dag gelegd, terwijl er op dien dag ook met Mis en preek begonnen was in het Minderbroeders- en het Predikheerenklooster. In onze kroniek wordt de hervatting van den kerkdienst in het eerste klooster een week vroeger gesteld. Maar met het bericht aangaande het Predikheerenklooster stemt evenmin overeen de aanteekening in het Chronicon Conventus Buscoducensis O.P. (ed. G.A. Meijer O.P., blz. 69 en 197), volgens welke de eerste H. Mis in de kerk van het verwoeste klooster op den feestdag van S. Servatius (13 Mei) op een draagaltaar werd opgedragen, terwijl er pas op het feest van Johannes den Dooper (24 Juni) door den Provinciaal voor het eerst weer werd gepreekt. Op 29 Mei werd er een tweede generale processie gehouden, waaraan de schutters en de gilden na ouder gewoonte op boete verplicht waren deel te nemen.
(Resolutie van 28 Mei bij Cuypers, p. 509).
Toch werd het raadzaam geacht dat jaar de gewone kermisviering niet te laten doorgaan blijkens de volgende publicatie van 1 Juli 1567 (Gem. Arch. No. 247 p. 816 = 845 = 864):
Dat op den kermissedach die processie alleen gehouden sall wordden, gelyck men gewoentelyck is te doene op Sint Jans oft Sacramentsdach, sonder te ontbijten in der herberge oft ijet anders te handen te trecken oft ijet te doene, tsij van spelen, trommelen oft andersins in enniger manieren, op den peen van op arbitrale correctie tegen den overtreders.
96. De vorm sijnder, gewoner sinder is een der vele vroegere vormen van ons sinds. (zie Jan te Winkel, De grammatische figuren in het Nederlandsch, blz. 88).
| |
| |
97. In een memorie, die alleen in copie bewaard is gebleven (Cuypers, p. 506 noemt het een origineel, maar ik heb mij overtuigd, dat dit stuk een copie van dien tijd is, thans genummerd Audience No. 266, fol. 29), wordt de Landvoogdes in overweging gegeven, of zij zou goedvinden, dat de Bisschop in de stad terugkeert met het oog op de wenschelijkheid zijner aanwezigheid voor de wijding van altaren en kerken enz.; en of Hare Hoogheid in dat geval den Goeverneur zou willen order geven om het 3e Lid der Stad, dat tot dusver hun Bisschop nog niet had willen erkennen, dit officieel te doen, opdat het mindere volk geen gelegenheid krijge Z.D.H. tekort te doen in gehoorzaamheid en eerbied; zoo ook het Kapittel tot zoodanige erkenning te dwingen om een goed voorbeeld te geven aan het leekenvolk. De Landvoogdes heeft naar aanleiding daarvan 26 Mei geschreven, zonder echter van een verzoek als hier vooraf gaat, gewag te maken, (Cuypers, p. 508; ook in Analecta G. Coeverincx I blz. 44. Over de door Sonnius ondervonden tegenkanting vindt men gegevens bij F. Willocx, L'introduction des décrets du Concile de Trente dans les Pays-Bas etc. p. 256 s.).
Met den hier genoemden datum der altarenwijding in het klooster van den Ulenborch klopt niet het schrijven van Commissarissen aan de Landvoogdes, dd. 9 Juni, waarin sprake is over kerkwijding en wijding van 3 altaren aldaar daags tevoren, terwijl dit daags daarna in de Sint-Jan zou gedaan worden. (Cuypers, p. 521).
98. Met de vlucht van de Magistraat op een enkele na uit de stad (zie aant. 52) had vanzelf de rechtspraak, welke aan Schepenen behoorde, opgehouden. En toen deze voor een deel was teruggekeerd op het laatst van October, was de Officier van Justitie, de Schout nml., nog niet terug uit vrees voor zijn persoon, die bijzonder gehaat was. Eerst 14 Mei werd er van de stadhuispui afgelezen, dat te beginnen op Dinsdag na Sacramentsdag (27 Mei) weer naar gewoonte justitie zou geschieden. (Cuypers, p. 292 en 500).
99. Reeds begin Juni schreef de Landvoogdes aan Commissarissen ervan op te zien, dat er zooveel vluchtelingen vrij de stad konden binnenkomen en verlaten en gelastte uitdrukkelijk hen, die in eenig opzicht schuldig bevonden waren, te doen aanhouden. Daarop hadden Commissarissen van hun kant voorgesteld een razzia onder de Hervormden te houden in Juli op den dag, dat de zgn. ‘ommedracht’, d.i. de Lieve-Vrouwen-processie, zou plaats vinden, bij welke gelegenheid er velen in de stad verwacht werden uit hoofde van de daarbij gebruikelijke gerechtsvrijheid. Maar hiervan was niets gekomen door misverstand van het algemeen schrijven der Landvoogdes van 3 Juli, waarin met 's Konings toezegging van zijn op handen zijnde overkomst van terugkeer der verdoolden op den rechten weg en uitzicht op zijn gratie en pardon werd gewag gemaakt. Want zoo
| |
| |
moest dit niet verstaan worden, dat deze nu reeds zouden zijn verleend, daar Z.M. de toepassing daarvan zich voorbehield. De gerechtelijke vervolging moest dus voortgang hebben en zooals al einde Mei geschreven was, was het de bedoeling der Landvoogdes, dat de aanhoudingen door den Schout zouden geschieden. Waarom daarmee nog tot 6 Augustus gewacht werd, blijft een raadsel, daar er voor dezen tijd een gaping in de bewaarde correspondentie is. Wel stemt hiermee overeen, dat op 7 Aug. een publicatie tegen het herbergen of versteken van verdachte personen is afgekondigd. (Cuypers p. 507, 517, 534, 540, 545 en 549).
100. Hese is een enclitische vorm voor heeft se.
101. Volgens de rekening van Jacob v. Brecht, Hoogschout der stad, waren er bij het vertrek der Commissarissen van den Hove op 27 Dec. 1567 nog 22 gevangenen, die deels tot in '68 en '69, sommige tot einde 1570 gevangen zaten (Cuypers, p. 567).
102. Het Duitsche garnizoen was na vele briefwisseling daarover eindelijk op verzoek van Schouwenborch half Juni met 2 vendels versterkt, maar naar de gewoonte van dien tijd slecht betaald geworden, zoodat S. voor muiterij vreesde. Eind Juni hadden ze een maand soldij van de 3 hun toekomende gehad, waarmee grootendeels vroegere schuld moest worden betaald. Half Juli zond de Landvoogdes 4000 gld. voor 2000 man, ‘une somme bien petite’ mocht S. terecht zeggen. Zoo vertrokken zij met de noodige schuld bij de burgerij gemaakt (Cuypers, p. 288, 501, 522 en 543), waarvan getuigen de procuraties van een groot aantal Bossche burgers en kloosters voor Daniël Anthonisz. Cremer alias Graftmeker om de gelden daarvoor in ontvangst te nemen. (Rijksarchief 's Hertogenbosch, Bosch protocol No. 1391, fol. 229, 231 vo en 232 vo). Ook de stad schoot er 'n paar duizend gulden aan onkosten bij in. (v. Zuijlen, blz. 784 en 799). Bovendien hadden al dien tijd 12 stukken geschut op de Markt gestaan als dreigende waarschuwing aan de burgerij, wier onderste lagen door Commissarissen als zeer ontvankelijk voor muiterij en opstand werden beschouwd, ‘considérée la grande obstination, pétulance, rébellion, inobédience et pertinacité du peuple de ceste ville’ (Cuypers, p. 288 en 504).
Nauwelijks was Alva in het land, of er was onmiddellijk een deputatie, bestaande uit 2 Schepenen en den Stadspensionaris Mr. R. Loeckeman, naar Antwerpen gereisd om te vragen, dat de stad van Spaansch garnizoen bevrijd zou mogen blijven. Welke stad wilde het niet? Op deze missie van half September was een tweede half November gevolgd, terwijl de Gardiaan der Minderbroeders apart nog gestuurd werd op het nader bericht der vervanging van de 6 vendels Duitschers door 8 dito Spanjaarden. (Cuypers, p. 575; v. Zuijlen, blz. 802).
| |
| |
Zij waren de schrik voor vriend en vijand. Hooren we niet in dezen zelfden tijd een pater Dominicaan klagen over hun niemand en niets ontzienden euvelmoed, waarmee ze iedereen als ketter behandelden? (Brief van pater Straetmans aan Kard. Alessandrino, dd. 14 Sept. 1567 in Analectes d'histoire ecclésiastique 25, p. 69). Wat baatte het ook, of de stad den nieuwen bevelhebber Don Gonzalo de Bracamonte bij zijn aankomst een extra-vereering voor zijn welkom schonk? (v. Zuijlen, blz. 804). De klachten waren van dan af niet van de lucht. Op zijn Spaansch wordt een spreekwoordelijke uitdrukking. (zie v. Zuijlen, blz. 809 en P. Weiland, Nederduitsch Letterkundig Wdb., II 211). Een adres van de stad aan Alva over de afpersingen der Spaansche soldaten op het platteland, van 4 Aug. 1568, in Gem. Arch. No. 209, fol. 320.
103. Voorbeelden van dezen gevaarlijken aard der Spanjaarden waren in die dagen niet zeldzaam. Hiervan getuigt de volgende Bossche publicatie van 5 Aug. 1569 (Gem. Arch. No. 247, p. 879):
Men gebiedt van wegen ons aldergenadichste Heere des Coninx ende van wegen Zijnder Mat Capiteijn ende Overste binnen deser stadt, Dat nijemant van wat qualiteijt oft conditie hij zij, geestelijck oft weerlijck, cloosteren ofte baghijnen, hen en zullen vervoirderen op te houden, logeren oft versteecken in egeenderhande manieren zijns weetens alsulcken Spaensche soldaet als op gisteravont eenen nederslach gedaen heeft, maer den selven schuldich ende verbonden sullen weesen den voors. Oversten van stonden aen te kennen te geven, alwaer deselve misdadige zoude moeghen wesen latiterende. Ende dat op verbeurte van lijff ende goet contrarie van desen doende, tzij geestelijck oft weerlijck.
Aldus gepubliceert ter paeijen aff deser stadt ter presentiën (enz.)
8 Sept. d.o.v. had er wederom een dergelijke publicatie plaats vanwege het feit, dat een soldaat ‘hem heeft gevoordert te quetsen sekeren borgher, van sijnen ambacht een swertvegher’ (t.a.p., p. 576) en den 18en Oct. opnieuw een wegens een daags tevoren door een soldaat beganen doodslag (t.a.p., p. 901).
Dit eigenaardig samengaan van ruwheid en godsvrucht van Zuidelijk type trof ook een Utrechtsch kroniekschrijver in 1569 (Bijdr. Hist. Gen., VI blz. 168).
104. Hier wordt gedoeld op de bekende ketterjacht, die op last van Alva over het heele land op Aschwoensdag (3 Maart) 1568 zou gehouden worden en waarbij volgens diens eigen schrijven aan den Koning bijna 1500 - het waren er precies 1490 - werden gevangen genomen. (R. Fruin, Verspreide Geschr., VIII blz. 352). De maatregel was bij schrijven van 25 Febr. aan de verschillende Commissarissen meegedeeld om die zoo geheim mogelijk te doen uitvoeren.
| |
| |
In hetzelfde Hs. van het Koninklijk Huisarchief, waaruit prof. Fruin dit meedeelde, komt een schrijven van Alva aan de Commissarissen te 's Hertogenbosch voor, dd. 18 Maart 1568, in antwoord op hun bericht, dat er van de 40, die zij gedacht hadden te zullen vangen, slechts 4 waren gearresteerd.
105. Omstreeks half April kwamen er tal van berichten, dat er aan de Oostgrenzen krijgsvolk tegen Z.M.'s landen verzameld werd. Een zeer juist bericht was dat, wat zekere kapelaan Justinus Blanckwalt, gewezen secretaris van den vroegeren Goeverneur van Luxemburg, met Paschen uit Keulen aan Alva zond ‘d'une grande assemblée que tant publiquement que secrètement se fait pardecha pour le jourdhuy.... combien la pluspart josnes garsons.... et est constantissime bruyct partout et fort certain que en 3 ou 4 costelz veullent invader le pays de nre bon Prince.... Les Contes de Berch, Nieuwenar et Cullenborch en sont les principaulx avecq le Prince d'Orange comme l'on dist.’ (Audience No. 232, fol. 146).
Inderdaad was de toeleg om op 3 plaatsen de Nederlanden aan te vallen: in Luxemburg, bij Roermond en in Groningen. Maar eigenlijk dacht men aan een algemeenen opstand, waarbij ook deze stad zou betrokken zijn. Zie Rachfahl, III s. 292 ff.
106. Versta: dat de burgerij ze heimelijk zou vermoorden en zij liepen met hun wapens over straat. Herhaaldelijk wordt in dezen tekst het vnm. se enclitisch als object vóór het subject geplaatst.
107. Een verbod ‘dat nyemant nae negen uren des avonts sonder licht opder straeten en zall moegen gaen’ werd gelijk op 2 Mei 1567 opnieuw den 24en April 1568 afgekondigd en den laatsten dier maand herhaald met de bepaling ‘dat men de knechten sall logeren in de cameren naest de straeten ende den selven leveren eenen sloetel van den huysen’ (Gem. Arch. No. 247, p. 869, 847 en 889). Daarop volgde den 8en Mei een publicatie op het ter beschikking stellen der huizen van vertrokken ingezetenen als een jaar geleden (zie aant. 91), thans met verplichting van aangeving van degenen, die hun woning hadden geruimd en in de stad bij anderen, of in kloosters, hun intrek genomen hadden, hetgeen, den 13 Febr. van het jaar daarop nogmaals werd herhaald. (t.a.p., p. 761 = p. 818/9).
108. Verwarring van den vorm hiel(d)en voor hiewen komt al in de M.E. voor. Zie v. Helten, blz. 249.
109. Niet bij Nijmegen noch bij Heinsberg, maar op de rechterzijde van de Roer was het gevecht, waarvan hier slechts sprake kan zijn, geleverd. Ook werden er geen 2000 man gedood, maar volgens
| |
| |
Alva's opgave, die toch stellig niet te weinig heeft doen schrijven, in totaal 1500 man. Zie H. Hettema Jr., De route van Prins Willem in 1568 (Bijdr. Vadl. Gesch. en Oudh. 6e R., III blz. 1) alsmede de door mij gepubliceerde Officiëele berichten omtrent het gevecht bij Daelhem, dat juist een week na Paschen op den Zondag Quasimodo plaats vond (t.a.p., VIII blz. 279 vlg.).
110. Aangaande het verraad van de stad Grave werd een onderzoek door den ambtman Hendrik v. Steenhuys ingesteld, dat voor het interessantste gedeelte gepubliceerd is in P. Hendriks, Geschieden Aardrijkskundige beschrijving der stad Grave, I blz. 179 vlg. en waarvan pater J. Kleyntjens S.J. in Taxandria XXXIII, blz. 82 vlg. een ander, niet zoo belangrijk gedeelte heeft doen drukken. Zoowel uit deze informatie als uit het banvonnis den 20en Juli 1569 door den Raad der Troebelen tegen de hoofdschuldigen geveld (Chambre des Comptes No. 111, fol. 68) blijkt, dat Sander Turck de leiding had en zekere Pieter v. Berchem als kapitein erbij hielp. De heele toedracht der onderneming kennen wij uit de eerste hand in een door Dr. J.S. Veen gepubliceerd rekest der Magistraat van Grave aan Alva (Taxandria XV, blz. 98 vlg.), kort na de bevrijding der stad, die maar 3 dagen in handen van de tegenpartij was geweest, tot hare verontschuldiging opgemaakt en waarvan reeds sprake is in een schrijven aan den graaf van Megen, dd. 19 Mei d.o.v. (Audience No. 305, fol. 298). Ook het volgende verdient de aandacht.
Drie dagen voor den overval had de Ambtman nog aan Alva geschreven om hem in kennis te stellen van een verzameling manschappen te Boxmeer en van het gerucht ‘datter eenen grooten hoop volck affcompt vuyt Duytslandt’. Hij vroeg daarbij tevens om iemand te zenden tot het nazien der ‘forteressen’ en deelde mee, dat hij ‘nyet meer dan 2 cnechten, 2 poirtiers ende eenen waecker’ had om de stad te beschermen, terwijl er bij den rentmeester op het klein kasteel slechts een knecht en een waker was. Men had hem daarop geantwoord, dat het krijgsvolk in het land van Gülick bijeen verzameld geheel verslagen was (nml. in het gevecht bij Daelhem) en dat er 100 man van de 4 vendels Duitsche voetknechten van het regiment van kolonel Lodron uit Den Bosch naar Grave gezonden zouden worden, natuurlijk nog onbekend met het feit, dat de stad daags tevoren verloren was. Nadien werden er tijdelijk 2 vendels Spaansche voetknechten gelegerd. (Audience No. 267, fol. 49 origineel schr. van Henrick v. Steenhuys, dd. 24 April 1568; fol. 57 minuut van antwoord, dd. 28 April, en fol. 85 minuut van schr. aan de stad Grave, dd. 12 Mei).
Dat er ook een plan heeft bestaan om Den Bosch te verrassen, gelijk men hier leest, blijkt uit het banvonnis, dat in den Raad der Troebelen tegen Jan van Hoorn, baron van Boxtel, op 30 Nov. 1568
| |
| |
is uitgesproken. (Ch. des Comptes No. 111, fol. 42 vo). Daarin is als laatste punt van beschuldiging opgenomen, dat hij had gehad ‘secrète intelligence pour surprendre es festes de Pasques dernières la ville de Boisleduc à la dévotion dudict Prince d'Orainges et d' aultres-rebelles’.
111. Sonder vertreck = zonder dralen.
De datum 29 April is die van de aankomst van den bode uit Brussel. Dien dag zond de stad boden naar verschillende dorpen der Meierij om wagens te sturen tot vervoer van de bagage der Spanjaarden (v. Zuijlen, blz. 800). Dat zij bij tallooze burgers in het krijt stonden, laat zich niet alleen vermoeden, maar wordt door een bij v. Sasse v. Ysselt, II 229 aangehaalde Schepenakte gestaafd.
112. Voor den vorm galmgater zie v. Helten, blz. 322. - Afreden = snel afgingen, vgl. Verdam, i.v. riden, kol. 1346.
113. Van desen wech = van den kant van Den Bosch.
Ongestelt in de volgende regels vindt zijn verklaring in de door Kiliaen opgegeven vertaling turbatus, confusus, dus in de war; wij zouden zeggen: wisten niet, hoe zij het hadden.
114. Bedoeld is de slag bij Heiligerlee op 23 Mei 1568, waar de Friesche stadhouder, de graaf van Aremberg, sneuvelde, nadat hij volgens een overlevering met eigen hand graaf Adolf van Nassau zou hebben gedood (Bull. Comm. R. d'Hist. 3e s. II, p. 235). Een uitvoerige beschrijving van den slag bij Rachfahl, III s. 324 ff. Van bijna 2000 gesneuvelden aan Spaansche zijde meldt de Groningsche kroniek van Eppens, natuurlijk aan den hoogen kant! Rachfahl berekent hun getal op ruim 1500 en bij de 300 gevangenen.
115. = 6 Mei (zie aant. 95).
116. Mr. Henrick Bloeyman of Bloymans, heer van Helvoirt en van Zwijnsbergen, was de Voorschepen of President-Schepen in dezen Schepenstoel. Zie over hem de aanteekening van Hermans, blz. XVII; zijn gezin is vermeld bij v. Sasse v. Ysselt I blz. 210; verder het artikel van Ch. Verreyt en W. Juten in Taxandria IV, blz. 181 vlg. en een weinig beteekenend van den genealoog v. Kuyk in het N. Nedl. Biogr. Wdb. III 124. Onbekend tot dusver bleef nog het volgende, dat op Bloeymans' aanhouding betrekking heeft.
Onder de bij gelegenheid zijner gevangenneming in beslag genomen papieren en boeken werd er een van zeer ketterschen inhoud aangetroffen, wat zijn persoon eenigszins verdacht maakte, en wat tot nader onderzoek aan bisschop Sonnius werd toegezonden, tevens met de opdracht Bloeymans een verhoor af te nemen aangaande zijn
| |
| |
geloofsovertuiging met verzoek het resultaat daarvan onmiddellijk mee te deelen (register van den Raad der Troebelen, 11 Juni 1568). Een authentieke copie van dit verhoor, dat reeds op 16 Juni d.o.v. plaats vond ‘ad hospitium Dni Comitis de Lodron, locum detentionis Magri Henrici Bloeyman’, is bewaard in Audience No. 509, fol. 324 vlg. met 3 attestaties, nml. van Johannes van der Linden, religieus der abdij van S. Gertrude te Leuven en pastoor te Helvoirt, later als abt om zijn politieke rol meer bekend; van Henricus Christianus van Ghestel, onderpastoor te Helvoirt en van Bartholomeus Walter, die wegens ziekte van Bloeymans met Paschen de H. Mis bij hem op Zwijnsbergen gelezen had en hem de Paaschcommunie had uitgereikt. Intusschen had de stad door hare afgevaardigden naar de Staten van Brabant een verzoekschrift tot vrijlating der beide gevangen genomen Magistraatspersonen, door deze Staten ondersteund, den Hertog doen aanbieden. (v. Zuijlen, blz. 803). Het kan dan ook niet bevreemden, dat op dit stuk van informatie de volgende gunstige beschikking bij wijze van apostille is gesteld: ‘Le secrétaire Albrenoz éscripvra au Sr. Jheronimo de Lodron afin de relaxer le prisonnier mentionné en ceste information soubz caution fidéjussoire’.
Welke borgtocht dit was, blijkt uit een schepenakte van 25 Juni d.o.v. (in minuut aanwezig in Rijksarchief 's Hertogenbosch, Bosch protocol No. 1847, fol. 382), waarin H. Bloeymans, primarius Scabinus van 's Hertogenbosch, zich met zijn persoon en al zijne goederen voor graaf de Lodron, ‘pronunc Gubernatori et principali Capitaneo in dicto oppido de Buscoducis’, verbindt, dat hij zonder speciale toestemming van den hertog van Alva als Kapitein en Goeverneur-Generaal voor Z.M. den Koning in deze gewesten zich niet zal verwijderen noch de stad verlaten, waarvan tot meerdere zekerheid zich voor Schepenen borg stellen Hieronymus Wynants en Johannes v.d. Steghen (beiden zijn zwagers, v. Sasse v. Ysselt, I blz. 210 en II blz. 467), raadsheeren der stad, en verder onder borgstelling van 10.000 gouden kronen van 40 st. elk.
Blijkbaar had deze geschiedenis Bloeymans' gezondheid geen goed gedaan: wij lezen toch in boven reeds aangehaald Register een schrijven der 2 uitvoerende leden van den Raad der Troebelen, Licenciaat Vargas en Dr. del Rio, dd. 11 Juli, aan Alva, dat aldus aanvangt:
Monseigneur, Depuis le partement de vostre Excellence Me Henry Bloyman, Bourguemaistre de ceste ville, a faict présenter la requeste, qui va cy-ioincte, requerrant par icelle, que oultre le congié que vostre Exc. luy a donné de povoir sortir ceste ville de deux lieues allentour, il puist à cause de sa indisposition et débilité de sa personne se transporter aux bains de la ville d'Aix, de Spa ou de Ems, selon qu'il est plus amplement déclairé par ladicte requeste. Laquelle envoions à vostre Exc. pour estre sur icelle ordonné comme Icelle
| |
| |
trouvera convenir. Et pour nostre advis nous semble que considéré à la maladie et accidens de nature dudict Bloyman, vostre Exc. pourroit bien accorder et consentir audict Bloyman deux mois pour se trouver es bains icy mentionnéz, demeurant au surplus la caution par luy prestée sur sa relaxation en sa force et rigueur. Remettant néantmoins le tout à la déspourveue discrétion de vostre Exc. (etc).
117. Mr. Frans v. Balen was 2e Schepen en met Bloeymans Provisor van den H. Geest (v. Sasse v. Ysselt, II blz. 90 en III blz. 159).
118. De namen der zgn. Vilvoordsche gevangen Edelen, waarvan de meesten na Brederode's mislukte aanslag op Amsterdam vanuit Medemblik een goed heenkomen hadden willen zoeken naar Oost-Friesland, maar met hun boot voor Harlingen waren gekomen, waar de graaf van Aremberg een uitlegger gereed had doen maken om ze op te vangen, en die na belangwekkende verhooren te zijn afgenomen, met anderen den eersten Juni ter dood werden gebracht, zijn als volgt: Gijsbrecht en Theodoor van Batenburg, ook wel de Kinderen van Batenburg genaamd - Maximiliaan van Bloys genoemd Cocq van Neringhen - Philippe de Wingle(s), een edelman uit Cambrésis - Jan van Bloys genoemd Treslong - Philippe van Triest, uit Gent - Bartolomeo de la Val, een Italiaan uit Piemont - Arthur de Boudeson - Hartman Galama, een Fries - Sievert Beyma, ook een Fries - Jacob van Ilpendam, een Hollander - Frémin Peltier uit Cambray - Constantijn Bruynseel van Antwerpen - Jean Rumault uit Artois - Louis Carlier, ook uit Cambray - de gebroeders Pierre en Philippe Wastepatte uit Fransch Vlaanderen. Hier ontbreekt de naam van Pierre d'Andelot.
Den volgenden dag: Sr. de Villers, Philippe de Namur, Sr. de Huy en Quintin Benoit, baljuw van Enghien. (Zie de juiste namen, op die van Brederode's lakei na, bij Rachfahl, III s. 338 f.).
119. Algemeen bekend is het verhaal van de executie der graven van Egmont en Hoorne. F. Rachfahl heeft het in zijn Wilhelm von Oranien III, s. 340 ff. nog eens boeiend beschreven. Het valt op, dat hier onze schrijfster geen enkel woord van eigen gevoel aan de vermelding van deze schokkende gebeurtenis toevoegt. Onjuist laat zij hen van het stadhuis afkomen, dit moet het Broodhuis (thans la Maison du Roi geheeten) wezen, waartegen een herinneringsplaat de gedachtenis aan Spaansche wreedheid levendig houdt.
Schanse voor schavot is wel vreemd.
120. Omtrent den dag van Alva's komst te 's Hertogenbosch loopen de berichten uiteen: het vervolg op de kroniek van Cuperinus spreekt van Onser Vrouwen avondt vóór Bosse kermisse oft ommeganck d.i. 1 Juli (Hermans, blz. 296); hier leest men 2 Juli en in
| |
| |
de stadsrekening 3 Juli (v. Zuijlen, blz. 804). Maar onze kroniek heeft den juisten datum, want in het Hs. van den Raad der Troebelen komt aan het hoofd der maand Juli dit bericht voor: ‘Le IIme de Juillet 1568 arriva Monseigneur le Duc d'Alve etc. en la ville de Boisleduc. Et semblablement en suite de Son Excellence les Seigneurs Licenciado Jehan de Vergas et Doctor Lois del Rio, le Procureur-général Du Bois et le secrétaire Mesdach’.
Deze laatsten vormden de uitvoerende macht van den Raad der Troebelen, officiëel le Conseil lez Son Excellence of Conseil de Justice geheeten, die direct met den Hertog naar Den Bosch was meegekomen.
Opvallend is hier de betiteling van Alva als hertog van Brabant in zijn kwaliteit van plaatsvervanger van den Koning-Hertog in Brabant. Zijn persoonlijke titel van hertog van Alva hooren we hier geregeld in den stereotiepen Franschen vorm, wat hier doet spreken van den hertog Ducq d'Alve en ook tot het ontstaan van het znw. ducdalf heeft geleid.
121. Vergelijk met deze beteekenis van slaen = slag leveren (Verdam, VII 1215) het herhaaldelijk voorkomende tegeneen slaen.
122. Wat Alva's vertrek uit Den Bosch aangaat, dienaangaande dragen wij kennis van een schrijven, dd. 6 Juli 1568 vanhier verzonden aan de Goeverneurs en Kapiteins in het Zuiden, dat aldus eindigt:
Au demeurant comme je me parte d'icy vers Gheldres et par adventure plus oultre, selon que les occasions s'addonneront, combien que j'espère que ce sera pour peu de jours, en cas qu'il y surviegne quelque chose ce pendant, vous vous pourrez adresser aux Consaulx d'Estat, Privé et Finances que je laisse icy, selon les matières.... (minuut in Audience, carton no. 1694).
Daarbij bezitten we een schrijven van den 8en Juli van Viglius aan Alva, waaruit dus volgt, dat de laatste inderdaad den 7en moet vertrokken zijn (minuut in dezelfde doos). In werkelijkheid was het doel zijner reis niet zoo twijfelachtig, als uit bovenstaand algemeen schrijven zou kunnen worden opgemaakt, daar hij reeds den derden aan Berlaymont had doen schrijven om onmiddellijk naar hem toe te komen, daar hij hem noodig kon hebben, nu hij van plan was naar Groningen te gaan (minuut in Audience No. 267, fol. 163). De Hertog was een paar dagen in Arnhem, maar den 12en in Ommen op weg naar Groningen, waar hij in den middag van den 15en arriveerde (l.c. No. 1694). Den 13en kwam de hertog van Aarschot hier in Den Bosch om de leiding der regeering in handen te nemen (l.c. No. 267, fol. 236), terwijl Berlaymont er daags tevoren was
| |
| |
aangekomen, maar onmiddellijk naar het Noorden was doorgereisd (mededeeling in een schrijven van den Raad van State aan Alva, dd. 14 Juli 1568 in genoemd carton). Men kan in het hoofdstuk der schenkingen of vereeringen van wijnen in de stadsrekening van dat jaar (v. Zuijlen, blz. 804/5) zien, hoeveel en welke personen der toenmalige regeeringsmachine hier in Den Bosch verwijld hebben.
Wat zijn leeftijd betreft, daar hij hier een oud man genoemd wordt, herinnere men zich, dat Alva toen bijna 61 jaar was, maar 12 jaar later nog Portugal voor zijn Koning won.
123. Er is weer een verschil in datum tusschen de kroniek van Cuperinus en deze, in zake de in Den Bosch plaatsgehad hebbende executies: de eerste stelt die op 16 en 20 Juli, de laatste op den 17en en den 20en. Deze kroniek heeft weer het juiste. Dit blijkt uit een ‘Relacion de ce que ceulx du Conseil de Son Exc. demouréz à Boisleduc ont besoigné depuis le partement de Son Exc. jusques ce jourdhuy XXme de Juillet, qu'ilz sont partiz vers Anvers (Audience No. 268, fol. 24/5). Zij berichten daarin, dat zij begonnen waren met het in staat van wijzen brengen der processen van 20 gevangenen, waarvan de meesten al 8 of 9 maanden hier in voorarrest hadden gezeten en waarvan er nu 8 geëxecuteerd waren, nml. 4 met de koorde als beeldstormers, consistorialen en oproerlingen op Zaterdag 17 Juli, wier vonnis daags tevoren was geveld, en nog 2 den 19en gevonnist, die daags daarna ook op dezelfde wijze werden terechtgesteld tegelijk met 2 der 4 gewezen kapiteins, die onder Bomberghen gediend hadden en dien dag met het zwaard werden onthoofd als de wapenen gedragen hebbende tegen Z.M. Het waren Jan Maes of Maessone (Cuypers, p. 273, 365, 370 enz.) en Peter de Gruyter, de waard van de Gouden Leeuw (Cuypers, p. 368, 511 enz.), die beiden door Commissarissen nog wel waren verontschuldigd (Cuypers, p. 585), maar thans door Vargas en Del Rio toch veroordeeld werden. De anderen worden in de vervolgkroniek van Cuperinus (Hermans, blz. 296) met hun namen of bijnamen genoemd, welke opgave klopt met die van het register van den Raad der Troebelen.
124. Over den slag bij Jemmingen en den indruk, dien het bericht daarvan toenmaals maakte, leze men Rachfahl, III s. 422 ff. Alva's eigen oordeel erover gaf ik in Bijdr. v. Vadl. Gesch. en Oudh. 6e R., VIII blz. 282. Hier is het de plaats om den indruk weer te geven, die bij de in Den Bosch verblijvende Regeeringspersonen en de Magistraat op het ontvangen van het triomfantelijk schrijven van 22 Juli zijn weerslag vond in het ontsteken van vreugdevuren (v. Zuijlen, blz. 810) en in het volgende hooggestemde antwoord van den 28en d.o.v., hetwelk in de minuut van de hand van raadsheer Assonleville is bewaard gebleven (Audience, portef. No. 244a):
| |
| |
Au Duc de par ceulx du Conseil d'Estat.
de Boisleduc 1e XXVIIIe de Juillet 1568.
Monseigneur, Pendant que nous éstions à la Messe sollennelle, que l'Evesque de ceste ville célébroit le jour St. Jacques en l'église dudict St. Jacques, nous eusmes vos nouvelles de la victoire, qu'il avoit pleu à Dieu donner au Roy par voz mains allencontre des sectaires et rebelles, ennemis de leurs Divine et Royalle Majestés. Qui fut cause que perachevasmes avec plus d'exultation et action de grace la procession sollennelle du St. Sacrement, que avions délibéré faire, tellement que sur la fin d'icelle fut chanté le Te Deum pour entière action de grace. Et le soir furent faitz sur le Marché de cestedicte ville les feuz de joye, signamment aprèz avoir le mesme jour receu les lettres, qu'il a pleust à Vostre Exc. nous envoyer contenant particulier discours de la route, déffaicte et occision d'iceulx ennemis. Dont ne povons sinon de rechief donner gloire à la divine puissance de Dieu, aucteur de toute victoire et nous conrésjouir et congratuler de rechief de Vostre Exc. de tel bon succez et d'avoir achevé un affaire si grand si subitement avec tel strage et occision des ennemis et si petite perte de ses gens. En effect qu'il a pleust à Dieu donner à Sa Maté par les mains de Vostre Exc. une victoire éternele et sans perdition de sesdictes gens, qui est double résjouissement. A ceste cause, Monseigneur, incontinent aprèz la réception desdictes lettres de Vostre Exc. n'avons failly conformément à son commandement envoyer à tous les Consaulx des provinces en la manière accoustummée le double d'icelles pour leur faire part de si bonnes nouvelles et les commander de la part de Sa Maté et Vre Exc. rendre les actions de grace, faire les processions et toutes choses ordinaires et
accoustumées en tel cas. A quoy ne doubtons chascun obéira, se voyans enfin les bons délivréz d'une grande craincte de la nouvelle guerre civille et sédition, qui menassoit de toutes partz la patrie.
Et affin que ceste victoire soit perdurable et à l'honneur de Dieu, grandeur de Sa Maté tranquilité et repoz de ladicte patrie, nous supplierons le Créateur maintenir Vostre Exc. très-longtemps en toute foelicité. Aprèz lui avoir beisé très-humblement ses mains. De Boisleduc ce 28 Julliet 1568.
Volgens Alva's bovenvermeld schrijven had het gevecht van 10 uur tot eenen geduurd, toen de vijand op de vlucht sloeg. Niet minder dan 7000 dooden geeft hij op ‘tant passéz par le fil de l'éspée que noyéz au fluve’ op een totaal van 12.000 man volgens ervaren schatting; aan Spaansche zijde maar 6 of 7 man. Deze cijfers zijn door onze kroniekschrijfster dus ook gehoord.
125. Ook van deze 2 geëxecuteerden vindt men in het vervolg op de kroniek van Cuperinus (Hermans, blz. 297) de namen, maar niet geheel juist. In het register van den Raad der Troebelen komt een bevel tot executie voor aan den Provoost van het Hof Jan Grauweels tegen Ghijsbrecht Claessen in de Witte Handt (ook in den Witvoet)
| |
| |
en Bartholomeus Jansz. alias Wolff. De latere opgaaf van kosten van den Schout voor hun gevangenschap (Cuypers, p. 562) levert een verwarring van namen met de reeds in Juli geëxecuteerden op.
126. Deze data zijn juist, als blijkt uit Alva's correspondentie uit Den Bosch gericht aan verschillende personen (o.a. Audience No. 268, fol. 93 en 139). Er is een schrijven van Alva aan de Magistraat van Den Bosch, dd. 11 Aug. 1568 uit Utrecht (minuut in Audience No. 1694), berichtende ‘in meininghe (te) zijn tShertogenbosch weder te keeren mitten Raeden ende andere hier wesende nevens onsen persoen’, waarom een fourier wordt gezonden ‘om de huysen ende logementen gereet te houden tegens onse compste’. Deze was den 13en Aug. blijkens een schrijven van Alva aan J.B. de Tassis, dd. 12 Aug. 1568 (Audience No. 246, fol. 122), waarin het bericht: ‘Demain partirons (si à Dieu plaist) vers Boisleducq’. - Dat hier nog de oude naam Tricht i.p.v. Maastricht wordt gebruikt, is opvallend. Alva zelf laat schrijven, dd. 25 Aug.: ‘Comme partant moy demain vers Maestricht’ (etc.).
Tijdens Alva's verblijf in Den Bosch heeft hij zich persoonlijk met het herstel van een betere behartiging der kerkelijke belangen bemoeid en met zijn raadslieden op dit gebied, J. de Vargas en Dr. L. Del Rio, de leidende personen in den Raad der Troebelen, regelen dienaangaande voorgeschreven. Die voor het Kapittel van Sint-Jan vindt men in de Analecta G. Coeverincx I p. 46. Die voor de stad waren tot dusver onbekend en vond ik op een losse copie in een register van het Gem. Arch. No. 246:
Memorie van zeeckere articulen, die de Excellentie van den Hertoige belast heeft de drie Leden deser stadt van Tshertoigenbosch te onderhouden ende t'achtervolgen.
In den eersten dat men de kercken, cappellen ende goedtshuysen, die gescheynt, geroeft ende gebroecken sijn geweest in desen voerleden trouble, wederomme oprichte, vermaecke ende reparere ende bijsundere Minnebroeders, Cruijsbroeders ende andere diergelijcke oirdenen cloesters, volgende het inhouden van den brieven van zijne Excellentie wegen tot desen eynde aen de Magistraet deser voers. stadt gescreven.
Ten tweeden dat men opt feyt van de religie nerstelyck lette ende toesie, dat de placcaeten daerop gemaect wel ende scherpelyck onderhouden worden.
Ten derden dat zij aen hennen bisschop alle respect, reverentie ende obedientie draegen in allen tgene dat het feyt van de religie concerneren ende aengaen mach. Ende insgelicx den voers. bisschop doen alle bijstant, hulpe ende assistentie omme te reformeren de kercken ende cloesteren.
Ten vierden dat in alle manieren de camere van rethorijcke affgestelt ende gans geaboleert worden als occasiën ende oirsaecken zijnde van alsulcken quaden ende schandalen als hijer geschiet zijn.
| |
| |
Ten lesten dat zij mitten bisschop ende die van den capittel tsaemen adviseren hoe ende in wat manieren dat alderbequaemste in dese stadt onder de grote menichte van volcke mach innegestelt worden een goet ende competent getall van pastoeren etc.
Op welcke zij heurlieder advijs zijne Excellentie sullen overseijnden omme bij derselver daerop resolutie genoemen te wordene.
(De nieuwe parochies werden 16 Juli 1569 bij besluit van bisschop Sonnius opgericht. Zie Analecta G. Coeverincx I p. 244).
127. De namen der 3 geëxecuteerden in het vervolg op Cuperinus' kroniek (Hermans, blz. 297/8), maar i.p.v. Govers moet met de variant Gommers gelezen worden overeenkomstig de schoutsrekening bij Cuypers, p. 562 en het bevel tot executie, dd. 25 Aug., in het register van den Raad der Troebelen.
Omtrent de nieuwe arrestaties meldt de vervolgkroniek van Cuperinus niets; wel vinden we in de schoutsrekening bij Cuypers, p. 563 een viertal namen van personen, die van 28 Aug. af waren gevangen gezet, waarbij ik dan reken Nic. v.d. Steghen, daar de voor hem aangegeven datum van 18 Aug. op grond van het aantal dagen zijner gevangenschap foutief moet wezen. Drie van deze vier zijn later in vrijheid gesteld. Van een dezer, Dierick van Gendt, noemde ik reeds belangwekkende processtukken op het Rijksarchief 's Hertogenbosch, Collectie Cuypers-v. Velthoven, portef. No. 69. Omtrent genoemden v.d. Steghen zie men de gegevens bij v. Sasse v. Ysselt, II blz. 112, terwijl een rekest zijner dochter Hester, een zijner 20 kinderen, waarvan er 16 toen in leven waren, om invrijheidstelling van haar bejaarden vader te vinden is in Audience No. 501 fol. 278, en een niet onbelangrijk processtuk van 10 Sept. 1568 in Audience No. 529, fol. 112; daaruit blijkt, dat hij schoonvader was van Claes de Leeuw, een der voormannen der Hervormden alhier (Cuypers, p. 295).
128. Het Duitsche garnizoen stond onder bevel van graaf Alberic de Lodron, die van Antwerpen naar Den Bosch was gekomen met zijn Tirolers en Zwitsers (zie Corr. de Granvelle, II p. 584 en III p. 334). Er werden den 27en Aug. weer de noodige missiven naar de dorpen der Meierij gezonden voor de levering van wagens voor het vervoer der bagage bij hun vertrek (v. Zuijlen, blz. 811).
Daarop kwam hier enkele dagen Berlaymont's zoon, de baron de Hierges, met zijn regiment Waalsche voetknechten, die bij schrijven van 16 Aug. door Alva met den grootsten spoed uit Groningen naar Den Bosch ontboden was (Audience No. 268, fol. 93). Niet minder dan 24 dorpen in de Meierij werden aangeschreven om wagens te leveren, toen deze troepen al den derden September moesten opbreken naar Thienen (v. Zuijlen, blz. 811).
Hun volgden op den voet nog op den dag van hun vertrek 4 ven- | |
| |
dels Duitsche voetknechten van den graaf van Megen, wat nog meeviel, daar zij officiëel bericht gekregen hadden van de komst van 5 vendels (minuut dd. 28 Aug. 1568 in Audience No. 268, fol. 172). Zij stonden onder bevel van den heer van Willerval, luitenant der bende van ordonnantie van den hertog van Aarschot, door Alva bij schrijven van 13 Sept. d.o.v. aangesteld als Goeverneur en Superintendent van den Bosch (Audience t.a.p., fol. 270).
129. Over Oranje's tocht in het najaar van 1568 Rachfahl, III s. 501 ff. Sinds verschenen over dit onderwerp 2 interessante artikelen: dat van H. Hettema Jr. in Bijdr. v. Vadl. Gesch. en Oudh. (zie aant. 109) en een van R. v. Roosbroeck in Bijdr. tot de Gesch. XVII, blz. 342.
De verwoesting van kerken en kloosters gedurende dezen tocht door Limburg en Brabant is niet gering geweest. Onvergetelijk voor ons is het in brand steken der abdij Rolduc, waar men de namens den Prins geëischte afkoopsom niet had willen betalen. Ook in het Luiksche werden gruweldaden op dit gebied verricht, bijzonder door de Fransche soldaten, die uit het leger van Condé toen den prins van Oranje dienden.
130. Bedruect, dat in dezen tekst meermalen voorkomt, is blijkbaar een dialectische vorm evenals Tolbrueck blz. 3 en blz. 6 scuets, die naast de gewone vormen staan, en geen contaminatievorm uit bedruct en bedrueft.
131. Nadat de troepen van den Prins in October 1568 Sint-Truyen waren binnengetrokken, volgde een nieuwe plundering der abdij en werd de abt Christophre de Blocquerie gevankelijk meegevoerd. Morillon schrijft naar aanleiding daarvan aan kard. Granvelle: ‘Le comte Lodovic at fort mal paié son hoste, l'abbé de Saint-Tron, où se feict la conjure des confédéréz en Juillet 1566, l'aiant emmené en ce voiage et rançonné à VIIIM tallers et pillé l'abbaye sans y rien lesser: c'est la liberté que l'on promectoit!’ (Corr. de Granvelle, III p. 397). Elders leest men zelfs van een losprijs van 15.000 daalders (De Borman, Chronique de l'abbaye de Saint-Trond, II p. 371). Aangaande een onderschepten brief van graaf Jan v. Nassau aan den Prins over deze losprijs liet Alva 10 Mei 1569 aan den bisschop v. Luik schrijven (Audience No. 237, fol. 126/7).
132. De dood van Don Carlos op 24 Juli 1568 was bij schrijven van 26 d.o.v. aan Alva bericht, die hiervan den 30en Aug. mededeeling deed aan de Goeverneurs en Provinciale Raden om daaraan verdere bekendheid te geven en op passende wijze deze te doen herdenken (Audience No. 1694; Gr. Conseil de Mal. No. 149, fol. 109; Kon. Bibl. 's-Grav. Hs. 130 C 3, p. 383). Een gespecificeerde opgaaf van de kosten der hier gedane uitvaart in de Bossche stadsrekening
| |
| |
(v. Zuijlen, blz. 824). - Over Don Carlos' dood bestaat een heele literatuur; het beste zijn de artikelen van prof. V. Bibl over Die Don Carlos-frage in de Mitteilungen des Instituts für Österreichische Geschichte 36, s. 448 en 37, 256 ff.
133. Alva bericht het overlijden der Koningin ten gevolge van een miskraam (een dochtertje van 5 maanden) aan den Raad van State dd. 13 Nov. 1568 (Audience No. 244a), waarop 4 dagen later een algemeen schrijven van dien Raad tot plechtige herdenking van haar afsterven is verzonden (Audience No. 1695; ook Bull. Comm. R. d'Hist. 3e s. IV p. 471). Ook van deze uitvaart vindt men de posten in de stadsrekening (v. Zuijlen, blz. 825).
Welke stemming toen onder de Bossche burgerij overheerschte, mogen wij opmaken uit een door den nieuwen Goeverneur aan Alva gezonden schrijven, dd. 3 Dec., dat tegelijk ter aanbeveling moest dienen van een stedelijke deputatie, die den Hertog na den gelukkigen afloop van den veldtocht tegen den prins van Oranje bij zijn terugkeer te Brussel ging verwelkomen en tevens verzocht om van garnizoen te worden ontlast (Audience No. 801, fol. 106):
....Monseigneur, par le commandement de Son Exc. je me suis trouvé et tenu en eest ville. J'y ay comandé au peuple d'icelle ce qu'il m'at samblé convenir pour le service de Sa Maté et pour les tenir en bonne dévotion, crainte et obéissance alendroit de Dieu et de Vre Exc., affin que, quant Monseigneur en serat servy, j'aye le moyen de lui en rendre bon conte, n'ayant vollu donner jusques icy aulcune fascherie par mes lettres à Son Exc. l'advertissant de plusieurs choses à remédier en ceste ville, congnoissant que Mgr. avoit à pourveoir aultre chose plus importante.... Je ne puis laisser néantmoings à ceste heure de dire que la répentance des faultes passées du peuple de Boisleduc les ferat obéisant en tout et par tout. Congnoissant en premier lieu le désir que Vre Exc. at de les remettre en la voye chréstienne je suplie très-humblement, Monseigneur, que leur hostes, à dire vray mal sentans et aultant qu'eux de la foy, leur soyent (quant il plairat à Vre Exc.) ostés. Les bonnes exemples sont nécessaires aultant que le scandalle est dangereux.
Monseigneur (etc).
134. d.i. 17 Januari. Hiermee klopt de publicatie van dien dag (Gem. Arch. No. 247, p. 732 = 738 = 760):
Men gebiedt van wegen Ons Heeren des Conincx, dat zoe wijen huyst, hoeft oft herbercht oft heeft gehoeft in zijnen huyse oft woeninge in wat manieren dattet zij, Aerden Michielssen, den affgebroecken gevangen, dat hij den selven ter stont aenbrenge den Officier op verbuerte van lijff ende goet ende sonder ennich vonnisse ofte recht gehangen te worden ende te staen in de plaetsse van den selven gevangen. Ende indyen yemant den selven weet te wijsen ofte den Offi- | |
| |
cier te leveren, sal alsulcken persoen ter stont hebben ende ontfangen hondert gulden eens. Ende wye den selven weet ende nyet aen en brenght, sal gebannen wordden ende blijven vuyt allen des Conincx landen. Aldus gepubliceert ter peyen aff der stadt van Shertoigenbossche (enz.)
En natuurlijk hangt met dit feit ook samen, dat volgens de rekening van den Schout op 19 Jan. de huisvrouw en de dochter van den gerechtsbode werden gevangen gezet, de eerste voor 1 jaar en 10 mnd., de laatste 6 weken korter. (Cuypers, p. 565).
135. Ofschoon de vorm meytser niet is opgeteekend, is deze als dialectische vorm naast maetser = metser heel goed denkbaar. Zie v. Helten, blz. 98.
136. Alderkijnderdach = Onnoozele-kinderen, 28 December, elders ook Kinderendag genoemd (A. Stellwagen, Roomsche Woorden, blz. 152).
137. O. Vr. Lichtmis = 2 Februari.
De hier bedoelde aflaat kan geen andere wezen dan die, welke door Pius V den 17 Nov. 1568 als jubilé-aflaat tot leniging der troebelen in Frankrijk en de Nederlanden is uitgeschreven (Brom en Hensen, Romeinsche bronnen voor den kerkelijk-staatkundigen toestand der Nederlanden in de 16e eeuw, (Rijks Geschiedk. Publ. gr. s. No. 52, blz. 477). Ook in P. Fredericq, Codex documentorum sanctissimarum indulgentiarum neerlandicarum (Rijks Geschiedk. Publ. kl. s. No. 21) vond ik geen andere.
138. Voert daen = voort danen, d.i. van dat oogenblik af.
139. Niet 13 Febr., maar reeds den 12en 's avonds kwamen de Spanjaarden onder bevel van Don Alonzo de Ulloa, die hier ook als Goeverneur genoemd wordt, in den Bosch (v. Zuijlen, blz. 821 en 832).
140. Dezelfde excentriciteit wordt door Bor (ed. 1679, I 367) en in een Utrechtsche kroniek vermeld (Bijdr. en Mededeelingen Hist. Gen. VI, blz. 172).
141. In verband met het blijkbaar veelvuldig voorkomende feit, dat gegoede burgers wegens den overlast van inkwartiering de stad verlieten, werd er een verhuisverbod en verbod van huisraad te verbergen ‘tot ongerieve van den soldaten’ afgekondigd op 23 Juli 1570, met herhaling op 8 Aug. d.o.v. en 7 Juli 1571 (Gem. Arch. No. 247, p. 894 en 578).
| |
| |
142. Hermans, blz. 303 en v. Zuijlen, blz. 825 stellen deze executie een dag vroeger. Op gezag van Bor en v. Oudenhoven vermeldt v. Heurn, dat deze Mennoniet muntmeester te Nijmegen was geweest.
Het was regel, dat een Wederdooper vóór zijn terechtstelling de tong doorboord werd, zooals Cuperinus in dit geval meedeelt, of dat hun de punt daarvan verbrand werd, volgens een order van 16 Aug. 1571 voor alle ketters voorgeschreven ‘afin d'obvyer que telz héreticques, allans ou cheminans vers le lieu destiné à icelle leur exécution, ne sèment leur vénin et soyent de schandal à la commune par leurs blasphèmes et propoz erronéz’, zoodat zij geen woordklank meer konden uitbrengen (Gr. Cons. de Mal. No. 150, fol. 70 vo; Gem. Arch. Breda No. 6, fol. 286 en gedrukt in Corr. de Philippe II, t. II p. 688).
Aangaande een veroordeelde te Armentières laat Alva 1 April 1570 aan de Magistraat schrijven: ‘sy avant qu'il ne voulsist morir catholicquement, ains demourast obstiné et persistant en ses erreurs et hérésies, vous le ferez brusler vif suyvant les placcartz de S.M., auquel cas vous luy ferez toucher l'extrémité de la langue d'ung fer ardant devant sortir de la prison, affin qu'il ne soit occasionné de faire ou dire quelques propoz scandaleux ou blasphématoires contre nostre saincte foy catholicque.’ (Audience No. 500, fol. 225).
Bij de executie van een Wederdooper te Breda op 1 Oct. 1571 ‘beduchtende, oft hy eenige onbehoorlycke oft onstichtige woorden oft propoosten ter plaetsen, daer de justicie openbaerlyck gebeurde, soude willen spreken, heeft hem tspreken belet geweest met instrumente hem van te voerens in den mont gesteken zijnde.’ (Ch. des Comptes No. 111, fol. 98).
143. Zie aant. 116.
144. Men zou allicht meenen in den hertoch soen een corrupte lezing te moeten zien, als hier ook niet voorkwam van onsen gen. Conynck van Spaengyen soen (blz. 23).
Nadat er reeds in Mei een Commissaris de plaatselijke gelegenheid was komen opnemen voor het bouwen eener vesting en daarna nog een viertal de omgeving der stad voor dat doel hadden bezichtigd, kwam nu Don Fadrique, Alva's rechterhand in militaire zaken, hiervoor naar den Bosch en werd 2 dagen met zijn gevolg door de stadswateren rondgevaren (v. Zuijlen, blz. 823/4 en 834/5).
145. Zie aant. 127.
146. De nergens elders voorkomende Joesse voor Gose of Goes = Geus kan wegens het herhaaldelijk voorkomen geen verschrijving zijn. Ligt er een bijgedachte aan het toen zoo verachtelijke Jood in?
| |
| |
Het is maar een losse vraag om een verklaring te vinden van dezen mij duisteren vorm. (Vgl. blz. 44 den vorm Hugenosen en het woord matroos). Het verband tusschen beide woorden is voor dien tijd niet zoo gezocht als het lijkt: in J. v. Vloten, Nedl. Geschiedzangen, I blz. 278 leest men
Et que dict on que ainsy ont faict
Razer leurs barbes et contrefaict?
Veullent ilz des Turcs suyvre la fachon
Ou des Juifs avoir le nom?
Zoo deed het bedrijf der Geuzen aan Joden en Turken denken (blz. 2) en worden zij hier ook Jonge Turcken genoemd (blz. 32). Reeds kwam het spreekwoord op: liever Turksch dan Paapsch (R. Fruin, Annales F. Dusseldorpii, blz. 213).
147. Dit avontuur doet denken aan dat van dien dolledries, die ‘in de wandelinghe Lapperken sonder leer’ heette, welke, gekleed op zijn Oostersch (d.i. als Duitsch soldaat of koopman, zie prof. J. Acquoy, Herman de Ruyter, blz. 63), de stad was komen binnenrijden en ook op de Spaansche wacht geschoten had, vóór hij dit met den dood moest bekoopen. Maar dit werd gesteld als in den zomer van 1571 gebeurd (Hermans, blz. 307), terwijl het hier in April 1570 voorgevallen heet te zijn. Volgens de stadsrekening (v. Zuijlen, blz. 837) is de laatste datum juist. Zie ook Cuypers, p. 566.
148. Den 18en Nov. 1562 had de inhuldiging van Sonnius als bisschop van Den Bosch plaats gehad (Analecta G. Coeverincx, I p. 26). De tegenkanting tegen zijn verheffing was daarmee niet bezworen geworden. Daags vóór Alva vanhier naar het Zuiden was vertrokken, had hij nog een schrijven aan de stad doen richten omtrent de erkenning van Sonnius als bisschop (Rijksarch. 's Hert. Coll. Cuypers-v. Velthoven, No. 226) en een maand later had Sonnius zelf daarvoor een toespraak tot de verzamelde geestelijkheid en leeken in Sint-Jan gehouden (Analecta G. Coeverincx, I p. 189). Na Alva's successen was men hier ook gedweeër. Toen Sonnius den laatsten April 1570 als bisschop van Antwerpen werd ingehaald, zond de stad daarheen een drietal afgevaardigden tot zijn geleide (v. Zuijlen, blz. 829). Zie verder N. Nedl. Biogr. Wdb. II 1346.
149. Toen Sonnius vertrok, had men hier al eenige maanden den nieuwen Bisschop als Elect. Ten onrechte vermeldt Dr. Xav. Smits in het artikel over Metsius in N. Nedl. Biogr. Wdb. I 1329, dat deze van Gerardsbergen afkomstig was. Pastoor G.A. Juten wees mij er op, dat de hier voorkomende mededeeling, als zou Metsius van Oudenaarden zijn, alleen de juiste is, hetgeen blijkt uit de toevoeging van Aldenardensis achter zijn naam bij zijn promotie in 1541.
| |
| |
Het is dus niet toevallig, dat de Bisschop, toen hij van hier de wijk moest nemen, allereerst eraan dacht naar Oudenaarden te gaan (Corr. de Granvelle, IV p. 410).
Een tweetal afgevaardigden werden door de stad naar de abdij Tongerloo gezonden om aldaar bij zijn inhuldiging tegenwoordig te zijn en den nieuwen Bisschop hierheen te geleiden (v. Zuijlen, blz. 832).
150. Hier is sprake van het Pardon-generaal van den Paus, dat met dat van den Koning al 16 Nov. 1569 uit Spanje was afgezonden, maar door Alva tot 16 Juli d.o.v. was opgehouden. Hij liet het dien dag plechtig te Antwerpen afkondigen en beval, dat gelijke publicatie elders den 30en dier maand zou geschieden (Gr. Conseil de Mal. No. 149, fol. 169 en gedrukt in Corr. de Philippe II, t. II p. 680; in Fransche tekst in Audience No. 11775; Kon. Bibl. 'sGrav. Hs. 130 C 3, p. 429 en gedrukt in Le Boucq, Hist. des Troubles de Valenciennes, p. 74).
In Audience No. 11775 ligt een blad met de aanteekening: ‘les lettres de pardon général du Roy ont esté publyées ès pays enssuyvans: à Utrecht, Malines, Tournay, Groeningen, Zélande, Lille Douay et Orchies, Overyssel, Luxembourg, Valenciennes, Artois, Haynnau, Namur et en Brabant.’ - Op deze publicatie volgde reeds 27 Juli een ampliatie betreffende de opschorting der hangende procedures tegen afwezigen of zich schuil houdenden en op 3 Aug. nog een interpretatie dezer laatste.
Blijkens de stadsrekening, waarin terecht een schrijffout is opgemerkt (v. Zuijlen, blz. 837) heeft de afkondiging van het Pardon hier op den voorgeschreven datum plaats gehad en werd ter herinnering daarvan een week lang driemaal daags een half uur de klok geluid.
Een vijftal van dergelijke aflaatbrieven, als waarvan hier sprake is en waarover Metsius in een brief van 29 Nov. 1570 aan Alva schrijft (Corr. de Philippe II, t. IV p. XV), bevinden zich nog onder de van den Raad der Troebelen afkomstige papieren (Audience No. 5082).
Het zijn stukjes perkament van 21½ × 12 c.M. met een plique van 3 c.M. en van den volgenden inhoud:
Laurentius Metsius Dei et Apostolici Sedis gratia Episcopus Buscoducensis Delegatus Rmi Dni Archiepiscopi Cameracensis virtute Brevis Apostolici pro generali in fide errantium reconciliatione concessi, Omnibus has visuris salutem in Domino. Notum facimus quod constitutus coram nobis N.N. captivus humiliter petivit particeps fieri gratie in prescripto Brevi comprehense. Et quia accommodavit se ad omnia que dictum Breve requirit, eidem beneficium absolutionis impendimus cum rehabilitatione iuxta Indulti tenorem, Mandantes eidem, ut penitentiam sibi impositam adimpleat. De quo nos certiores faciet infra mensem a die complete penitentie. In quorum
| |
| |
fidem presentes literas per notarium publicum subscribi nostroque sigillo fecimus communiri. Datum Busciducis Anno a Nativitate Domini millesimo quingentesimo septuagesimo, mensis vero Julii die ultima.
(in de plique: P. Geffen sigillifer. op de plique: Marts Bardoul notarius).
Aan de achterzijde staat de volgende beslissing van den Raad der Troebelen:
Veu ou conseil de Sa Maté lez son Exc. l'attestation mise à l'aultre costel de ceste a esté déclaré que N.N. prisonnier en la ville de Boisleducq pourra joyr du pardon général accordé tant par nostre St. Père le Pape Pie moderne que Sa Maté et par ainsy l'on ordonne au secrétaire Prats de déspecher ordonnance d'eslargissement de la prison. Faict à Berghes sur le Zoom le 28 d'Aoust 1570.
(Onderteekend met de parafen van Vargas en Del Rio).
Een der 5 stuks heeft nog een op staart afhangend zegel in papier, waarop geschreven staat: visitetur processus, quod culpe sunt graves. Behalve een van 1 Augustus 1570 gedateerd en bestemd voor Nicolaas van der Steghen Sr., zijn de 4 andere van 31 Juli, nml. die voor Dirck van Best, Willem Michels, Thomas Pietersz. alias Lootghieter en Jacob Rombouts, allen gevangenen (Cuypers, p. 564).
151. Scier of morgen = vandaag of morgen, nog in de 17e eeuw in gebruik. Ook blz. 49.
152. Versta hen, die het Compromis mee onderteekend hadden. Er waren echter meer dan de hier genoemde 3 categorieën van het Pardon uitgesloten, gelijk blijkt uit het volgend Sommaire des exceptions et restrictions du Pardon de l'an 1569 (Audience No. 11775):
Icelluy pardon exclud:
Ceulx qui déans deux mois a die publicationis ne se réconcilieroient et feroient absouldre par ceulx de l'Eglise à ce ordonnéz.
Les ministres, prescheurs et dogmatiseurs héréticques.
Ceulx qui ont admené, receu ou retenu en leurs maisons lesds prescheurs et ministres.
Les dyacres, surveillans, anciens, superintendens, consistoriaulx etc. Et ceulx qui les ont receu ou traicté en leurs maisons.
Ceulx qui ont bruslé, brizé cloistres, églises, images et ceulx qui l'ont faict faire.
Ceulx qui ont oultraigé personnes ecclésiasticques.
Ceulx qui ont esté reprins d'hérésie et y sont récidivéz.
Ceulx qui au temps de la publication de ce pardon estoient condampnéz et banniz.
Ceulx qui ont signé le Compromis et aultres ligues.
| |
| |
Ceulx qui ont porté armes et favorisé l'armée des ennemis, traicté avecq eulx etc.
Tous officiers du Roy, de vassaulx, magistratz et ceulx qui en dépendent, lesquelz pourroient présenter requeste déans six moys.
Ceulx qui sont comprins en ce pardon et ont action sur les demaines, villes etc. ne pourront lever sans congé.
Les villes et communaultéz réservées pour en ordonner.
Le terme pour se réconcilier à l'Eglise a esté unefois prorogué d'ung moys. Et depuis encores de trois moys pour la naissance du Prince d'Espaigne.
153. De vorm Spaendiën en Spaenders zal wel moeten opgevat worden als de spelvormen bosschaadje, passaadje enz., die tot zooveel verkeerde uitspraak aanleiding hebben gegeven; Bilderdijk had het daar al over in zijn Voorlezingen over de Nederlandsche Taal, blz. 39.
Het hier voorafgaande was i.p.v. is onder invloed van het onmiddellijk voorafgaande tijdgebruik en de door prolepsis ontstane uitdrukking Coninck van Brabant ende van Spaendiën i.p.v. Hertoch van Brabant ende Coninck van Spaendiën behooren tot de stijleigenaardigheden van dit werk.
154. Nadat aartshertogin Anna van Oostenrijk den 14en Augustus 1570 te Nijmegen in een vergadering der Generale Staten als aanstaande Koningin was verwelkomd met een gift van 100.000 daalders, te besteden aan tapisserieën en lingerieën (het verslag hiervan in Bull. Comm. R. d'Hist. 2e s., IX p. 183 ss.), waarvoor zij een maand later voor de helft een uitkeering in contanten vroeg (Audience No. 285, fol. 132), was zij onder het beieren en luien der klokken den 19en dier maand plechtig hier ingehaald onder een voor die gelegenheid speciaal vervaardigd baldakijn van groen armozijn, door 6 Raadsheeren der stad gedragen, en voorafgegaan door de overige leden van Magistraat en Raad, een 50-tal kaarsen op groene stok dragende. 's Avonds was het natuurlijk groot feest in de stad en niet minder dan 73 pektonnen werden er op de Markt en de hoeken der straten opgebrand. De Koningin logeerde in het Keizershof, een particuliere woning in de Keizersstraat (v. Sasse v. Ysselt, II blz. 5 vlg. en Mr. J. Smit in Taxandria XXXI, blz. 147). Zij verbleef er slechts een enkelen nacht, want tot teleurstelling van velen vertrok zij reeds den volgenden morgen vanhier over Loon-op-Zand (v. Zuijlen, blz. 838/9; Hermans, blz. 305), kwam 20 Aug. te Breda en vertrok vandaar den 23en naar Bergen-op-Zoom (Th. Roest v. Limburg, Het kasteel van Breda, blz. 84); daar wachtte haar de vloot, die haar naar Spanje zou overvoeren (verscheiden dépêches op de uitrusting dier vloot betrekking hebbende in Audience No. 337).
Aangaande haar schoonheid, die zelfs voor deze kloosterzuster
| |
| |
vermeldenswaardig blijkt te wezen, schreef de secretaris van den Raad van State aan Viglius uit Nijmegen, dd. 15 Aug. 1570: ‘Hier à 4 heures après-midy est entré nostre Royne, laquelle est bien des plus belles et gracieuses princesses, que se pourriont veoir, ayant donné tant de contentement à ung chascun, l'ayant veu, que ne se pourroit dire comme aussy certainement ses deux frères maisnéz, venuz avecques S.M., sont deux bien joliz princes.’ (Audience No. 482, fol. 53).
Haar portret van wat ouderen leeftijd naar de schilderij van Ant. Moro in het Museum te Weenen (fototypie in V. Bibl, Maximilian II der rätselhafte Kaiser, s. 249) geeft dezen indruk niet en is minder aantrekkelijk dan dat harer jongere zuster Elisabeth, die de vrouw werd van den Franschen koning Charles IX. Om d'r schoonheid werden zij trouwens geen van beiden genomen: zij dienden slechts als onderpand van haars vaders politiek. (Zie het aangehaald werk van Bibl, s. 185 ff. en 275 ff.)
155. Besyën = bezigen.
De gift van Den Bosch bestond behalve uit de gebruikelijke wijn en haver uit een keurige koffer met linnen om ‘dese stadt voor gerecommandeert te willen hebben ende heure debvoir dairinne te willen doen om ontslagen te mogen werden van de groote benautheyt ende subjectie, dair dese stadt tegewoordelijck inne is.’ (v. Zuijlen, blz. 833).
156. Ofschoon een dergelijke algemeene ordonnantie niet is opgenomen bij Ch. Terlinden, Liste chronologique provisoire des Edits et Ordonnances des Pays-Bas, Règne de Philippe II (Brux. 1912) en ze mij ook niet van elders bekend is, moet ze toch zijn uitgevaardigd blijkens schrijven van den secretaris van den Raad van State aan Viglius in opdracht van Alva dd. 23 Aug.: ‘que l'on eust à éscripvre par tout le pays à fin de faire processions, rogations et prières à Dieu pour le prospère passaige de la Royne nostre Maistresse’. (Audience No. 482, fol. 55). Het wilde echter vooreerst geen gunstige wind worden: den 5en Sept. schrijft dezelfde aan gelijk adres uit Bergen-op-Zoom: ‘Nous sommes icy practicans journelement le pseaulme Levavi oculos meos in montes, vel potius in celum pour veoir de quel costé vient le vent et puis asseurer vostre Seigneurie, que l'on joue icy grandement à malcontent sans cartes de ce que le vent tarde tant à servir vers Espagne, vers où je désire de ma part grandement de veoir acheminée la Royne avec vent prospère à ce que une fois puissions nous retirer de ce trou.’ (t.a.p., fol 59). Den 11en werd er in tegenwoordigheid van den graaf van Boussu, den Stadhouder van Holland, en van de meest bevaren zeelieden der kleine oorlogsvloot over het vertrek der Koningin besloten, dat als vóór 10 of 12 October de wind geen gunstigen keer nam, het vertrek tot het voor- | |
| |
jaar moest worden uitgesteld. Na lang wachten kwam het eindelijk op 25 September nog tot vertrek, waarbij Alva de Koningin tot Vlissingen uitgeleide deed (Corr. de Philippe II, t. II p. 152).
157. Ook het vervolg op de kroniek van Cuperinus (Hermans, blz. 306) en de stadsrekening (v. Zuijlen, blz. 847) weten van den strengen winter en het hoog water te melden. Vroeger dan hier vermeld staat, begon deze winter in het Noorden onvergetelijk te worden door den Allerheiligenstorm. (Zie Bor. (ed. 1679), I blz. 329 en A. de Roever Nz. in Oud-Holland jrg. 1889, blz. 189). Maar ook in Brabant had men al eerder met deze ramp kennis gemaakt: begin November was het Markizaat geheel overstroomd en het water stond 2-manshoogte in het kasteel der Borgvliet (Audience No. 482, fol. 70). In de notulen der vergadering van den Domeinraad van Bergen-op-Zoom op 1 Nov. 1570 staat opgeteekend: ‘aenmerckende, dat die groote stormen van winde ghisteren begonst, seer haestelijck ende geweldelijck vermeerderde, dat oyck die vloet nyet en ebde oft wederom tseewaerts en vertrocken waer, deurdat men voer seker moeste verwachten d'eerste aenstaende getijde seer uytnemende hooghe vloet’, werd een waarschuwing gezonden aan den watermolen aldaar en aan de dijkgraven van Zuid- en Noordkwartier, ‘maer want, God betert, die stormen van de noortwesten winde soe uytnemende ende grouwelycken vermeerderden, dat die tempeest van der zee ende hooghe vloet derselve hoer verhieff boven alle dijcken van dese quartieren’.... (Medegedeeld door pastoor G.A. Juten).
Een algemeen schr. betreffende het herstellen van de aangerichte schade, dd. 3 Dec. 1570, vindt men in Audience No. 1166, fol. 211 en Gem. Arch. Breda No. 6, fol. 275.
158. Bedoeld wordt de verordening van 11 April 1571 (Gem. Arch. No. 247, p. 779):
Men cundicht ende laet weten eenenyegelicken, hoe dat men op Maendach ende Woensdach toecoemende in de Paesschen heylichdaeghen ende insgelyckx op Bloekenpaesdach houden sal generaele ende solemnele processie naevolgende den bevelen ons aldergenadichste Heere des Conincx omme de groote inundacie van den waeter ende andere periculen in deesen lande te voerens geschiet omme gratie ende perdon van Godt den Heere te moegen verwerven.
Aldus gepubliceert ter peyen aff binnen deeser stadt opten XIen dach Aprilis 1570 voer Paesschen ter presencie van mijnen heere den Schouthent, Loeff ende Hedel Schepenen der selver stadt.
G. Loeff
J. v. Hedel
159. Onser-Vrouwen-ontfenckenis = 8 December.
Daar er omtrent O.L. Vr. Ontvangenis staat, is dit niet in strijd met den juisten datum van Loevestein's verrassing op 9 Dec. Van
| |
| |
blijvende waarde voor de kennis daarvan is het aan Cuypers-v. Velthoven opgedragen en met zijn materiaal opgetrokken werkje van prof. J.G.R. Acquoy, Herman de Ruyter (1870). Over diens familie en woning De Bellaard in de Orthenstraat, zie v. Sasse v. Ysselt, I blz. 75 vlg.
160. De vorm drossent komt elders niet voor en is duidelijk gevormd onder invloed van schoutent.
De kapitein van Loevestein, Aernt die Juede, voerde den titel van Drost en heer tot Hardinxvelt (bijv. Audience No. 266, fol. 316).
161. Poenger, dat de beteekenis van het eerst bij Kiliaen opgeteekende poygnaerd en poniaerd, ons ponjaard heeft, is een zeer merkwaardige vorm, daar het eerder dan een verbastering van deze uit het Fransch overgenomen vormen te zijn rechtstreeks samenhangt met het Mnl. pongeren = steken en te vergelijken is met ons znw. opsteker voor een mes, dat in een scheede hoort.
162. Drost van Worcum (Woudrichem) was Jor. Hendrik Bentynck (zie J. Acquoy, Herman de Ruyter, blz. 74, waarvan het artikel van Dr. J.S. v. Veen in het N. Nedl. Biogr. Wdb. I 300 had kunnen profiteeren.
163. Hoet = hoofd. Door Verdam, Mnl. Wdb. en het Wdb. der Ndl. Taal s.v. wordt op den nog levenden vorm hood in Bredaasch e.a. dialect gewezen.
164. Alrekijnderdach = 28 December (zie aant. 136).
Dit klopt weer volkomen met de rekeningpost bij v. Zuijlen, blz. 848: ‘Item 28 December als die Spaenjaerden 17 gevangenen binnen dese stadt brochten van den Casteel van Loeffesteyn, alwair sy die selve op gevangen hadden’. Het verdient ook aandacht, dat men vanuit Den Bosch nog den 13en, dus 4 dagen na het gebeurde, boden naar Woudrichem zond om te vernemen, of het gerucht waar was, dat de ‘gebannen schellemen’ Loevestein hadden ingenomen.
Het verhaal van de wijze, waarop De Ruyter zijn dood gevonden heeft, is besproken door Jhr. A. v. Sasse v. Ysselt in Taxandria XXXV, blz. 1 vlg. - Arend van Buchele teekende in zijn dagboek op, dat hij als jongen met zijn moeder vanuit Gorcum over de toeliggende rivier had geloopen en bij die gelegenheid het lijk van De Ruyter bij den ingang van het slotplein had zien hangen. (G. Brom en L. van Langeraad, Diarium van Arend v. Buchell, blz. 24).
De secretaris van den Raad van State Berty schrijft aan Viglius over Loevestein eerst in een postscriptum van een brief dd. 14 Dec. uit Antwerpen, dat zij zoo juist van het Hof van Holland bericht ontvangen hadden, die zelf uit Gorcum verwittigd waren, dat naar
| |
| |
alle waarschijnlijkheid het kasteel was verrast. Vier dagen later bevestigt hij dit en voegt erbij, dat zij den 15en bericht hebben gehad ‘comme quelques soldatz Espagnolz descenduz par eaue de Boisleducq avoyent gagné le rempart et la basse court. Et depuis l'on y a envoyé le Sr. de la Cressonnière.’ Daags daarna den 19en, den dag dat Loevestein weer aan de Spanjaarden kwam, schrijft hij: ‘Le chasteau de Louvesteyn n'a pas encoires esté regagné, mais espère et m'asseure il le sera de brief, si désià ne l'est. Les Gheulx y tuarent à l'entrée le drossart, le Sr. de Hardincxfelt.’ En tot onzen spijt schrijft Berty den 22en: ‘Je ne dis rien de la reprinse de Louvesteyn pource que y tiens Vre Srie advertie ad longam.’ (Audience No. 482, fol. 104 vlg.).
165. S. Thomisdach = 29 December.
Volgens Coeverincx (Analecta, II p. 355) was het 7 Januari, dat de kloostervisitatie op den Uilenburg geschiedde.
166. met sijn dorde = met zijn drieën. Zie voor deze wijze van uitdrukken Tijdschr. der My. v. Letterkunde V, blz. 215 vlg. Hier moet het echter met nog 3 beteekenen, daar Coeverincx dezen met name noemt (t.a.p.).
167. besluyten nml. de zusters in een klooster en haar de zoogenaamde eeuwige geloften te laten afleggen. Vgl. blz. 17, waar sprake is van gesloten susteren, die noeyt wt den cloester en hebben geweest. Verdam, I 1062 geeft voorbeelden van besloten maechden en besloten ordine.
Alva had 18 Maart 1570 aan het aartsbisdom Mechelen geschreven over de kloosterhervorming ‘conforme à leurs premières institutions et professions.... à ce que la vie monasticque soit répurgé de tous abuz, qui avecq le temps par connivence et dissimulation de leurs supérieurs y sont pulluléz et ont donné beaucoup de schandales au commun peuple’ (Analecta G. Coeverincx, I p. 53). Dit gold dus evenzeer voor dit bisdom, dat een suffragaan-diocees van genoemd aartsbisdom was.
168. Zie voor den vorm Wijnmelenberch aant. 74. In de volkstaal nog gebruikelijk.
De visitatie van het klooster Bethanië op den Windmolenberg was aan die van Mariënburg vooraf gegaan blijkens de acte der bisschoppelijke reformatie, die van 13 Maart 1571 is gedagteekend (Analecta G. Coeverincx II p. 282).
169. Het eerste provinciaal Concilie van Mechelen werd van 23 Juni tot 15 Juli 1570 gehouden (F. Willox, L'introduction des décrets du Concile de Trente dans les Pays-Bas etc. p. 266).
170. In ses doen, eig. in cesse doen, beteekent een interdict opleggen. Kiliaen geeft den juisten vorm met de verklaring: cum scilicet
| |
| |
a rebus sacris cessatur. Coeverincx heeft hetzelfde feit van verzet opgeteekend met nog de bijzonderheid van een extra-straf voor 2 zusters, de belhamels van het convent, er bij (Analecta, II p. 285). Kenteekenend voor de zeden van dien tijd is het, dat ook de zusters van Mariënburg liever geen slot hadden.
171. Wel te verstaan betreffende de slotregel van Mariënburg, welke in Analecta G. Coeverincx, II blz. 355 is opgenomen.
172. Dit is de eerste synode van het bisdom Den Bosch van 8-10 Mei 1571 gehouden, waarvan ook Coeverincx gewag maakt (Analecta I blz. 190). Het bisdom werd toen in 10 dekenaten onderverdeeld.
Capelanen heeft hier natuurlijk een ruimere beteekenis dan tegenwoordig: Kiliaen omschrijft het begrip met minister sacrorum.
Pastoor G.A. Juten verschafte mij een preciezer omschrijving voor capelanen als priesters zonder zielzorg, bedienaars der simpele beneficiën of beneficianten. In België heeten die volgens hem nog kapelanen in onderscheiding van de onderpastoors, de medewerkers der pastoors in de parochiën.
Na den Concielie = volgens het Concilie (van Trente).
173. Hier blijkt nog eens duidelijk, hoe onredelijk de beweging tegen het heffen van den 10en-penning in Alva's tijd is geweest. Wij vinden het allernatuurlijkst, dat Alva door dit middel een vaste bron van staatsinkomsten zocht te krijgen, waar het stelsel der beden zichzelf had overleefd als wel bijzonder bij de novennale van 1558 door het jarenlange onderhandelen daarover en het bij iedere bede algemeen opperen van bezwaren om het volle quotum te voldoen was gebleken. Deze nieuwigheid was voor den staat in zijn geheel even nuttig en noodzakelijk als de opruiming van al die verscheidenheid van privilegiën, waarmede eeuwenlang de regeeringslast terwille van tijdelijke voordeelen door de heele reeks voorafgaande vorsten was bezwaard. (Zie vooral Bakhuizen v.d. Brink, Cartons voor de geschiedenis van den Nedl. vrijheidsoorlog, 3e druk, I blz. 186 vlg.). Typisch is ook hier gelijk elders die vrees onder het ambachtsvolk voor werkloosheid ten gevolge van een belasting door hun bazen te betalen.
174. Het plakkaat op het heffen en innen van den 10en en 20en penning dd. 31 Juli met de instructie voor de collecteurs is gedrukt in het Plakkaatboek van Brabant, III blz. 300 vlg. Den 24en October volgde daarop een uitzonderingsbepaling behelzende een verlaging tot den 30en p. voor uit te voeren ‘manufacturen’ en den 15en November vrijstelling voor verkocht graan. Den 21en dier maand algeheele vrijstelling naar aanleiding van het aangegaan accoord van 2 millioen 's jaars. (Gem. Archief Breda No. 6, fol. 287, 292 en 293).
| |
| |
Voor de generale heffing dezer belasting werd door de Bossche Magistraat aangesteld en als zoodanig den 30en Aug. 1571 beëedigd Jan Gielis Jacopssoen van Mechelen ‘die men gemeynlicken noempt Jan in den Esel’. Deze zweert ‘bij Gods licht ende altyt bij sijnen eedt ten heylighen bereet te swerene, alsdat hij Jan noch lesen noch scryven en coste ende alsoe nyet te begeeren te verstaen totte voors. commissie ofte den eedt van dyen te accepteeren ende alsoe protesterende die voors. Jan van costen, scaeden ende interesten’. Zijn protest tegen dit hem opgelegd ambt werd van de hand gewezen op grond ‘alsdat hij Jan was een man omgegaen hebbende mit zijden laken, peerden ende andere treffelicke coomanscappen ende alsoe wel nut ende bequaem gequalificeert was’. Hij bleef echter weigeren, waartegen Stadhouder en Magistraat hunnerzijds protesteerden, er bij voegende hiervan verslag te zullen doen aan den Hertog. (Gem. Arch. No. 233, x).
175 Er is een publicatie van 11 Nov. 1571 tegen vagebonden, knevelaars en dergelijke lieden uitgevaardigd (Gem. Arch. No. 246, fol. 10), waarvan de hernieuwing den 28en dier maand wordt gelast (Ch. Terlinden, Liste chronologique etc., p. 110) en waaraan in een soortgelijke verordening van 2 Maart 1574 (zie aant. 257) herinnerd wordt.
176. Adderenten = adherenten, aanhangers. Destijds een veel gebruikte term.
Er kan natuurlijk geen kwestie van zijn, dat de prins van Oranje, die toen te Dillenburg verbleef, persoonlijk de stad Breda zou hebben willen overmeesteren. Maar wel was deze stad als zijn vroeger bezit een, die het eerst voor een aanslag in aanmerking kwam. Reeds was bij Oranje's veldtocht in het najaar van 1568 de goeverneur van Breda door Alva gewaarschuwd om geen vreemde krijgsknechten in de stad toe te laten zonder schriftelijk bewijs van Alva zelf ‘pour obvier aux practicques, menées et machinations, que les adversaires de S.M. pourriont desseingner d'exécuter pardeça et mesmes contre la ville et chasteau de Breda, selon qu'il en a bien esté quelque bruit comme sçavez’ (Audience No. 268, fol. 277). Sinds blijft in de correspondentie met den Goeverneur, P. de Quaederebbe, oud-burgemeester van Leuven, steeds de mogelijkheid van een aanslag op de stad het onderwerp. Het Spaansch garnizoen werd er versterkt (G.A. Juten, Parochiën in het bisdom Breda, Terheiden, blz. 177). Het is wel zeker, dat met deze plannen om Breda in handen van den Prins te brengen in verband staat, wat de drossaard van Brabant J. de Greve 4 Dec. 1571 aan Alva berichtte (Audience No. 272, fol. 321) over de aanhouding van een tweetal mannen, van welke er een o.a. verklaard had, dat er onlangs zekere meester Hendrick, van Breda of Gorcum afkomstig, maar te Breda wegens de troebelen verbannen, te Antwerpen zou zijn geweest, ‘et seroit icelluy nommé
| |
| |
Mre Henry van Woeringen, cirurgien de son stile, lequel auroit monstré audict prisonnier certaine lettre de commission signée du Prince d'Orenges comme il dit, contenant icelle entre aultres que ledict Mre Henry et tous ses adhérens (desquelz ledict prisonnier confesse estre ung) pourroyent endommaiger tous adversaires dudict Prince en tous endroictz et manières que leur seroit possible de faire. Comme aussy par information souffissante ay trouvé ledict Mre Henry et complices avoir faict en ce pays divers déstroussements.’ Deze vrijbuiter kan met zijn handlangers, onder welken zich ook bevond zekere Wouter van Matenesse genoemd van Enckhuysen, die beweerde van adel te zijn, natuurlijk even goed als enkele maanden later Lumey een aanslag op de stad in den zin hebben gehad, temeer omdat genoemde van Woeringen er vandaan kwam. Een tweede verklaring vindt men in een schrijven van 8 dagen later (t.a.p., fol. 325), waarin de bekentenis van zekeren Josse Thylmans, gewezen bediende van Jero del Rio, welke zich ook had aangesloten ‘soubz la farine et malheureuse ligue d'ung chieff nommé Mre Henry van Woeringen cirurgien de Breda.... quel chieff estant naguerres audict Anvers luy Josse avoit monstré et faict lire en présence de ses adhérens.... certaine commission séellée du Prince d'Orenges (comme ilz disoyent) contenant icelle commission entre aultres que ledict chieff avecq ses adhérens leur advanceroyent de poursuyvre et endommaiger à corps et biens tous adversaires dudict Prince’. Verder het bericht, dat deze v. Woeringen te Antwerpen verdronken was. Daarmee was echter het gevaar voor Breda nog niet van de lucht. Een van 's Prinsen secretarissen Piggen, die door zijn familie te Dordrecht meende die stad in Maart 1572 te kunnen verrassen, had
eveneens te Breda verwanten en zal dus daar ook niet stil gezeten hebben. (zie Jhr. Dr. P. van den Brandeler in Nedl. Archief voor Kerkgesch. N.S. XVIII blz. 106 vlg.).
Toen De Quaederebbe, in 1572 in handen der rebellen gevallen, te Dordrecht werd gevangen gehouden, werd als tijdelijk goeverneur van Breda A. d'Estournel, Sr. de Saint-Remy, benoemd, die na bekomen informatie omtrent de burgerij aldaar aan Alva al direkt schreef, dat men er niet op vertrouwen kon (schr. van 1 Sept. in Audience No. 274, fol. 1). Enkele dagen later berichtte hij over de tegenpartij: ‘Le bruit est qu'ilz ont fort le dent sur ceste ville, s'asseurans que les bourgeois ne feront faulte à leur Seigneur naturel, comme ilz dizent’ (dd. 6 Sept., fol. 39). En de drost van Breda Jacq. Tseraerts meldde dien zelfden dag aan Alva, dat hij door een ontslagen gevangene van zekeren kapitein Bartelin (Bartel Entens?) uit Dordrecht de boodschap gekregen had, dat deze hem, eer het 8 dagen verder was, met het noodige volk zou komen opzoeken (t.a.p., fol. 45). Zoo overmoedig waren de rebellen bij de gebleken machteloosheid der Regeering tegen het schrikbewind, dat door hen, waar mogelijk, op 's Konings trouwe onderdanen werd uitgeoefend.
| |
| |
177. Over het bedrijf der Watergeuzen heeft in den laatsten tijd de heer F. Vogels veel materiaal verzameld, waaraan eenige verspreide stukjes in 1929 in de N.R. Ct. zijn ontleend, maar dat overigens slechts in getypten vorm bekend is (een exemplaar met supplement op het Rijksarchief te Brussel, Mss. divers). Een plakkaat van 31 Maart 1569 schrijft al maatregelen voor tegen deze zeeroovers, die toen meestal vrybuyters werden genoemd (Audience No. 1143) en een tweede dagteekent van 20 Jan. 1571 (Plakk. van Brabant, III p. 231). Met de eigenlijke Geuzen hadden ze weinig gemeen, al oefenden zij hun bedrijf in naam van den Prins uit. Een hunner kapiteins noemde ze ‘gens sans religion’, lieden die tot alles in staat waren, desnoods hemzelf aan Alva uit te leveren (P.J. Blok, Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland, 1886/7, blz. 293).
De stad Bergen-op-Zoom zette een speciale wacht uit tegen de ‘pieraten, die men noemt Watergeuzen, hier binnenlandts te water grayende’ (Sinte-Geertruydtbronne IV, blz. 132). Pastoor G.A. Juten herinnerde mij nog aan een dergelijke ordonnantie van den Domeinraad van Mei 1571 (Taxandria XXI, blz. 36) en op Geuzentochten in zijn Parochiën in het bisdom Breda, Standdaarbuiten, blz. 33 en Princenhage, blz. 16 vermeld.
Tegen de vrijbuiters te land zijn gedurig plakkaten, al onder Karel V, uitgevaardigd. Het bedrijf van dezen was minder georganiseerd, maar zij dorsten toch met niet minder brutaliteit op te treden. Voor deze streken vindt men daarvan eenige gegevens in de rekeningen van den drossaard van Brabant (Ch. des Comptes).
178. Alderlustichste doet aan een corrupte vorm denken, al is deze ook desnoods verklaarbaar. Het begrip illustrissimus, dat hier verwacht wordt, kan in een vorm alderdeurluftichste uitgedrukt zijn geweest.
Previso = Preveza (Z. van Epirus). Golpho = de Golf van Corinthe. Libanus = Lepanto.
Dat er hier over dit vermaarde wapenfeit gesproken wordt, kan wellicht wezen door de omstandigheid, dat er volgens de order van 6 Nov. 1571 (Corr. de Philippe II, t. II p. 688) ook hier ter stede processies en openbare dankgebeden waren gehouden (v. Zuijlen, blz. 864).
Deze passage doet om den aanhef en de vermelding van bijzonderheden aan een gedrukte nieuwstijding denken.
179. Slavoenen = slaven, bij Kiliaen naast elkander voorkomende.
180. Den Briel werd op Palmzondag door de Geuzen genomen. De hier volgende bijzonderheden treft men niet in de literatuur over Den Briel aan.
181. Met die somme ierste = met sommigen eerst.
| |
| |
182. Op Gods genade laten gaen = zonder middelen achterlaten. Hier nog een paar malen voorkomende. Men vindt de uitdrukking niet bij Verdam, maar uit de vertaling van Froissart (ed. Nap. de Pauw, I blz. 289) teekende ik op uptie Goidsgenade.
183. Uit Geertruidenberg schreef P. de Quaederebbe aan Alva, dd. 11 Juni 1572, dat er in alle steden, die hij gepasseerd was, groote ongerustheid en schrik voor de rebellen heerschte. Tevergeefs trachtte hij ze moed in te spreken, daar het ‘canaille’ dreigde alles in brand te steken, gelijk ze dien nacht tot voor de poorten aldaar gedaan hadden (Corr. de Granvelle, IV p. 630).
184. Alva lichtte 23 Mei 1572 den Koning uitvoerig over den toestand op Walcheren in, waarheen hij Sr. de Beauvoir, den overwinnaar van Oosterweel, met Waalsche troepen had gezonden om dit eiland tegen de Watergeuzen te beschermen. Maar gelijk ook onze kroniek zegt, de steden waren van deze hulp niet gediend, bang als zij waren om garnizoen in te nemen, dat wegens 't geregeld uitblijven van soldij steeds ten laste der burgerij kwam. Vlissingen was al over, Arnemuiden volgde, op Middelburg werd nu alles gezet. Beauvoir kwam juist bijtijds om het nog voorloopig te behouden. (Corr. de Philippe II, t. II p. 251 en J. van Vloten, Middelburg's beleg en overgang 1572-1574).
185. Dit herinnert aan de te Roermond vermoorde Kartuizers, waarvan Arn. Havensius al in 1608 het verhaal publiceerde, later door Knippenberg in zijn Historia ecclesiastica ducatus Gelriae uitvoerig herdacht. Bor (ed. 1679, I blz. 399) zegt er slechts van, dat als de Prins de stad in zijn macht heeft gekregen, ‘sijne soldaten seer ongeschiktelijk geleeft en eenige geestelijken seer wredelijken getracteert hebben, als namentlijk de Procurator en Sacrist van de Cathuisers met noch twe oude priesters en Heer Pauwels van Waelwijk, des Bisschops cappellaen, sijn in 't voorschreven clooster deerlijk omgebracht: noch is in de kerke eenen diaken met eenen pongjaert doorsteken; ook isser eenen minnebroeder genoemt Broer Reinier Linter voor het Sacramentshuys doorsteken en sijn meer andere seer qualijken getracteert’. - Morillon, die het kon weten uit den mond van den gevluchten bisschop van Roermond, schreef aan kardinaal Granvelle, dat het volk van den prins v. Oranje daar 15 Kartuizers en 2 leekebroeders, 16 Regulieren en eenige andere geestelijken en leeken om het leven had gebracht, in het geheel meer dan 60 personen. ‘Et si ont-ilz violé toutes les jeusnes religieuses d'ung monastère là-auprès, où il n'y avoit sinon genty-femmes.’ (Corr. de Granvelle, IV p. 397).
Op 23 Juli (niet op 14 Augustus, als Bor aangeeft) viel de stad den Prins in handen (een schrijven daarover van den goeverneur
| |
| |
van Overmaze, dd. 25 Juli 1572, in Audience No. 274, fol. 205, waarin de mededeeling, dat alle verdedigers der stad ter dood gebracht werden).
186. Persoenhuys = pastorie. Zoowel persoon (vgl. Eng. parson voor predikant) als prochiaen beteekenden nog in de 16e eeuw pastoor.
Van dezen moord op den pastoor van Haaren op 16 April 1572 spreekt ook A. Huybers, Oud-Oisterwijk, blz. 34, bij welke gelegenheid de onverlaten volgens de door schrijver ongenoemde kroniek op den muur geschreven hadden: ‘Dit hebben de Geusen van den Briel gedaan.’
187. Geregeld leest men, dat geestelijken in de dagen der Troebelen neus en ooren werden afgesneden, wanneer zij in handen vielen van de zgn. Bosch- en Watergeuzen. Ook de Gorcumsche martelaren werden zoo mishandeld. Dergelijke wreedheid was zoo algemeen, dat oorensnijdere toen als bijnaam voorkwam (E. de Coussemaker, Troubles religieux etc., III p. 222).
188. Buyten den steen = buiten de steden.
In dezen tijd nemen de refugiehuizen der kloosters uit de Meierij binnen Den Bosch in aantal toe, ofschoon die der oude abdijen van veel vroeger zijn (zie v. Sasse v. Ysselt, III 596 s.v.).
189. Vloeyen = vloden (v. Helten, blz. 152).
190. In de briefwisseling van den prins van Oranje met zijn agent v. Wesenbeke is in April en Mei 1572 sprake van zeker discours, welks inhoud moest strekken om de Nederlanden tot den opstand aan te zetten, dat in de steden zou worden verspreid. De Prins bericht het drukwerk te hebben ontvangen, maar had liever gezien, dat alvorens zoo iets op zijn naam werd verspreid, het hem eerst was voorgelegd, vooral de Fransche en Duitsche tekst (J. v. Someren, Correspondance du Prince Guillaume d'Orange avec Jacques de Wesenbeke, p. 260 en 262). Er is o.a. te Antwerpen zulk een proclamatie met dagteekening van den 14en April 1572 uit Dillenburg verspreid, waarvan een exemplaar 23 Mei d.o.v. aan Alva kon worden toegezonden (uitgegeven door Gachard, Corr. de Guillaume le Taciturne, VI p. 297), die woordelijk overeenkomt met een bij Bor (ed. 1679, I blz. 398) gepubliceerden tekst. Bor vergist zich met een veel uitvoeriger Vermaninge, die ook op naam van den Prins is uitgegeven, maar 16 Juni 1572 is gedagteekend (in Lat. en Nedl. redactie in het Bijvoegsel op het 1ste deel, blz. 131 vlg. opgenomen) aan de eerste gelijk te achten. Ook zijn er aan verschillende steden in de maand Mei 1572 door of namens den Prins brieven met gelij- | |
| |
ke aansporing verzonden (Gachard, l.c., III p. 56). Daar hier echter van een gedrukt stuk gesproken wordt, zal wel het eerste zijn bedoeld, ook al komt daar niet woordelijk het hier aangehaalde in voor.
Het verdient de aandacht, dat zoowel met deze opruiende publicatie van v. Wesenbeke als met het onmenschelijk optreden van Lumey in Den Briel de Prins voor een voldongen feit werd gesteld.
191. Het spreekwoord is van elders niet opgeteekend.
192. Versta: wat de Geuzen ondernemen. In deze beteekenis bij Verdam, III 96 te hande tien.
193. S. Jan-Baptista-geboorte = 24 Juni.
Daags daarna kwamen de Geuzen met 13 schepen van Dordrecht te Gorinchem in het zicht. De drost, waarvan hier sprake is, heette Gaspar Turck. Den naam van den Blauwen toren vindt men nog op den rand der bladzijde in de oude uitgave der Historia Martyrum Gorcomiensium van G. Estius (1603). Ook bij Bor (ed. 1679, I blz. 380) is deze toren als de binnenste plaats van het kasteel vermeld. Over de historische waarde van Estius' boekje en de geschiedenis der Gorcumsche martelaren herinnere men zich prof. Fruin's studie in het 2e deel der Verspreide Geschriften.
194. Sonderlinge priester = in het bijzonder priesters.
Er waren niet 12 of 13 Minderbroeders, als hier staat, maar 11, wier namen bij Estius voorin worden opgegeven, waaronder dan ook de 2 leekebroeders begrepen zijn. Van de Gorcumsche martelaren waren er verder slechts 4, die ook in den Blauwen Toren waren gevangen genomen, terwijl de overige 4 van elders naar Brielle gevoerd waren. Zoo zullen wij het moeten verklaren, dat hier van 13 Minderbroeders, 1 kapelaan en de deken gesproken wordt. Met den laatste moet dan de gardiaan der Minderbroeders Nicolaas Pieck zijn bedoeld, voor wien zijn 2 broers waren opgekomen om hem vrij te krijgen, maar die beslist geweigerd had zijn ordebroeders aan hun lot over te laten. - De vliegende capitein, naar wien zij gevoerd werden, kan moeilijk iemand anders zijn dan de graaf van der Marck, ofschoon deze benaming mij nieuw is.
195. Dit laatste vermeldt de Historia Martyrum Gorcomiensium niet; deze heeft alleen: .... mox auriculas, nares, pudendas etiam corporis partes amputare aggressi sunt (ed. E. Reusens, p. 169). Ook wordt dit daar als lijkenschennis vermeld, ofschoon een jongeman bevestigd had, dat deze smaad enkelen nog bij hun leven was aangedaan. Omtrent de wijze van terdoodbrenging staat daar, dat zij aan 2 balken in de schuur van het voormalig Augustijnenkloos- | |
| |
ter werden opgehangen en den Praemonstratenser uit Monster aan een leer; en dat de beulsknechten zich er weinig over bekommerden, of de gehangenen een spoedigen dood hadden, nam alius ore funem velut frenum mordebat, alius extremo mento suppositum, alius gutturi quidem admotum, sed non satis astrictum habebat. Dit wijkt dus geheel van de hier gegeven voorstelling af, die wij echter bevestigd vinden in een brief van Morillon aan kardinaal Granvelle, waarin men leest: ‘Les Gueux de la Brille mectent misérablement à mort les gens d'église.... et les pendent sans corde à ung crochet de fer, les picquant dessoubz le menton’. (Corr. de Granvelle, IV p. 322). Deze beide overeenstemmende recente getuigenissen zijn van veel belang voor de geschiedenis van den glorierijken marteldood van Lumey's slachtoffers. Immers kennen de Acta Sanctorum geen andere getuigenissen dan die van een strop spreken en deze zijn alle van lateren datum (Acta SS. Julii, II 738). Het blijkt, dat hun marteldood nog veel gruwzamer en smadelijker is geweest dan men zich ooit heeft voorgesteld. Reeds de Historia meldde, dat allen op de plaats aangekomen van hun kleeren beroofd werden ad nudum usque, tot op het bloote. Daarop werden zij, de Gardiaan het eerst, aan ijzeren pinnen met hun kin opgehangen, een hunner van meer gezette gestalte op een ladder. Onder lagen spot heeft men hen toen meer dood dan levend mismaakt en
daarna hun lichaam opengesneden gelijk men in Holland een geslacht varken pleegt te doen, schrijft de hagiograaf. Men heeft uit het teerste hunner ingewanden het vet gesneden, dat als geneesmiddel gold, en er zijn er zelfs geweest, die dit kort daarna te Gorinchem aan den man hebben gebracht. Gelukkig heeft de geschiedenis van ons vaderland geen tweede voorbeeld aan te wijzen, waarbij partijzucht en ruwheid van zeden eigen landgenooten tot dergelijke gruweldaden tegen persoonlijk onschuldigen hebben geleid.
196. Een soortgelijk mirakel als hier vermeld komt bij Estius niet voor.
197. des anderdaechs nae Onser-Vrouwen-Visitatie = 4 Juli.
Bommel en Tiel waren beide van die steden, die zichzelf wel bewaren zouden en geen hulp in den vorm van garnizoen begeerden te ontvangen. Ze werden dan ook minder vertrouwd en zooals de uitkomst bewezen heeft, volkomen terecht. Met den hier vermelden aanslag, waarbij aan Bommelsche zijde maar voor de leus op de Geuzen geschoten werd, zal wel in verband gebracht moeten worden de mislukte poging op 9 Juli van dat jaar gedaan om den leider der Bommelsche Geuzen, Jor. Joost Turck, in handen te krijgen (prof. J. Acquoy, Jan van Venray, blz. 253).
198. die boehey maken = drukte of lawaai maken, dat niets om
| |
| |
het lijf heeft. (Stoett, Nedl. Spreekw. op poeha maken en Wdb. der Nedl. Taal, III 79.).
199. Versta: dat zij hun deswegen niet erg dankbaar zouden zijn.
200. De hier bedoelde Commissaris van het Hof in Gelre was de raadsheer Joost van Cranevelt, die naar Bommel was gezonden om de stad te bewegen garnizoen in te nemen. (Dr. J.S. van Veen, Zalt-Bommel in den zomer van het jaar 1572 in Gelre, IX blz. 97 vlg.).
201. calant = kornuit, kameraad.
202. S. Peter-ad- vincula-avond = 31 Juli.
De hier vermelde omstandigheid der Geuzen, die in de boonen in hinderlaag lagen, wordt bevestigd door een bericht van den Gelderschen stadhouder aan Alva, waarin de verrassing der stad aldus wordt medegedeeld: ‘il y avoit quelques harquebouziers couchéz dedans les febves croissans devant la ville, où ilz firent entrer ung charriot chargé de foin, lequel s'arresta en la porte, jusques à ce qu'ilz y vindrent et la gaingnarent’ (prof. J. Acquoy, Jan van Venray, blz. 259). Zie verder het hierboven genoemd artikel van v. Veen; de door de Vereeniging Gelre bezorgde uitgave van Dr. D. Brouwer, De Reductie van Bommel 1572-1602 brengt voor deze eerste periode geen nieuws.
203. S. Lauwerens-avont = 9 Augustus.
Het Spaansch garnizoen van het Tercio van Napels had in Den Bosch half Mei plaats gemaakt voor 8 nieuwe vendels Spaansche soldaten van het Tercio van Sardinië onder Don Gonzalo de Bracamonte. Thans werd deze vervangen door 5 vendels van 't Duitsche regiment van den graaf van Everstein (v. Zuijlen, blz. 865/6). Hoe deze Spanjaarden er hadden huisgehouden, kan men zich voorstellen bij het lezen van het volgende citaat uit een brief van Morillon aan kardinaal Granvelle:
La povre ville de Bois-le-Duc périt entièrement par faulte de discipline, tellement l'ont hospillé les capitaines et soldatz espaignolz. Plusieurs bourgeois l'ont habandonné, eulx retirantz ailleurs; ce que l'on at souffert affin d'appréhender les maisons avec les meubles, comme l'on at faict, et véant que la ville se déspeuploit par trop, l'on at déffendu soubz peine de la hart que personne n'en sorte. Les tirannies, que y faict Bracamonte avec sa compaignie, crient vengeance à Dieu: car l'on faict force aux jeusnes filles et à tous gens de bien et leur fault donner les vivres à la moictié moingz de ce qu'ilz coustent et ilz battent tout le monde. Ce que at esté tant de fois remonstré au Duc et à Don Fadric; mais jusques ores n'y at-on miz
| |
| |
remède, dont les ceurs sont tant exaspéréz qu'ilz ayment aultant estre soubz le Prince d'Orange que soubz le Roy, estant si mal traictéz cincq ans continuellement. (Corr. de Granvelle, IV p. 258).
Dat hun gedrag hier ergerlijk geweest is, mag men ook opmaken uit het feit, dat in een pamflet van 1568, Vermaninghe aen die gemeyne Capiteynen ende Krijchsknechten in Nederlandt betiteld, deze zinsnede voorkomt: ‘dat ghy by avont die eerlycke jonghe maechden van 14, 15, 16 jaren van de straete nemet (ghelijck te 's Hertogenbossche is geschiet) ende in heimelycke plaetsen wechvoert, daer ghy oneerlyck met haer leeft, dat die ouders niet eens en weten, waer haer arme kinderen gebleven zijn’ (prof. Paul Fredericq, Het Nedl. Proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der Beroerten, blz. 34).
Erger dan het Spaansch garnizoen maakten het de ontslagen Spaansche soldaten. Dat blijkt uit een desbetreffend schrijven van den Raad van State, dat deze tijdens zijn verblijf alhier aan Alva ter aanbeveling van het beklag der stad had gezonden, dd. 4 Aug. 1568 (minuut in Audience No. 1694) met den volgenden aanhef:
Monseigneur, Ceulx de ceste ville se sont trouvéz vers nous, nous remonstrant que les soldars espaignolz, naguaires licenciéz par Vre Exc., viennent journellement tant en ceste ville que allentour d'icelle se loger sur le bonhomme, faisans grandes foulles partout et que partant ilz éstoient délibéréz envoyer vers Vre Exc. lettres pour luy remonstrer ce que dessus.... (volgt de aanbeveling).
Het schrijven der stad vindt men in duplo (minuut en copie) in Gem. Arch. No. 209, fol. 319 en 320.
204. In de verschillende proclamaties, die op naam van den prins van Oranje tot de Magistraten en ingezetenen der Nederlanden vóór dien datum waren gericht, komen de hier aangehaalde woorden niet voor. Toch was de Prins inderdaad door enkele steden ingeroepen, zooals hij ter verlichting zijner verantwoordelijkheid te Mechelen aanvoerde, toen de gehoopte algemeene opstand in het Zuiden was mislukt en hun de tuchtiging te wachten stond (Gachard, Corr. de Philippe II, t. II p. 288). Ook is het genoeg bekend, dat de Prins bij missive van de stad Dordrecht uitgenoodigd was geworden om een vertegenwoordiger te zenden naar de eerste eigenmachtige vergadering der Staten van Holland, in Juli daarvóór gehouden (Bakhuizen v.d. Brink, Cartons voor de geschiedenis van den Nedl. vrijheidsoorlog, 3e dr., II blz. 195).
205. Onthanden = ongerief veroorzaken. Kiliaen vertaalt het o.a. met incommodare. De beteekenis van den zin is dus hier, dat zij alles gebruiken konden.
| |
| |
206. ontbijt = uitstel, vgl. mnl. sonder ontbiden = onverwijld.
Uit de bekentenis van den in het gevecht bij Daelhem gevangen genomen Sr. de Villers kwam Alva te weten, dat na de mislukte poging van Bomberghen om de stad Den Bosch aan de andere zijde te brengen door anderen, met name den heer van Well en den baron van Boxtel, de hoop nog niet was opgegeven om door middel van hun verstandhouding met verschillende lieden in de stad, waaronder zelfs Magistraatspersonen zouden behooren, te eeniger tijd hierin te slagen. Begin Augustus 1572 was er een komplot van 5 burgers ontdekt, waarvan er 4 konden worden aangehouden, die op het punt hadden gestaan een dergelijk plan ten uitvoer te brengen. De stad was zoo onbetrouwbaar, dat de Bisschop zich er al uit had teruggetrokken en te Brussel verklaard had, dat bij nadering van den vijand het garnizoen even hard tegen die van binnen de stad als van daarbuiten zou te strijden hebben. De Goeverneur der stad Sr. de Willerval gaf aan Alva te kennen: ‘Ceste ville si importante est remplie d'un peuple fort altéré et mal à la main’ (Corr. de Granvelle, III p. 622 en IV p. 370).
207. noottrusten is een der vele vormen, die het thans verouderend nooddruft vroeger had, met de beteekenis van noodzakelijk levensonderhoud, mondbehoeften.
Met de hier opgegeven prijzen is uit denzelfden tijd te vergelijken W.F. Emck, Kroniek van Gorinchem, (1929) blz. 47; Corr. de Granvelle, IV p. 534 en Dagboek van Jan de Pottere, blz. 45.
208. Bamis = 1 October.
Men had uit Grave aan de Bossche Magistraat bericht, dat de ruiterij van den hertog van Holstein niet over Den Bosch zou trekken, maar ‘contrarie is nochtans gesciet’. De Hertog kwam hier half September 1572 met zijn heele regiment, hij zelf in, het paardenen voetvolk om de stad, wat weer veel kosten voor haar meebracht. Onmiddellijk werden daarom naar verschillende plaatsen der Meierij en Langstraat boden gezonden om met wagens levensmiddelen naar het leger te komen, waar aan alles gebrek was. (v. Zuijlen, blz. 856/7 en 867).
209. Saudi = soldij.
Ondanks dat zij soldij trokken, deden Holstein's soldaten niets dan, zooals het heette, op den huisman teren. Er werd aan Alva geschreven van stadswege en daarop de Pensionaris eerst, toen nog Jor. Berwouts nagezonden om te klagen ‘aengaende de groote vuytteringe, rovinge ende spoliatiën by den ruyteren ende knechten des Hertogen van Holsten ten platten lande ende anderssins gedaen’ (v. Zuijlen, blz. 861, 872 en 883; een uittreksel uit het schrijven der stad van 30 Oct. 1572 in Corr. de Granvelle, IV p. 432). De schrij- | |
| |
ver van het vervolg op de kroniek van Cuperinus drukt hun bedrijf aldus uit: ‘sy en lieten nyet leggen dan tgheene daer zy nyet aen en mochten’ (Hermans, blz. 309). Om het rooven niet in de hand te werken werd er al op 20 Sept. 1572, enkele dagen na hun aankomst, verboden om ‘tsy coren, vleesch, beesten, meubelen oft andere goedens’ te koopen van de Duitsche ruiters. Het was noodig, dat deze publicatie 7 weken later nogmaals werd afgekondigd (Gem. Arch. No. 246, fol. 46 vo en 49 vo). Onderwijl werd Sint-Oedenrode door hen geplunderd (zie aant. 260), daarna ook Heusden, maar een dubbele aanval op Bommel mislukte. Den 9en November trokken zij af na ‘wel thien mylen int ront’ alles te hebben leeggehaald (Hermans, blz. 310).
210. Allet = al. Zie Verdam's opmerking over dezen vorm in Mnl. Wdb. I 310.
211. Dorven = behoeven.
212. Behalve Mechelen werden in het Zuiden Dendermonde en Oudenaarden voor den Prins gewonnen, terwijl Thienen en Diest, het laatste als zijn heerlijkheid, al dadelijk de poorten voor hem geopend hadden. Zijn poging om Bergen te ontzetten mislukte echter door den nachtelijken overval van zijn legerkamp door Juliaan Romero. (Fruin's Verspreide Geschriften, II blz. 223). Bergen moest zich 21 September overgeven.
213. In den avond van Bamisdag (1 October) verscheen Alva's leger voor Mechelen, nadat Don Fadrique zich 's morgens zonder veel tegenstand van de buitenwijken had meester gemaakt. Daags daarna begon het strafgericht, in de geschiedenis als le sac de Malines vermaard geworden, waarmee Alva volgens zijn eigen schrijven van dien dag aan den Koning een naar zijn inzicht noodig voorbeeld wilde stellen aan alle andere steden, die met de tegenpartij gemeene zaak hadden gemaakt. Het zou een eindeloos werk zijn, schreef hij, als men met het leger naar elke ongehoorzame stad zou moeten optrekken om ze tot inkeer te brengen: daarvoor diende het lot, dat Mechelen onderging. (Gachard, Correspondance de Philippe II, t. II p. 283). Volgens deze kroniek had Alva de stad al vooraf aan zijn soldaten prijsgegeven. Om dezen opzet bekend te maken verscheen er een gedrukte Déclaration des justes causes du saccaigement de la ville de Malines, gedateerd uit het kamp te Muysen bij Mechelen 4 Oct. 1572 (een exemplaar in Audience No. 11775), die eindigt met de bedreiging: ‘Et oultre ce se procédera contre icelle par toute rigeur comme se fera contre toute aultre ville révoltée, qui se oubliera si avant que d'attendre les approches du camp de Sa Majesté.’ - Een bundel stukken aangaande de inname van Mechelen
| |
| |
bevindt zich op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage (Bakhuizen v.d. Brink, Overzigt enz., blz. 108).
214. Gevloecht = geborgen, van vlochten of vluchten, in de overgankelijke beteekenis van in veiligheid brengen.
215. Geten = gegeten, waarvan de oorspronkelijke vorm geëten is (v. Helten, blz. 230).
216. Bij ordonnantie van 18 October 1572 was de stad Mechelen van al haar privileges vervallen verklaard, had het recht van eigen Magistraat verloren en andere voor de burgerij ongunstige bepalingen opgelegd gekregen. (Ch. Terlinden, Liste chronologique etc., p. 118).
217. Alva trok van Mechelen niet direkt naar Holland, maar koos zijn weg over Tongeren en Maastricht naar de Geldersche plaatsen, die onder invloed van den graaf van den Bergh grootendeels waren afgevallen. Daar werd Zutfen als afschrikwekkend voorbeeld gesteld en met succes: verscheiden steden zonden hun afgevaardigden om weer in 's Konings gunst te komen. Voor Holland moest Naarden het ontgelden, dat als een haard van Wederdoopers stond aangeschreven. Beide keeren was Alva zelf het niet, maar zijn zoon Don Fadrique, die het plan ten uitvoer legde. En deze was het ook, die 10 Dec. het beleg voor Haarlem sloeg.
218. De hertog van Medina-Celi, die 6 December in de stad kwam, nam zijn intrek in de woning der weduwe van Albrecht v. Deventher, het huis van Vrouwe van Deventher geheeten, later de Munt genoemd (v. Zuijlen, blz. 878 en v. Sasse v. Ysselt, I blz. 249). Woonde toen daarin de hier vermelde Lambert Aertssen, die zelf echter eigenaar was van het belendende pand, dat later het Wapen van Luik is geheeten? (v. Sasse v. Ysselt, I blz. 238).
219. De Hertog was den 11en Juni te Sluis aan land gegaan na daags tevoren door de Watergeuzen te zijn bestookt, ‘se trouvant d'entre eulx devant qu'il sceust, si c'estoient amys ou ennemys’ schrijft Morillon aan kard. Granvelle. Juist dus als hier staat. De Hertog kwam met 11 schepen, maar een begeleidende handelsvloot telde er 40; van de laatste gingen er vooral verloren. (Corr. de Granvelle, IV p. 257 en N. Nedl. Biogr. Wdb. II 888).
220. Toeversceert i.p.v. toeverschaert = beschikt, geregeld. Vgl. bij Kiliaen verschaeren, dat hij vertaalt met alternare vices.
221. S. Lambert te Bamis ontrent = tusschen 17 September en 1 October.
| |
| |
Het voorval met Jor. Willem de Borchgrave, heer van Oerle en Meerveldhoven, vindt men nergens elders vermeld. Het is bekend, dat hij 2 zoons en een dochter had, de laatste gehuwd met Gerard v. Berckel (v. Sasse v. Ysselt, I blz. 435 en II blz. 257).
222. Verscymmelde heeft hier de kracht van een ‘leelijk woord’ gelijk versmacte hier ook voorkomt.
223. Over het afbranden van Woudrichem zijn mij geen bijzonderheden bekend.
Aangaande de vreeselijke koude, die de voor Haarlem liggende soldaten te doorstaan hadden, schreef Alva herhaaldelijk aan den Koning (Corr. de Philippe II, t. II p. 307 en 310).
224. Op die octave van Dertiendach = 13 Januari.
Over het hoog water, waardoor men met schuiten door de stad moest varen, ook bij v. Zuijlen, blz. 877 en Hermans, blz. 310.
225. Onse-Vrouwen-Lichtmis = 2 Februari.
Daags voor Lichtmis had een algemeene aanval op Haarlem plaats gevonden, waarbij een mijn ontplofte, die volgens Alva's schrijven slechts aan eenige soldaten het leven kostte. Wel werd bij dienzelfden aanval aan de andere zijde der stad de aanvoerder Don Rodrigo de Toledo gedood door geweervuur. (Corr. de Philippe II, t. II p. 311).
226. Van een stadsbrand door de Geuzen aangestoken is elders niets te lezen. Zooveel te meer over den treurigen toestand, waarin de dorpen der Meierij en het heele platteland hoe langer hoe meer kwamen te verkeeren ten gevolge van plundering en afpersing der beide partijen. De boden, die van Brussel naar Den Bosch moesten, konden na Lier nergens meer eten bekomen en juist eender was het tusschen Den Bosch en Nijmegen gesteld. ‘Ilz meurent de faim pour l'heure présente une infinité de gens’ schreef Morillon half December over deze streek (Corr. de Granvelle, IV p. 534).
Brantscappen is ook eenige regels verder gebruikt voor brantschatten, maar bij Kiliaen komen beide vormen voor, zoodat blijkbaar de eerste ook vrij algemeen is geweest. Het heeft hier gelijk vaak het geval is, de beteekenis van de ramp voor geld afkoopen, wat voor beide partijen meestal het voordeeligst was, maar, zooals hier ook staat, uitdrukkelijk was verboden, nml. nog bij plakkaat van 29 Januari 1573 (Placcaetboek van Vlaenderen, II p. 147).
227. Zie voor deze dateering aant. 95.
228. De vorm gewegen als deelwoord is oorspronkelijker dan ons gewogen (v. Helten, blz. 231).
| |
| |
229. S. Jan de Vedas, thans S. Jean de Fos geheeten, gelegen aan de Hérault in het departement van dien naam, wijst in dezen vorm wel op een Spaansche nieuwstijding.
230. Voor den vorm Hugenosen zie men aant. 146.
231. Verdesteneert, een verminkte vorm voor verdestruweert, dat zelf een contaminatievorm is uit gedestrueert en een woord als vernielt. In het Vlaamsch nog verdestleweeren (Verdam, s.v.).
232. Eyschelijck = schrikwekkend.
233. Het is niet duidelijk, waarom juist op deze plaats de moord op Gaspard de Coligny, den amiral de France, wordt gememoreerd.
234. Versta: een mengsel van raap- en lijnzaad met kaarsvet.
235. Dit is Willem van Bronckhorst en Batenburg, die als al de Bronckhorsten het voor de Geuzen had opgenomen en door den prins van Oranje in plaats van Lumey tot bevelhebber van diens krijgsvolk was benoemd. Na reeds een vergeefsche poging tot ontzet van Haarlem gedaan te hebben werd hij bij een nieuwe op 9 Juli gevangen genomen en stierf een paar dagen later aan zijn wonden. Zie het artikel van A. Flament in N. Nedl. Biogr. Wdb. I 479). De lezing door Bor (ed. 1679, I blz. 439) gegeven, dat de baron van Batenburg op de vlucht door Spanjaarden achterhaald en gedood werd, stemt meer met dezen tekst overeen.
236. Op die octave van Onser-Vrouwen-Visentacie = 9 Juli, de feestdag der HH. Martelaren van Gorcum. Treffend is het, dat juist op dezen eersten feestdag de Geuzen de gelegenheid boden, dat hun zulk een slag kon worden toegebracht, wat tevens de genadeslag was voor het uithoudingsvermogen der Haarlemsche burgerij. Ook voor het vertrouwen, dat in den Prins gesteld werd, hoopte men aan deze zijde, daarin gesterkt door berichten van spionnen. Zoo schreef de secretaris van den Raad van State, 12 Juli 1573, naar aanleiding van het behaald succes, dat dien eigen middag de Leidsche vrouwen naar de woning van den Prins getrokken waren en steenen tegen de deur hadden gesmeten onder het geschreeuw van: ‘gemeene verrader, trek de stad uit, gij hebt ons misleid en bedrogen en al dit volk naar de vleeschbank gebracht’ (Audience No. 482, fol. 138). De Hertog maakte nu direkt aanstalten om van Nijmegen naar Utrecht te gaan in de verwachting weldra de reductie van heel Holland te mogen meemaken. Maar de eerste brief uit Utrecht sloeg deze verwachting al den bodem in. Er is niet veel kans, dat wij spoedig naar Brussel zullen kunnen terugkeeren, schreef dezelfde secretaris 9
| |
| |
dagen later aan Viglius, ‘puis Haerlem reprinse se déscouvre une obstination déterminée de toutes les villes d'Hollande à vouloir se maintenir contrè Sa Maté’ (t.a.p., fol. 140).
237. Merkwaardigerwijze heeft ook Bor (ed. 1679, I blz. 440) het bericht aangaande de woordbreuk dergenen, die voor Bergen in Henegouwen onder graaf Lodewijk hadden gediend; en voegt daar het tragisch einde van Monsieur Bordet aan toe. Ook het daar genoemde getal terechtgestelde burgers komt vrijwel met het hier genoemde overeen: van de 57 van het Pardon uitgeslotenen werden er 6 ter dood gebracht, waarbij er nog 3 in de gevangenis stierven (zie echter Dr. C. Ekama, Beleg en verdediging van Haarlem, blz. 251 en 265).
238. Dit was het overschot van het regiment van Lazarus Muller, waarvoor de Ursulinen aan Don Fadrique genade waren gaan vragen. (Ekama, t.a.p., blz. 255).
239. Burgemeesteren van Haarlem hadden een plundering der stad afgekocht voor de kapitale som van 240.000 gld. in 3 termijnen te betalen: de eerste termijn, groot 100.000 gld., binnen 12 dagen, de rest binnen tweemaal 6 weken daarna. ‘Hoe swaer die uitgeputte borgeren dit gevallen is, kan men wel bedenken’, zegt Bor. Uit het hier medegedeelde moet men concludeeren, dat de stad Amsterdam Haarlem aan de noodige financiën geholpen heeft.
De hier vermelde eisch der Spaansche soldaten tot betaling van hun achterstallige soldij vindt bevestiging in een schrijven van staatssecretaris Berty aan Viglius, dd. 9 Aug. 1573 uit Amsterdam, waar hij in het gevolg van Alva was gearriveerd. Deze schrijft:
Nous sumes hier arrivéz en ceste ville pour veoir, s'il y aura moyen d'appaiser les vyeulx Espaignolz mutinéz, que craings fort que non, s'ilz ne changent de leur prétension, qui est de vouloir estre payéz de tout leur deu, que sont 23 mois et d'advantaige. Et en cas qu'ilz y persistent, adviser ce que se aura à faire avec le demeurant du camp, lequel plaise à Dieu que ne suyve le pied desdicts Espagnolz, dont quelques principes commencent désià à se monstrer. Dieu y veuille pourveoir et remédier, craindant bien que hommes ne le scauront faire. Il m'est advis que ce cas est une vraye punition divine. (Audience no. 482, fol. 142).
240. Van het in brand steken van het dorp Driel bericht een rekeningpost van 2 tonnen bier voor de Waalsche soldaten, die daarheen waren getrokken ‘omme sommige Geusen, die daer van Boemel comen waeren, te slaen gelyck zy deden, dat se mosten vlieden nae Boemel, aenstokende het dorp van Driel’. (v. Zuijlen, blz. 879). De overval had bij nacht plaats.
| |
| |
241. In 1566 was de Gulden Poert door den zoon van Goyart v.d. Rullen (deze werd in Aug. 1568 geëxecuteerd) verkocht aan den kramer Lambert v. Leyden Gijsbertszn. (v. Sasse v. Ysselt, III blz. 412). Daar het huis niet werd gekonfiskeerd, woonde er in 1573 zeker een huurder in, die kleermaker van beroep was, want die maakten toen ook vaandels (vgl. Cuypers, p. 335).
242. Het slot Rammekens of Zeeburg werd half Augustus door de Zeeuwen onder bevel van den admiraal Louis de Boisot en met de hulp van diens broeder Charles, goeverneur van Vlissingen, voor den Prins genomen. (zie het artikel van prof. Blok in N. Nedl. Biogr. Wdb. V 42 en het schrijven van Sr. de Champagney daarover bij J. v. Vloten, Middelburgs beleg en overgang, blz. 147).
243. verdorft als bijvorm van verderft is een regelmatig zwak deelwoord van het ww. in zijn overgankelijke beteekenis. (v. Helten, blz. 225).
244. gongen i.p.v. gonden; vgl. het bij Bredero en Hooft voorkomende ongerriem voor onderriem.
245. De hier aangegeven datum voor de verrassing van Geertruidenberg bevestigt opnieuw de geschiedwaarde van deze kroniek. De heer C.J. Mollenberg wees in zijn door het Provinciaal Genootschap uitgegeven Bronnen voor de geschiedenis van Geertruidenberg, blz. 42 er reeds op, dat gewoonlijk ten onrechte 27 of 28 Augustus als datum wordt aangegeven, terwijl de verrassing van die stad in den nacht van 30 op 31 van genoemde maand is gebeurd. De brief, dien de Prins aan den hopman Poyet voor de Magistraat had meegegeven, is van den 28en. Het hier genoemde vrouwenklooster heette S. Catharinadaal en was van denzelfden regel als dat van den Uilenburg, zoodat de schrijfster van deze kroniek over het in Geertruidenberg voorgevallene goed ingelicht kon worden.
Dat de Geuzen sindsdien op Zeeland vooral het oog hadden, schreef Viglius al den 6 September d.o.v. aan L. del Rio, die met Alva te Amsterdam was (Alg. Rijksarchief, Aanwinsten 1923, V No. 66).
246. Bamis = 1 October.
De termijn is ruim genomen, want de nieuwe Landvoogd Requesens kwam pas 17 November te Brussel aan (zie Haak's artikel in N. Nedl. Biogr. Wdb. II 1196). Op afbeeldingen ziet men hem met een Latijnsch kruis op den mantel, wat de hier gebruikte benaming van Kruisheer verklaren kan.
247. Vier-Gecroende-Martelaren-avent = 7 November (Acta SS. Nov. III 748 seq. en het artikel van pater Delehaye S.J. in Analecta Bollandiana, 1913, p. 63).
| |
| |
De hertog van Alva kwam dien dag van Grave, vergezelschapt van zijn zoon Don Fadrique en Berlaymont en vertrok den volgenden dag over Tilburg en Riel naar Antwerpen (v. Zuijlen, blz. 882).
248. De hertog van Medina-Celi verliet ons land eenige dagen vóór de aankomst van den Groot-Commandeur. Van half December had al het gerucht geloopen, dat hij uit de Nederlanden vertrekken zou na zijn critiek op Alva's beleid in zijn schrijven van 12 Nov. 1572 aan den Koning. In Nijmegen had zich het conflict tusschen hem en Alva nog meer verscherpt en was hij naar Den Bosch vertrokken. Hier bleef hij van eind December tot 14 Mei d.o.v. in het huis van Vrouwe van Deventher (v. Sasse v. Ysselt, I blz. 249). Hij werd door het volk aanbeden, schreef Morillon, waarschijnlijk wel wat overdreven als persoonlijk tegenstander van Alva en liet er zelfs op volgen: ‘s'il s'en vad, il ensuivra ung désespoir général des bons’ (Corr. de Granvelle, IV p. 530 en 545). Van Den Bosch was hij naar Maastricht gereisd om het Spa-water te gaan gebruiken en vandaar begin September naar Antwerpen. Van een reis naar Spanje en terugkeer met Requesens, als hier staat, is geen sprake. Wel liep daarvan het gerucht, waarvoor hijzelf bij zijn vertrek aanleiding had gegeven (Corr. de Philippe II, t. II p. 370, 411 en 426).
Wat er verder van Alva en zijn zoon hier vermeld staat, is eveneens meer legende dan historie: hun beider ongenade kwam op andere wijze tot uiting dan hier wordt voorgesteld (Kervyn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux, III p. 361). Maar in den volksmond van destijds zal hun vertrek tot niet weinig commentaar aanleiding hebben gegeven. Niet vermeld wordt hier, dat kort na Alva's vertrek de prins van Oranje door zending van zijn dokter Dirk v.d. Dal deze stad tot zijn zijde heeft trachten over te halen; diens geloofsbrief van 14 Dec. 1573 is in de Kroniek v.h. Hist. Gen. XXV (1869), blz. 513 afgedrukt.
249. Onser-Vrouwen-Lichtmis = 2 Februari.
Een omstandig verhaal van het échec der beide vloten onder bevel van Juliaan Romero en Sancho d'Avila bij Reimerswaal deed Requesens aan den Koning, dd. 13 Febr., met duidelijke ontevredenheid over eerstgenoemden bevelhebber. (Corr. de Philippe II, t. III p. 15). Daarentegen had hij alle lof voor Mondragon, die ten slotte na een zeer lang beleg Middelburg moest overgeven. Zie J. van Vloten, Middelburgs beleg en overgang 1572-1574).
250. Hooft vermeldt ook, dat het krijgsvolk van Jer. Tseraerts, die door den Prins als bevelhebber over Geertruidenberg was aangesteld, ‘daaghelyx den Brabandschen boodem stroopende, den Landtvooght benoodighde de grensplaatsen sterker en met eenighe ruiters te bezetten.’ (Nedl. Histooriën, ed. 1642, I blz. 322).
| |
| |
Het verhaal van den marteldood van den Minderbroeder Wilhelmus van Gouda op 4 Sept. 1573 is in de oude uitgave der Historia Martyrum Gorcomiensium van Estius als bijvoegsel opgenomen (ed. 1603, p. 289). De pater van het reeds genoemde klooster S. Catharinadaal heette Joh. Vogelsang (l.c., p. 293). De pater Dominicaan of Predikheer was blijkens het Chronicon Conventus Buscoducensis O.P. (ed. G.A. Meyer, p. 85) pater Matthias van Lierop, die te Poppel door de Geuzen uit Geertruidenberg was gevangen genomen en meegevoerd, maar kans kreeg om tegen hoogen losprijs vrij te komen, gravi aere redemptus. De Karthuizers hadden bij de nadering der Geuzen eerst hun toevlucht gezocht in het klooster St. Catharina-daal, later zochten zij een goed heenkomen naar Breda e.e. (zie Verslag Rijksarchieven 1927, I blz. 378).
251. Wat de toenmalige vrijheid Oisterwijk ten jare 1574 van de uitvallen der Geuzen te lijden heeft gehad, vindt men tot in détails bevestigd in de kroniek van den dorpssecretaris L. v.d. Hoevel, door M. Pinkhof uitgegeven in de Bijdr. en Mededeelingen van het Hist. Gen. XL (1919), blz. 135 vlg. Volgens Morillon zou het een wraakneming zijn geweest over de uitlevering van gevangen genomen Geuzen aan de Justitie. (Corr. de Granvelle, V p. 32).
Verdingen = afkoopen der brandschatting, rantsoenen zooals het blz. 51 heet, ofschoon het fra. rançonner een brandschatting opleggen beteekent.
252. In welke benauwdheid het Brabantsche platteland verkeerde door dit dubbele gevaar, eenerzijds een niets ontziende vijand, van den anderen kant dreigende straf, als men noodgedwongen zijn volkomen ondergang van dezen wilde afkoopen, bewijst een uitvoerig verzoekschrift van de dorpen in Brabant, van Lillo tot in het Markizaat van Bergen-op-Zoom en vandaar tot in de Kempen en Maasland, gezamenlijk met den landadel in 1574 bij Requesens ingediend, om niet gestraft te worden voor het afkoopen van den vijand, waartoe zij ondanks de herhaalde plakkaten des Konings uit noodzakelijkheid waren gekomen. Nadat eerst hiernaar door raadsheer Tsestich met den drossaard van Brabant een onderzoek was ingesteld, was dit het jaar daarop voortgezet door zekeren commissaris van den Hove Posa, die geen genade in de ten-uitvoerlegging der plakkaten kende en zonder eenigen vorm van proces hen met een wreedheid vervolgde ‘comme Saule parcydevant persécutoit les bons Chréstiens’. (vgl. Corr. de Granvelle, V. p. 665).
Zij wijzen er echter op, dat uit alle tijdperken der geschiedenis voorbeelden aan te halen zijn van den rechtsregel nood breekt wet. Zoo was om hier de voor dien tijd typische voorbeelden der klassieke oudheid maar niet te noemen, onder Z.M.'s voorganger Karel V, toen de hertog van Kleef met de Gelderschen heel de Kempen en
| |
| |
Maasland tot Geertruidenberg toe had gebrandschat, geen enkel dorp voor dergelijk feit van afkoop gestraft geworden. Maarten van Rossum had onder de oogen der Regentes koningin-weduwe van Hongarije heel Brabant desgelijks gebrandschat, de steden zoo goed als de dorpen, maar niemand was er om lastig gevallen: zelfs had de Landvoogdes de dorpen gedwongen aan hun jegens den vijand aangegane verplichtingen te voldoen uit vrees voor erger. Stellig diende nu ook hier zoo gehandeld te worden, verluidt het rekest, ‘veu que les remonstrantz sont exposéz à la proye de tout le monde, n'ayantz portes ny rampartz pour se défendre, et que pis est, les maisons des remonstrantz ne sont pas gisantz l'une après l'aultre comme en Espaigne, Italie et aultrepart, mais fort ésgaréz et séparéz l'une de l'aultre, de sorte qu'il y a plusieurs villaiges qui sont grandz un, deux ou trois lieux et sont lesd. maisons oultre ce environnéz de grandz bruyres et bosquetz, de manière qu'il est impossible aux remonstrantz de se défendre contre les excursions et invasions des ennemys’. Verder betoogen zij, dat degenen, die in open plaatsen wonen, niet voor rebellen of hun begunstigers voor zoodanige handeling kunnen gehouden worden, gelijk ook de hertog van Alva aangaande Den Haag had beslist door de soldaten te gelasten al de daar buit gemaakte goederen terug te geven. Requesens had ten opzichte van de ‘eilanden Clundert, Ruyghenhille, Fynart en Standtdaerbuyten’, alhoewel de bevolking ervan jarenlang aan den vijand betaald had, niet anders gehandeld. Tegen overmacht is toch niemand bestand en van open plaatsen kan geen verdediging gevergd worden als van besloten steden. Zonder compositie met den vijand zou het leven hun onmogelijk zijn geweest, want alles zou verwoest en zijzelf zouden van al het hunne beroofd zijn geworden.
Hierna volgt een overzicht der gebeurtenissen sedert het begin der Troebelen uit de pen der gedupeerden van het platteland van Brabant zelf, wat ons eerst goed een begrip van de vreeselijke toestanden, waaronder deze streken toen gebukt gingen, verschaft.
Aanvankelijk hadden zij al het mogelijke gedaan om de Geuzentochten op Brabantsch gebied te keeren, waarvoor Alva hen met eenig krijgsvolk had bijgestaan, maar sinds hij alle volk naar Holland had doen vertrekken, waar hij dit voor het beleg van Haarlem had noodig gehad, was het platteland hier zonder bescherming achtergebleven. Niettemin hadden verschillende plaatsen als Roosendaal, Oosterhout, Oisterwijk, Oss e.a. zich op eigen gelegenheid versterkt en van wapenen voorzien en menigmaal den vijand met veel verlies van eigen volk teruggeslagen. Deze versterkte zich echter te Gorcum, Bommel en St. Geertruidenberg om vandaaruit strooptochten te ondernemen. Zoo kwamen zij met 8 vliegende vaandels te Roosendaal, dat zich dapper verdedigde, terwijl in alle haast naar Breda om hulp van het daar liggend garnizoen gezonden werd, waarop de kapitein liet weten, dat hij van Alva last had de stad te beschermen,
| |
| |
maar niet de dorpen. Door dit antwoord ontmoedigd, sloegen zij die konden, op de vlucht, terwijl de vijand de achtergeblevenen ombracht en de vrijheid platbrandde: de kerk en ruim 400 der beste huizen gingen verloren. De gevluchten, geen andere uitkomst ziende, moesten toen wel met den vijand aan het onderhandelen gaan om althans nog iets te kunnen redden van het hunne - salutem ex inimicis nostris. Vandaar trok de vijand avecq les mains sanglantes naar Oosterhout, waar op gelijke wijze werd opgetreden, dan naar Gastel, waar heel Nieuw-Gastel in de asch werd gelegd zonder een huis te sparen. Op een der Paaschdagen waren de Geuzen te Oss gekomen, terwijl de inwoners in de kerk waren en zich voorbereidden om het H. Sacrament te ontvangen, maar zij verdedigden zich flink tegen een troep met 9 vliegende vaandels en 2 kornetten ruiterij, tot zij het tegen deze overmacht moesten opgeven, daar een verzoek naar den heer van Willerval, toen goeverneur van Den Bosch, een even teleurstellend resultaat had opgeleverd als het vermelde te Breda. Gevolg dat ook hier alles werd afgebrand en geplunderd en evenzoo te Oisterwijk, dat eveneens vruchteloos om hulp naar Den Bosch had gezonden. Wat hadden de omliggende dorpen, die het heele land in beroering of in vuur en vlam zagen in de macht van een plunderzieken vijand anders kunnen doen onder zijn dreigementen dan met hem te onderhandelen over een accoord van brandschatting, gelijk genoemde vrijheden, die zooveel grooter en volkrijker waren, ook hadden gedaan? Daarbij hadden deze dorpen nog met eigen mannen alle versterkingen en bolwerken op de grenzen liggende gemaakt en in het onderhoud van alle daarheen gezonden soldaten moeten voorzien door een vanwege den legercommissaris Cigoigna al te exorbitante contributie. Steeds hadden zij zich naar den wensch van Z. Exc. geschikt. Maar wat deden de soldaten? In plaats van hen te beschermen, stroopten dezen evenzeer het platteland af en
ontzagen zich niet allerlei wreedheden aan deszelfs bewoners te begaan ‘traictantz les gens pis que les ennemys’. Zij hadden hun zelfs de wapenen afgenomen, waarmee zij zich nog tegen den vijand hadden kunnen verdedigen. Als ze hoorden, dat de vijand een nachtelijken overval in den zin had, vertoonde zich geen soldaat, als onlangs nog een dorp onder den rook van Breda was overkomen, dat daardoor geheel was afgebrand en waarvan alle bewoners, die niet waren gevlucht, waren gevangen genomen.
Zij, die met reden zeggen mochten: Quid potuimus facere et non fecimus, die nimmer tekort waren geschoten in den dienst van Z. Mt. en boven hun vermogen daarvoor hun geld hadden bijgedragen om tegen de invallen van den vijand te worden verdedigd, met welk recht, vragen zij, kon men hun nu nog nieuwe verdrietelijkheden aandoen ‘afflictions qui crient vengeance devant ce bon Dieu et tous ses sainctz, lequel indubitablement (si voulons croyre aux sainctes Escriptures) ne laissera passer ces barbaricques cruaultéz, que exer- | |
| |
cent noz propres souldartz sans condigne punition et si l'on osoit dire, il est à craindre que pour telz et semblables causes nre Seigneur ne nous donne point telle victoire contre noz ennemys comm'il feroit, si telz abominations ne fussent perpétréz et souffertz’.
Wat ten slotte hen ook aangezet had om met de rebellen een accoord te treffen, was de omstandigheid, dat er geen enkele pastoor noch geestelijke werd bereid gevonden de kerkelijke bediening op het platteland uit te oefenen, als hun niet van de dorpsbewoners persoonlijke veiligheid was verzekerd, wat dezen echter niet uit zichzelf bij machte waren te doen. ‘De sorte que l'on ne y preschoit la parolle de Dieu ny aulcun service de Dieu se y faisoit, nulz sacramentz y furent administrés, les enfans demouroient sans baptesme, les gens mourroient sans confession et sans leurs sacramentz et si les remonstrantz par ung convenable remède n'eussent à une telle nécessité pourveu, les gens du tout devenuz barbares et soulvaiges, éstranges inconvéniens seroient esté advenuz, lesquelz parmy ceste composition sont esté empeschéz’. (vgl. hier blz. 62).
Te beweren, dat requestranten dan maar hun woningen moesten prijsgeven en elders een goed heenkomen zoeken, zou al te hard en wreed zijn en van een Christen vorst ongehoord. Dat de vijand met dit geld den oorlog zou kunnen volhouden, was een bewering, die niet met de waarheid strookte, daar een onpartijdig onderzoek zou uitwijzen, dat het totaal dezer composities de 30.000 gld. per jaar niet haalde, wat de vijand in het ander geval door plundering en losprijzen zeker bijeen zou krijgen. Bovendien plunderden de te hulp geroepen eigen soldaten even hard dikwijls mee.
Hun bevinding was, dat Z. Exc. door Waalsche en Spaansche kapiteins tegen hen verbitterd was, die lasterpraat over hen vertelden als heulden zij met den vijand, opdat Z. Exc. geen mededoogen met hen zou hebben en hun klachten over deze soldaten en kapiteins geen ingang zouden vinden, ‘qui ne cherchent que la rapine et la ruyne du pays, se faisantz riches et puissantz du pain qu'ilz prennent hors la bouche des pouvres remonstrantz’.
Wat zij echter al aan raadsheer Tsestich, die het onderzoek in de Kempen deed, hadden aangeboden, wilden zij nog handhaven, nml. om voor eigen verdediging te zullen zorgdragen onder het kapiteinschap van eigengeërfde Edelen uit de Kempen en elders, waaraan alle dorpen zouden meebetalen als ter verdediging des vaderlands, want het zou een misrekening blijken te wezen het land met Walen of andere vreemdelingen te willen beschermen, die nooit nacht en dag zouden klaar staan om den vijand terug te drijven als de anderen, die hierbij alles te verliezen hadden. Zouden dan de rebellen nog eens iemand meevoeren om een goeden losprijs te kunnen bedingen, dan zou daartegenover de kans bestaan, dat er van die zijde ook weleens een in hun handen viel, dien zij als tegenprijs konden stellen. Alleen op deze wijze zouden requestranten zich kunnen verplichten
| |
| |
nooit of nimmer met den vijand een dergelijk accoord omtrent afkoop van brandschatting aan te gaan of hem op eenigerlei manier geld op te brengen, waarmede zij meenen voldoende hun goede gezindheid jegens Z. Mt. en Z. Exc. te hebben bewezen. (Copie in het Privilegieboek van Marten 's Heeren Gerards, II fol. 293-303, Gem. Arch. No. 535).
Elders ondervond men van het onbetaalde eigen krijgsvolk denzelfden overlast; daarvan getuigt een brief van Godfr. v. Moesyenbrouck, raadsheer in het Hof van Holland, aan zijn oom Viglius, dd. 1 Sept. 1575 uit Utrecht geschreven: ‘Hic itinera sunt undique obsessa a Geusiis ex profesto hostibus non tantum, sed etiam a nostris militibus, quorum tanta est immanitas et effrens licentia, ut nihil eorum ferocia ab hostili saevitia discrepet’ (Kon. Bibl. 's-Grav. Hs. 132 D 48, No. 76).
253. Wy graften = wijde grachten. Vgl. Breestraat, Goejanverwellesluis, oukleerkoop, kwatong en bij Hooft, Nedl. Hist., quaâ kreuk.
254. Dezelfde uitdrukking in het vervolg op Cuperinus. Zie aant. 209.
255. Ook dit klooster, Sint-Cathrinenberg geheeten, was van denzelfden regel als dat van den Uilenburg; vandaar de bijzonderheden.
256. Arm bloey = arme bloeden. Zie aant. 189 en vgl. de vormen genaey (blz. 26), vlaai, schapraai, moei (bnw.), enz.
257. Hetzelfde ook in v.d. Hoevel's kroniek: eenen priester, die zij neus, ooren en zijn kreuyn afgesneeden hadden (Bijdr. en Mededeelingen van het Hist. Gen. XL, blz. 135).
Enen die crune geven als ironische uitdrukking voor een bebloeden kop komt al in de M.E. voor.
258. Te lijf = in het leven. Deze zin is blijkbaar uit een brandbrief overgenomen.
259. Men lette er op, dat in de beide gevallen van priestermoord deze kroniek de namen der slachtoffers weet te melden, die bij v.d. Hoevel ontbreken.
260. Dijnxdach nae S. Achtendach = 9 Februari.
Mr. A. Mommers, Sint-Oedenrode van oude tijden tot heden (1928) vermeldt wel een plundering van dit dorp op 29 Sept. 1572 en een in 1576, maar dit feit niet.
| |
| |
261. Zie voor de plundering van Hoogstraten Requesens' schrijven van 5 Maart 1574 aan den Koning (Corr. de Philippe II, t. III p. 30). Naar aanleiding van deze Geuzentochten schreef Morillon, dd. 17 Mei d.o.v.: ‘Il n'est pas à croire, comme la Campigne que estoit la meilleure et plus riche partie de Brabant est désolée’. (Corr. de Granvelle, V p. 93).
262. Bewijs van deze ongerustheid is de publicatie van 2 Maart 1574 tegen de vagebonden en bedelaars, die uit de stad en Meierij moesten vertrekken. Verder moest er opgaaf gedaan worden van aanwezige voorraad buskruit en werd er gelast voor 1 maand provisie van broodkoren op te doen (Gem. Arch. No. 246, fol. 99). Er werden 2 boden uitgezonden om tijding te brengen over de verzameling van krijgsvolk bij Maastricht en Trier (v. Zuijlen, blz. 883). Ook in regeeringskringen maakte men zich ongerust. Staatssecretaris Berty schreef 2 Maart aan Viglius: ‘Video res nostras in summo periculo constitutas.... Perimus, si Dieu ne monstre la practicque de disposer aultrement que suys certain, les hommes (id est noz ennemiz) disposent’. Achter die lichtingen moesten anderen zitten. Een brief van 20 Maart meldt de overgave van het kasteel van Zevenbergen aan de Geuzen en de vrees, die men had, dat Amsterdam binnenkort ook zou overgaan. (Audience No. 482, fol. 167-177).
263. Denzelfden dag zond de stad een bode naar Grave ‘omme te vernemen, wair den hoop van greef Lodowich het hoot heenen hadde oft wat passagie dat zy intrecken zouden’ (v. Zuijlen, blz. 883).
264. Over den slag op de Mookerheide leze men de laatste bladzijden van prof. Blok's con amore geschreven boekje over Lodewijk van Nassau (1889). Van 's Prinsen stemming getuigt het best het door Blok ontdekte schrijven aan diens eenig overgebleven broer Jan van Nassau, waarin hij zegt hem niet te durven lastig vallen, ‘sçachant fort bien qu'il y auroit aulcune raison de mectre toute nostre maison en hazard de se perdre’ (Verslag aangaande een onderzoek naar Duitsche archivalia 1886/7, blz. 294). Zie verder het eerste stuk van De l'Agarge's dagboek in Huybers en Kleyntjens, De blokkade van Zalt-Bommel in 1574.
265. Sonder recht = zonder bediend te zijn. Men zegt nog in sommige Roomsche kringen in kerkelijke rechten liggen van iemand, die de laatste HH. Sacramenten ontvangen heeft, en algemeen bekend is het Vlaamsche berechtinge. (vgl. Verdam, VI 1100).
266. Het gevecht om het kasteel van Waardenburg had plaats van 6-10 April 1574, als gevolg waarvan Dirk van Haaften, Goeverneur voor den Prins te Bommel, de slotvrouwe, een bastaarddochter
| |
| |
van Karel van Gelre, met haar dochter naar Bommel kon voeren, terwijl een andere bij het beleg was gedood. (Corr. de Philippe II, t. III p. 83). De hier gegeven voorstelling van het verloop van dit beleg stemt daarmee overeen. Die van den kapitein op het kasteel moet zoo verstaan worden, dat hij ten slotte het niet meer met zijn manschappen kon houden na al drie dagen tegen een overmacht van vijanden het te hebben verdedigd, want volgens een brief van den goeverneur van Tiel aan Requesens had hij bij een eerste opeisching durven antwoorden nog kruit en lood genoeg voor hen te hebben en daarbij nog touw om ze op te hangen. Hij heette ook Brandt evenals de Watergeus, die Gorcum had genomen, maar moet niet met hem worden verward. Morillon weet er nog bij te voegen, dat het verwoeste slot niet voor 80.000 gld. zou te restaureeren zijn, wat in dien tijd een enorme som was. Ook dat de Prins, die persoonlijk in die dagen te Bommel vertoefde, de vrouwe van Waardenburg en haar dochter had doen vrijlaten, ‘disant qu'il ne faict guerre aux dames, mais aux Espaignolz et ceulx qui leur sont adhérentz’. (Corr. de Granvelle, V p. 457 en 79; ik merk hier terloops op, dat de uitgever der Correspondance het kasteel van Waardenburg, a.d. Waal gelegen, verwart met het kasteel Vredenburg, thans nog het Vreeburg te Utrecht). Waarschijnlijk is 's Prinsen vroegere leermeester Elbertus Leoninus, die op 18 April 1574 in Den Bosch vertoefde (v. Zuijlen, blz. 889) naar Bommel gegaan om voor deze vrijlating van zijn cliënte te pleiten. Zelf was hij vandaar geboortig. Zie verder over dit beleg prof. Acquoy, Jan van Venray, bijlage XXI.
267. De Goeverneur Adr. van Ongnyes, heer van Willerval werd bij zijn vertrek van stadswege vereerd met 300 gld. ‘omme goet rapport aen den Grand Commandateur te doene’ (v. Zuijlen, blz. 889). Tevoren was hij goeverneur van Doornik (Kervijn de Volkaersbeke et J. Diegerick, Documents historiques inédits sur les troubles des Pays Bas, I p. 267) en Luitenant van de bende van ordonnantie van den hertog van Aarschot (als zoodanig kondigde Alva zijn benoeming tot Goeverneur en Superintendent der stad op 13 Sept. 1568 aan. Audience No. 268, fol. 267).
Zijn opvolger was Gilles de Senzeilles (ook wel Sancellis en Senselle genoemd), burggraaf van Aublain.
268. Sorvoldicheit en sorvoldich heb ik niet ‘verbeterd’ evenmin als den vorm crijsknechten verderop. Zie v. Helten, blz. 203.
269. Van dit voorval vond ik nergens melding gemaakt. Wel een publicatie van 15 Mei 1574, dus 3 dagen na het gebeurde, waarbij verboden wordt, dat iemand zich op de Markt zal bevinden, als daar executie zal plaats hebben noch bij de soldaten, ‘aldaer zy den rinck sullen hebben geslaegen ofte gemeyn sullen houden’ (Gem. Arch. No. 246, fol. 118).
| |
| |
270. De stad zond boden uit naar Tilburg, Riel, Alfen en Hilvarenbeek om berichten in te winnen over het krijgsvolk, dat men zei dat op weg naar Den Bosch was, en dit zoo mogelijk op een anderen weg te brengen ‘aengesien die stadt ende omliggende dorpen gans ende geheel bedorven zijn geweest’. Een der stadssecretarissen was al naar het kwartier van den bevelhebber der tusschen Hintham en Oss gelegerde Waalsche troepen gezonden om beklag te doen over hun roofzucht en knevelarij. (v. Zuijlen, blz. 888 en 894). Publicaties om levensmiddelen naar het ‘vrijen veldtleger’ aan te voeren van 29 April en 28 Mei 1574 in Gem. Arch. No. 246, fol. 114 vo en 121). Tevens werd het verbod van geroofd goed van soldaten op te koopen (zie aant. 209) op 23 Mei herhaald (t.a.p., fol. 46 vo).
271. Het gerucht liep, dat Charles IX zou gestorven zijn ‘empoisonné avec la poudre de corne d'un lièvre marin’. Hij was 24 jaar oud, toen hij stierf. Het is dus wel te verklaren, dat men bij zoo'n vroegen dood van een vorst, die den Bartholomeusnacht op zijn geweten had, aan een wraakneming der Hugenoten dacht. In werkelijkheid stierf hij als slachtoffer der ziekelijke obsessies, die bij de Valois overerfelijk waren. Maar dat kon men in dien tijd nog niet weten. (E. Lavisse, Histoire de France, VI, 1e p., p. 152).
272. Terwijl Requesens te Antwerpen doende was om de muitende Spaansche soldaten te bevredigen, kreeg hij tijding, dat 14 van de 30 schepen, die op de Schelde lagen, op Pinksterzondag door de Watergeuzen waren genomen door verstandhouding met den vijand van den vice-admiraal Adolf van Haemstede, die na Champagney's vertrek het hoofd der vloot was. Zoo schreef althans Requesens aan den Koning. Maar v. Haemstede, die zelf gevangen genomen was, verdedigde zich tegen zulk een vermoeden. Niet hij, maar 2 Spaansche mariniers werden aan de mast van het admiraalsschip der Geuzen opgehangen. (Corr. de Philippe II, t. III p. 93 ss.).
273. Het hier genoemde bedrag was nog te weinig voor de eischen der muitende Spaansche troepen, als blijkt uit Requesens' schrijven, dd. 25 Mei 1574, aangaande zijn besprekingen met hen en de te Brussel vergaderde Generale Staten. (Corr. de Philippe II, t. III p. 88 ss.).
274. H. Drievoldicheit-avont = 6 Juni, daar Pinksteren dat jaar op 31 Mei viel.
275. Dit is de aflaat door den Paus verleend met het algemeen pardon dd. 30 April, op plechtige wijze op Drievuldigheidszondag te Brussel afgekondigd. (Corr. de Philippe II, t. III p. 99 ss.) De tekst ervan vermeld in de pamflettencatalogus-v.d. Wulp, I No. 249
276. H. Sacraments-avont = 10 Juni.
| |
| |
277. Des Sondaechs voer S. Jan-Baptisten-geboerte = 21 Juni.
Dit leger Zwitsers wordt in het vervolg op de kroniek van Cuperinus als in Juli 1572 te Vught onder bevel van den veldmaarschalk Chiappin Vitelli, markgraaf van Cetona, liggende vermeld. (Hermans, blz. 308). Het jaartal daar is onjuist: evenals hier is er in de stadsrekening 1573/4 sprake van een hoop Zwitsers te Vught liggende, 5000 man sterk, naar Driel te voeren (v. Zuijlen, blz. 883).
278. S. Peter-ende-Pauwels-avont = 28 Juni.
279. Uit het dagboek, dat de legeraalmoezenier De l'Agarge van de blokkade van Bommel in 1574 gehouden heeft (uitgegeven door Dr. H. Huybers en J. Kleyntjens S.J. voor de Vereeniging Gelre, 1925), weten wij, dat op 15 Juni, den dag van aankomst van het krijgsvolk van baron de Hierges voor Bommel, deze door zijn trompetter de stad voor den Koning had doen opeischen, maar ‘zij en wysten ons nyet te willen dan cruyt ende loet, alst nae bleeckte’. (t.a.p., blz. 35). Er staat daar echter niets van een behandeling als hier vermeld wordt over den trompetter.
280. De l'Agarge, die hier ooggetuige was, trekt een parallel tusschen de Spaansche en de Zwitsersche soldaten. De Spanjaarden waren gekleed, schrijft hij, niet als gemeen soldaten, maar of zij allen zonder uitzondering kapiteins en de Heeren van het land waren: zij zagen er niet uit, of zij kasteelen moesten gaan bestormen, maar of zij moesten gaan dansen of kermis houden. In een woord ‘jonckers ende wel gestoffeerde poppen’. Daarentegen hadden de Zwitsers te weinig, wat de anderen teveel hadden. De minste soldaat, ja een trosknecht der Spanjaarden was beter gekleed dan de voornaamste kapitein der Zwitsers. Hij zag ze in een slagorde opgesteld, en zou gezegd hebben: de Spanjaarden zijn de heeren, de Zwitsers hun knechts (t.a.p., blz. 42). Met dezelfde woorden wordt hier (blz. 24) de verhouding der Spaansche soldaten en de burgerij aangegeven. De laatdunkendheid der eersten was verregaand. Ik vond hiervan nog een typeerend staaltje in een proces-verbaal aangaande het optreden van zulk een Spanjaard op 8 Mei 1568 in het dorp Heesch (Meierij van Den Bosch), die daar overal maar hooren liet: ‘Scampe, scampe, haelt wijn ende wittenbroot’ (Secrétairerie allemande No. 150, fol. 96). Escampa beteekent in het Spaansch maak plaats, maak ruimte.
281. Math. XXVIII vs. 18: Data est mihi omnis potestas in caelo et in terra.
Welk plakkaat bedoeld is, is niet duidelijk; wellicht dat van 30 Juli, waarbij gelast wordt, dat voortaan tweemaal 's jaars de plakkaten aangaande den godsdienst moeten worden afgekondigd,
| |
| |
hetwelk mij slechts bij name bekend is (Ch. Terlinden, Liste chronologique etc., p. 127). Dat de Koning destijds in een stemming verkeerde als hier aangegeven is, kan men opmaken uit een schrijven als bij Kervyn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux, III p. 389 aangehaald.
Over den toenmaligen toestand van het bisdom Den Bosch publiceerde Gachard een brief van bisschop Metsius (Corr. de Philippe II, t. IV p. XX).
282. S. Lauwers-dach = 10 Augustus.
283. S. Bertholomees-avont = 23 Augustus.
284. Gerstmaent = September.
Een dergelijk geval van duivelbezwering hoort echt in een 16e-eeuwsche kroniek thuis. Men vindt er een heele reeks van opgenomen in de bijvoegsels op de kroniek van Cuperinus (Hermans, blz. 356 vlg.), die bijzonder voor de geestgesteldheid van dien tijd kenteekenend zijn. Ook de exempelenliteratuur is vol van dergelijke waanvoorstellingen (zie prof. C. de Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen, 2e dr., blz. 159 vlg.).
285. Inghecoekelt = ingegoocheld.
286. In het Chronicon Conventus Buscoducensis O.P. (ed. G.A. Meyer) komt geen Keulsche procurator voor. Wel dat er enkele paters na den beeldenstorm tijdelijk naar Keulen zijn gegaan, waaruit eenige relatie met het Keulsche Predikheerenklooster blijkt.
287. Naar aanleiding van 's Konings schrijven van 31 Maart 1574 was er gezocht om een weg te vinden, op welke wijze men tot een accoord met de rebellen zou kunnen komen. De gevangenneming van de vrouwe van Waardenburg gaf gelegenheid om door Leoninus en den gewezen Middelburgschen pensionaris Hugo Bonte den Prins eens te polsen over deze kwestie, hetgeen leidde tot de onderhandelingen van Breda, waarover prof. Fruin zijn studie Prins Willem in onderhandeling met den vijand over vrede (Verspr. Geschr., II blz. 336 vlg.) heeft geschreven.
288. Des Maendaechs nae Dertiendach = 10 Januari.
289. Voeren = manieren, handelwijzen. Bij Kiliaen al als verouderd opgegeven.
290. Enen pater-noster tijts = een oogenblik. Vgl. een dgl. zegswijze bij Alberdingk Thijm, Verspreide Verhalen, eerste uitgave, I blz. 46: geen Vader-ons had dit geduurd.
| |
| |
291. S. Bonifacius-dach = 5 Juni.
292. Er was wel aanleiding, dat vooral hier in Den Bosch zooveel over vrede werd gesproken! Vooreerst de ligging als frontierstad, economisch meer op het vijandelijk gebied dan op het den Koning trouw geblevene aangewezen. Dan de benauwenis en schade, die de stad van weerskanten had te verduren. En dan degene, die bestemd was den zoo vurig gehoopten vrede voor deze landen door zijn bemiddeling te bewerken, had binnen de muren dezer stad vertoefd. De graaf van Schwartzenburg, die in opdracht van den Keizer met dit doel naar de Nederlanden was gekomen, had het verlangen te kennen gegeven om alvorens naar Holland te reizen den secretaris voor Duitsche zaken Urban Scharembergher te ontmoeten, waartoe deze op Driekoningen 1575 uit Brussel den Graaf, die van Roermond kwam, te gemoet reisde en hem in Den Bosch trof (naar schrijven van Berty aan Viglius in Audience No. 482, fol. 218). De stadsrekening wijst onder het hoofd der vereeringen van wijnen en gelagen ook uit, dat genoemde Graaf met zijn gevolg de stad met een bezoek vereerd en de Magistraat dit op prijs gesteld heeft. (v. Zuijlen, blz. 902).
Hoe ook in regeeringskringen naar den vrede werd verlangd, blijkt uit het slot van het aangehaald schrijven van Berty, waar hij schrijft: ‘Je prie Dieu de vouloir tellement inspirer les coeurs de costé et d'aultre, qu'en puist suyvre le repos, que le publicq et particulièrement de ces pauvres pays tant affligéz et ruinéz réquiert’. Twee maanden later berichtte de Venetiaansche gezant te Praag al aan den Doge, dat de Keizer de Nederlandsche vredesonderhandelingen voor vruchteloos hield. (Venetianische Depeschen vom Kaiserhofe, III s. 559).
293. Dr. Elbertus Leoninus, professor te Leuven, die om zijn lengte den bijnaam van Longolius droeg. Zie het artikel van v. Kuyk in N. Nedl. Biogr. Wdb. III 756 en een aanteekening betreffende deze vrede-actie in Huybers en Kleyntjens, De blokkade van Zalt-Bommel in 1574, blz. 44.
294. Zie aant. 176.
295. nml. S. Paulus aan de Ephesiërs IV vs. 5: Unus Dominus, una fides, unum baptisma.
296. Over soortgelijke politieke weddingschappen uit dien tijd schreef prof. Fruin, Verspreide Geschriften, IX blz. 179 vlg.
Briet, o.v.t. van braden in fig. bet. als tegenwoordig broeien.
297. Een yelijck = een elk, iedereen. - Sorgen = vreezen.
298. Nadat = naardien, omreden.
299. H. Cruysdach-in-den-Mey = 3 Mei.
| |
| |
300. Tuine, een kleine zilveren munt van wisselende waarde. (Verdam, VIII 789).
301. Wieassen = weedasch, een soort potasch.
302. Bij verschillende plakkaten was de handel met de rebellen en voortvluchtigen verboden, o.a. 21 Nov. 1572, 16 Jan. 1573, 12 Maart 1574, 19 April id., 23 Aug. id., 7 Maart 1575, 16 Mei id., 4 Juni id. enz. Enkele dezer in Gem. Arch. No. 246; zie overigens Ch. Terlinden, Liste chronologique des édits et ordonnances op genoemde data. Een verbod van afkoop van brandschatting o.a. van 3 Febr. 1573.
303. Een verordening betreffende de pest vindt men in Den Bosch van 4 Sept. 1567, 3 Sept. 1571, 21 Aug. 1574, 28 Sept. id., eind Febr. 1575 (Gem. Arch. No. 247, p. 785 en 742; No. 246, fol. 130 vo en 137 vo). Een verbod van pruimen en krieken te verkoopen van 11 Aug. 1575 ‘omme te eviteren alle crencten ende siecten, die mits het inbrengen van den zelven fruyte, als voir het meestendeel van geïnficieerde ende besmette dorpen ende plaetsen comende, geschapen zijn te rijsen’ (t.a.p., fol. 153 en 154 vo). De Schepenen kozen toen een ander vergaderlokaal om het heerschen der pest in de Ridderstraat (v. Zuijlen, blz. 903).
Zie verder Dr. J. Corstens, Geschiedkundige bijzonderheden van Breda, I blz. 26 vlg. en Huybers en Kleyntjens, De blokkade van Zalt-Bommel in 1574, blz. 76.
304. Onser-Vrouwen-Hemelvaert = 15 Augustus. - 8 Dagen daarvóór, dus op 7 Augustus werd Oudewater stormenderhand door de Spanjaarden genomen en geplunderd, maar ook volgens Bor (ed. 1679, I 645) door de belegerden zelf in brand gestoken.
305. S. Anna-dach = 26 Juli.
Reeds was in Maart Jor. Everard Berwouts in opdracht van de 3 Leden der stad naar Antwerpen gereisd om Requesens te verzoeken de obligaties der onderhoudsgelden voor het garnizoen over te zenden ‘om alle beruerten, die ophanden waeren, te voorcomen’. Op de daarop volgende dagvaart der Staten van Brabant maakten de Bossche afgevaardigden van hun aanwezigheid gebruik om den Groot-Commandeur herhaaldelijk het verzoek te doen, dat de stad zou ontlast worden van de verplichting om alle 10 dagen 900 daalders aan het krijgsvolk voor te schieten. (v. Zuijlen, blz. 899 en 901).
In het register van stadsresolutiën over de jaren 1574-1577 (Gem. Arch. No. 3) is door den toenmaligen stadspensionaris A. Hessels opgeteekend, dat den 9en Augustus 1575 de voorschepen Mr. Hen- | |
| |
rick Bloeymans, heer van Helvoirt, aan den Raad meedeelde, dat de Magistraat vanwege den heerschenden nood en de plaats gehad hebbende alteratie der 4 vendels soldaten van het regiment van den heer van Eberstein hier in garnizoen liggend ter waarschuwing aan den Landvoogd had geschreven. Z. Exc. had daarop i.p.v. de aangegeven middelen ter hand te nemen, Ridder Joan Baptista de Tassis naar Den Bosch gezonden om met den Goeverneur en den Commandant der troepen te overleggen. Diens instructie van 6 Aug. 1575 is in een minuut van de hand van Berty te vinden in Audience No. 796, fol. 337. In een vergadering der 2 eerste Leden zet De Tassis uiteen ‘d'inconvenienten, die vuyt d'oproer ende muterye van den hoochduijtschen soldaten is te verwachten.... ende t'cleijn middel (jae egheen ter werelt) dat S. Exc. is hebbende om deselve te stillen’. Tegen het voorstel om 1/3 der verhoogde soldij voor rekening der stad te nemen wordt al direkt bezwaar gemaakt door het 1ste Lid, dat om ‘van den quaden t'minste te kiesen’ in de helft wil toestemmen naar de beproefde methode om op een gevraagde bede altijd af te dingen, wat niet weinig tot de steeds hopelooze financiëele verwarring in die dagen heeft meegewerkt. Nadat op 12 Aug. ten huize van den Goeverneur de geestelijkheid ertoe was bewogen mede 1/3 bij te dragen, kwam De Tassis daags daarop in een volle stadsvergadering om de Leden en bijzonder het 3e Lid, dat der Ambachten, voor te houden ‘allen d'inconvenienten, die nootsaeckelick gescapen waeren op te rijsen, te spruyten ende te volgen, inne soe verre de soldaten voirder hen gehoirsaemheyt verliesende quaemen in geheele muterye te vallen, niet willende
dissimuleeren dat S. Exc. om den soldaten de voergaende augmentatie te furneeren egheen middel ter werelt en is hebbende ende haer daeromme voer Godt ende werelt zal houden voer gedechargeert’. Nogmaals wordt daarom een accoord gevraagd, terwijl De Tassis op de door het 2e Lid gemaakte voorwaarde, dat er geen Albaneesche ruiterij in de stad zal komen, daartegen aanvoert ‘dat dese stadt nae soe veele verdiensten aen Co. Mat. niet en zoude behoiren te begeeren te verliesen de gratie van dese tegenwordighe hen verdienste’. Na veel gedelibereer kwam men eindelijk op 17 Aug. tot een conclusie, natuurlijk nog met het noodige voorbehoud.
306. Alderengelen-avont = 28 September. (Acta SS. Sept. VIII, 29 Sept.: S. Michaël archangelus et omnes Angeli).
307. Alderheiligen-dach = 1 November. - Van het volgend feit blijkt elders niets.
308. S. Merten = 11 November. - Volgens het accoord in aant. 299 besproken, moest de geestelijkheid de helft van het gedeelte der stad voorschieten.
| |
| |
309. Reeds was op 30 Jan. 1573 in Den Bosch een verbod gepubliceerd om ‘bij nachte ende ontyden te ghaene mommen oft in massches’ (= masques). (Gem. Arch. No. 246, fol. 55 vo).
310. Een der voornaamste voorwaarden van het in aanteekening 305 besproken accoord der geldleening voor de betaling van het garnizoen in Augustus 1575 was geweest, dat de geestelijkheid geen vrijstelling van belasting zou genieten, maar de helft in het gedeelte, dat de stad zou moeten voorschieten, te betalen had. Bij het volkomen geldgebrek der Regeering werd echter de betalingsmoeilijkheid der garnizoenen hoe langer hoe urgenter, terwijl de steden, waar de onbetaalde soldaten lagen, de dreigende gevolgen daarvan rechtstreeks ondervonden. Met hoeveel tegenzin ook en aanleiding tot nieuwe stedelijke geschillen moesten zij wel tegen wil en dank tot de noodige ‘leeninghe’ komen, wat toen gelijkstond met betaling. In de maand December 1575 is er volgens het register der resolutiën (Gem. Arch. No. 3) weer zwaar over geboomd. Er moest nml. een bedrag van 6000 gld. opgenomen worden voor soldij ten einde inconveniënten te vermijden.
‘Ende alsoe Sijne Exc. bij sijne brieven tegenwordlick is scrijvende aen den Gouverneur deser stadt ende insgelijcks aen den Scepenen ende Raedt deser stadt, mede aen de gheestelickheyt ende mijnheer den Bisschop, dat deselve Zijne Exc. egheen middel en heeft oft en weet tot gelde ende dattet van node is, dat dese stadt daeromme haer selve helpe, naedemael Sijne Exc. egheenen raedt en weete, Soe is geproponeert, dat men daerop zoude versien bij ennighe middelen, wesende tot dyen gemoveert bij mijnheere den president (Bloeymans), dat men zoude maecken een generale quotatie over de ganssche stadt, nemende ooghe opte ghene, die onbelast zijn van den soldaten.’
Dit droeg de goedkeuring van de Heeren der 2 eerste Leden, met onderstreping door die van het eerste Lid ‘dat men dairinne meest belaste die minst belast zijn ende geweest hebben van soldaten’, waarvoor dus geestelijkheid en kloosters het eerst in aanmerking kwamen, en de bepaling van het tweede Lid, dat deze hoofdelijke omslag zou wezen ‘van boven tot beneden, niemanden daerinne geexempteert’ en met de illusie ‘dat tselve zal wezen tot leeninghe ende niet tot gifte’. De ‘goede mannen van de ambachten’ namen uitstel om hun gezworenen eerst te hooren, waarna zij rapport uitbrengen, wat als gewoonlijk weer zooveel om het lijf heeft, dat 13 December geconcludeerd wordt het geld vast op te nemen, maar nog den 31en gedelibereerd over het middel, op welke wijze het ter aflossing zal gevonden worden.
311. Des Maendaechs voer O.L.V. Lichtmis-dach = 29 Januari.
Dit voorval wordt ook in het vervolg op de kroniek van Cuperinus (Hermans, blz. 314) vermeld met gering verschil in de bijzon- | |
| |
derheden. Het huis de Halve Maan moet in de Hinthamerstraat gestaan hebben bij de Sint-Antoniekapel (v. Sasse v. Ysselt, III blz. 91).
312. Banet = bonnet. Voor de kleurverandering van den toonloozen klinker in de onbeklemtoonde lettergreep van aan het Fransch ontleende woorden zie men prof. Salverda de Grave's interessante studie over Les mots dialectaux du français au moyen-nêerlandais (Romania XXX p. 65 ss., bijz. p. 100 ss.).
313. Horsen = hersenen, met afwerping van het meervoudssuffix als v. Helten, blz. 314 heeft aangetoond.
314. Hielt = hieuw. Zie aanteekening 108.
|
|