Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland). Jaargang 16
(1991)– [tijdschrift] Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
Ouwerkerk, schets van een eeuw middenstand (1890-1940-1990)Ga naar eind*
|
1890 - | De periode voor de eeuwwisseling, waarin de landbouw een grote crisis doormaakte. |
1940 - | De crisis, die in 1929 begon, had jarenlang geduurd, tot de oorlog de grote verandering bracht. |
1990 - | Het jaar, dat we nog maar kort geleden afsloten. |
Overzicht
Een lijst van de middenstandsbedrijven in die drie jaren toont het volgende:
1890. In het jaarverslag over de toestand in de gemeente Ouwerkerk lezen we: De voornaamste ambachten zijn:
2 timmermanswinkels |
1 windkorenmolen |
1 schilderswinkel |
1 wagenmakerij |
1 vlasscherij |
2 smederijen |
1 kuiperij |
Niet duidelijk is waarom hier geen melding gemaakt wordt van:
2 metselaars |
1 huisslachter |
2 broodbakkers |
1 schoenmaker |
2 kleermakers |
In andere archieven worden zij wel degelijk vermeld.
1940. In dit jaar vinden we:
1 metselaar |
2 smederijen |
1 schoenmaker |
1 wagenmakerij |
1 huisslachter |
1 kuiperij |
2 timmermanswinkels |
2 bakkers |
1 windkorenmolen |
1 schilderswinkel |
1990. In het afgelopen jaar was van de ambachten nog aanwezig:
1 brood- en banketbakkerij |
Als aanwinst in de periode 1940-1990 moet vermeld worden:
1 garagebedrijf |
Op grond van deze gegevens zou men kunnen concluderen dat in de eerste 50 jaar geen diepgaande veranderingen optraden, maar dat in de volgende 50 jaar de ambachten bijna volledig verdwenen.
Nadere beschouwing
Voor een genuanceerder beeld zullen we deze gegevens van dichter bij moeten bekijken.
1890
Een aantal feiten halen we nog uit het jaarverslag. Ouwerkerk, een kleine landbouwgemeente met: 833 inwoners, 66 kiezers, 6 petroleumlantaarns voor straatverlichting, 118 schoolgaande kinderen; 30 krijgen gratis onderwijs.
Het hoofd der school verdient f 900, -, met f 125, - woningvergoeding. Dat was toen redelijk. Toch was f 25, - voor het aanleggen van een nieuw bevolkings- en huisregister misschien nog zeer welkom. Tot 1913 was hij voorzanger. Het klokluiden had hij al overgedaan aan de kleermaker, die er f 25, - aan verdiende, plus f 20, - voor het onderhoud van de klok.
De hulponderwijzers kregen respectievelijk f 600, - en f 500, - en de bewaarschoolonderwijzeres, die met een helpster 40 kinderen beneden 6 jaar ‘bewaarde’
en onderwees, ontving f 350, - en f 200, - voor handwerkonderwijs. De periode 1877-1895 wordt gekenmerkt door een grote depressie in de landbouw. ‘Ook ambachtslieden en neringdoenden werden zwaar getroffen als gevolg van de mindere bestelling der boeren. Een uitzondering daarop vormden de bakkers en de slagers.’ [A.G.N.]. Toch zien wij in de Nota betreffende het Burgelijk Armbestuur in die tijd regelmatig de zinsnede: ‘Armoede heerscht hier niet sterk, daar de wijze van het uitoefenen van de Landbouw het bewerken van vlas, daartoe door eenige personen aangekocht en eene kweekerij van oesters veel werk verschaffen’.
Ondanks deze optimistische toon leest men over 1890: ‘De toestand was minder gunstig dan vorig jaar wegens de vroeg ingevallen en langdurigen vorst, die een deel van de winterprovisie bedierf’, terwijl het verslag van 1892 spreekt van ‘een zeer gunstige aardappeloogst, voor de behoeftige klasse van veel belang’. Maar hoe dan ook, geen vetpot!
In die omgeving leefde de middenstand. ‘Boven’ zich ‘de grôôte boeren’, die een vrij gesloten kaste vormden en ‘onder’ zich de landarbeiders, voor wie de afhankelijkheid het grootst was. De ambachtslieden vormden in sommige opzichten ook weer een aparte groep. Allereerst moesten ze dikwijls nauw samenwerken. En was voor ‘de grôôte boeren’ het aantal bunders land van groot belang bij het kiezen van een huwelijkspartner, dan doet een blik in het huwelijksregister zien, dat bijvoorbeeld metselaar Den Bliek getrouwd was met Janna Metselaar, die een
metselaarsdochter was; de smid huwde een timmermansdochter, zijn moeder heette Wagenmaker; de dochters van de kleermaker trouwden met een bakker en een smid. Zo het zeker geen dwingende reden was om ‘in een ambacht’ te huwen, dan toch ook geen uitzondering.
Ambacht en handel waren nauw verbonden. Behalve dat een timmerman wel spijkers zou leveren en een schilder een verfkwast, hadden hier beide bakkers en de kleermaker een uitgebreide winkelnering in levensmiddelen en al dan niet aanverwante artikelen. De winkel van de kleermaker had ‘een amparten toag vor ellegoed, breiketoen in sjette’, verstandig gescheiden van ‘de stroope in de groene zêêpe’; ‘de klompezolder in 't drankkotje ok ampart’. Zoutevis en bokking was weer een specialiteit van anderen.
Maar er waren ook een paar winkels, niet verbonden met een ambacht. Willem van Oost en Cornelis van de Velde, beide arbeider, later ook landbouwer genoemd, hadden een winkel, die voornamelijk door de vrouwen gedreven werd. Een vrouw, die wilde of moest verdienen, kon natuurlijk naar het land. Maar wilde ze dit niet of was ze er niet geschikt voor, dan waren er nog andere mogelijkheden: ‘naoister of een wienkeltje.’ Er waren geen moeilijke vestigingsvoorschriften, de installatie eiste geen grote kapitalen. Er moest wel ruimte zijn, maar als je handig en vindingrijk was, kon een ‘toag, de nôôdige bôôrden vò de vôôrraeden in 'n brêêje planke mi 'n gerdientje d'r achter vò 't raem’ wel gecreëerd worden. En dan een grossier die vertrouwen genoeg had om op krediet te leveren. Een gemakkelijke verdienste was het zeker niet. Niet ten onrechte had ‘Neele Gist’ de mooie spreuk ophangen, die ieder kind uit het hoofd kende:
Neele (Neeltje Stouten-Kuyper) stond er niet alleen voor; haar man Willem was arbeider en de zoon Johannes ‘vrachtriejer’, één van de twee vrachtrijders waar het jaarverslag trots melding van maakt. Er was dan ook al in 1819 een reglement voor ‘de Vragtenaar van Ouwerkerk naar Zierikzee en elders’, waarin alle rechten en plichten waren vastgelegd. Moest echter een ‘Vragtenaar’ in 1819 beschikken over een ‘vragtwagen bespannen met twee goede paarden’ en bovendien over ‘een rijtuig op riemen tot het vervoeren van passagiers’, in het jaarverslag over 1888 wordt gemeld: ‘dagelijks rijden twee ezelkarren naar Zierikzee en terug’. Voor de neringdoenden van veel belang: 's morgens gaf je de boodschap mee en na de middag was de voorraad aangevuld.
Ook ‘de bediening van het overzetveer van Viane op Stavenisse is zeer goed’. Een Proces-Verbaal van de keuring van het veer Viane-Stavenisse meldt dat ‘...een Hoogaarts van 13 ton en twee roeiboten, elk 2 ton, (...) in volkomen orde zijn bevonden’. Van de op Viane wonende ‘schippers’ wordt in het Bevolkingsregister en elders de taak meestal niet gepreciseerd. ‘Visser’ worden ze niet genoemd, hoewel de jaarverslagen van paling- en haringvisserij spreken; waarschijnlijk waren ze multifunctioneel, wat toen heel gebruikelijk was. Soms zien we iemand ‘beurtschipper’ genoemd worden. Gerard en Marinus van den Berg komen we meermalen als ‘veerschipper’ tegen, evenals hun vader tevoren, terwijl hun moeder ‘kasteleinès’ was geweest. In 1890 deed Kaatje Padmos haar ‘vergunning’ over aan Adriaan Overdulve. Zij beperkte zich met zoon Jacob op Ouwerkerk tot de
nering, en de herberg op Viane kende na haar nog de nodige opvolgers.
Op Ouwerkerk waren twee herbergen, waarvan die aan de Ring, nu de Auberge La Butte, met in die tijd Karel van Oost, het meest gebruikt werd voor officiële gebeurtenissen, zoals vergaderingen, verkopingen en uitvoeringen; er was ook gelegenheid tot ‘uitspanning’. Ook de paarden konden daar eten en drinken. Voor Karel van Oost was de herberg niet de enige verdienste; hij bediende de weegbrug op Viane, was oproeper bij verkopingen en kon zo nodig behangen.
Combinaties van ambachten
Niet alleen Karel van Oost ontving zijn inkomsten uit verschillende bronnen. Pieter Hack bleef toen hij ± 1880 de winkel aan zijn zoon overliet nog wel werken als kleermaker, maar hij vervulde ook het ambt van brievengaarder. En toen in 1885 telegraaf aangelegd werd, kreeg hij de functie telefoonkantoorhouder erbij. In zijn laatste levensjaar verzond hij 342 berichten en ontving er 464. Voor het verzorgen van een telegram mocht hij f 0,05 rekenen en daarbuiten f 0,20. Meneer Giljam adverteerde in de Zierikzeesche Nieuwsbode: ‘Telephoonadres: Giljam, Ouwerkerk’. Hij wilde zo zijn oesters verhandelen. De kantoorhouder was voorts ‘Knaap’ voor het begrafenisfonds; hij inde de contributie.
De landbouwer Jacobus (Kootje) Willemse oefende het beroep ‘huisslachter’ uit. Dit was natuurlijk seizoenarbeid, maar denkelijk goed te combineren met het werk op het land. De kuiper Willem Remeeus verkocht het regenwater van de kerk voor f 7,50 per jaar; zijn vrouw zal het gedaan hebben, na zijn dood had zij er nog jaren een bijverdienste aan.
En terwijl ‘De Automaat’ omstreeks de eeuwwisseling een drukke klandizie had in een dorp waar men het nog lang zonder elektriciteit en zeker zonder gas zou moeten stellen, zijn daarnaast een groot aantal namen te noemen van hen, die met petroleumventen wat probeerden bij te verdienen. Johannes Stouten was er één van en hij nam op zijn ronde de stroopbollen in krantepapier mee; wèl op een apart plankje!
De omstandigheden van de middenstander uit die tijd zijn niet met een paar woorden te schilderen. Het eenvoudigst lag het misschien nog bij de ambachtslieden. We zullen nog even verder op hen doorgaan.
Keuze van het ambacht
Waar werd deze door bepaald? Heel eenvoudig: door het beroep van de vader. Na de lagere school ging je bij je vader werken, tenzij je misschien twee linker handen had. Het lager onderwijs op Ouwerkerk was goed en werd goed bezocht. De hoofdinspecteur van het onderwijs, die in 1838 op het eiland 11 gemeentelijke dorpsscholen bezocht, oordeelde: ‘Van deze scholen heeft er slechts eene een regt bekwamen onderwijzer’. Het is H. Schoo te Ouwerkerk. Zijn zoon, over wie de overlevering een zelfde lovend oordeel had, volgde hem op. Dat betekende 70 jaar uitstekend onderwijs en daarmee was het niet op. Dat is een bof voor een klein dorp! Een H.B.S. lag buiten het bereik van de middenstandskinderen. Soms was een opleiding tot onderwijzer mogelijk aan de Rijkskweekschool in Middelburg. Maar in de opleidingstijd verdiende je niets voor het gezin. Om die reden was ‘voor de massa van de arbeidersbevolking individuele sociale opklimming nauwelijks reëel.’ [A.G.N.]. In zeker opzicht was een middenstandskind dus bevoorrecht. De opleiding bij de vader betekende in ieder geval ook een over-
dracht van vakkennis. Na een paar jaar (bijvoorbeeld omdat de volgende van school kwam) kon je elders als knecht gaan werken. Dat gaf meer en andere ervaring, soms de mogelijkheid om op den duur ergens als opvolger terecht te komen. Advertenties in de Zierikzeesche Nieuwsbode laten zien dat ook in Ouwerkerk nog al eens een metselaars-, molenaars- of smidsknecht, een schilders- of timmermansknecht wordt gevraagd, voor kortere of langere duur. Vaak met enkele jaren ervaring, soms gepreciseerd, zoals: ‘...die een schar kan beleggen en een paard kan beslaan’ (schar=ploegschaar).
Coll.: G.N. Vijverberg-Kuyper.
Het ‘Formulier ten aanzien van werkplaatsen, waar met inbegrip van het hoofd van het bedrijf, ten minste 2 personen boven de 18 jaar werkzaam zijn’, geeft aan:
1. Giljamse, E.W. | smederij | 3 |
2. Schievesteijn, P.J. | smederij | 2 |
3. Hoogerland, Pieter | timmermanswerkplaats | 2 |
4. Metselaar, Jan | metselaar | 3 |
5. Metselaar, Paulus | metselaar | 2 |
Een schoolopleiding was in die tijd net gestart, maar kon nog nauwelijks resultaten hebben. Op de oprichtingsvergadering voor de Ambachtsschool in Zierikzee werd geconstateerd: ‘Menig jongeling kiest nu een administratieve betrekking, die zich later in de ambachtsstand gelukkiger zou voelen’, en iemand lucht zijn onge-
noegen: ‘Alles moet vlug en goedkoop gemaakt worden!’. Dat komt ons niet onbekend voor.
De Ambachtsschool kwam er. In 1883 werd de school geopend met een afdeling Houtbewerking: twee leerlingen, onderwijzer W. Timmermans. Al gauw werd de 2-jarige opleiding met een jaar verlengd, en het volgen van de Burgeravondschool werd als eis gesteld, al werd dit later wat versoepeld. In 1890 kwam er een afdeling Smeden, onderwijzer J. Koevoets en ook een opleiding Huisschilderen. Een ruimere theoretische basis werd duidelijk gewaardeerd. Op den duur kwamen er ook leerlingen van de buitengemeenten. De komst van de fiets zal dat wel in de hand gewerkt hebben. Maar ook in de jaren voor de eeuwwisseling was de praktische kennis van de ambachtsman daarom niet minder. Er werd kwaliteit geleverd. Zonder de anderen te onderschatten was er in het algemeen groot respect voor het vakmanschap van de wagenmaker. In de Kroniek van het land van de zeemeermin, 1981, gaf M.K. Buth een boeiende beschrijving over dit familieberoep. In de lijst van leden van de ‘Vereniging van Wagenmakers van Schouwen-Duiveland’ treffen we vijf maal de naam De Roo.
Twee generaties De Roo hebben in Ouwerkerk hun beroep uitgeoefend. De oudste inwoner vertelt nog enthousiast: ‘Vaoder liet een waegen maeke in 1907 vò twêê 'onderd in vuuftig gulden in mit de ramp mekeerde d'r nog niks an. Ze waere onverslietbaar’. Of vakmanschap en ervaring ook beloond werden is de vraag.
Verdiensten
Over inkomens uit die tijd zijn weinig gegevens te verkrijgen. Bovendien maken meervoudige inkomstenbronnen het dikwijls moeilijk na te gaan wat er met een ambacht verdiend werd. Om althans enige indruk te krijgen, raadplegen we het Kohier van de Inkomstenbelasting, daarbij realiserend dat de aanslag werd opgelegd op vermoeden van inkomsten. De belastingschuldigen waren ingedeeld in klassen. De 1ste klasse bestond uit één persoon, de burgemeester B.G. van der Have, die voor f 107,50 aangeslagen werd. De 22ste, de laagste klasse, werd geacht f 0,25 te betalen. Daarbij was de veldwachter ingedeeld. De hoogste negen klassen, 16 personen, bestonden uit landbouwers en een enkele ‘particulier’. In de 9de ook nog het hoofd van de school voor f 20,25. Met elkaar brachten zij f 780, - op. De overige 104 aangeslagenen waren met elkaar goed voor f 520,-.
Van de ambachtslieden scoort smid Giljamse het hoogst in de 10de klasse. Beide bakkers, de molenaar en de slachter-landbouwer in de 12de. Eén timmerman en de kleermaker-winkelier in de 14de mèt de 1ste hulponderwijzer. De jongste meester komt één klasse hoger dan de dominee. De andere ambachten volgen, de wagenmaker in dezelfde klasse als de hoogstaangeslagen arbeider. De financiële waardering van vakkennis lijkt niet zo hoog; de combinatie met de nering lijkt niet ongunstig.
Concurrentie
Tussen ambachtslieden en winkeliers speelde die natuurlijk een rol. Wat de overheid betreft, het Gemeentebestuur en ook het bestuur van de Kerk poogden in het algemeen, voor zover dat te beoordelen is, hun opdrachten redelijk te verdelen (maar omzet is nog geen verdienste). Hier en daar klinkt een persoonlijke
voorkeur door, en krijgt men een inzicht in de gehanteerde argumenten. Zo was in 1892 brand in de toren geweest. De gemeenteraad vergaderde over de te nemen maatregelen. Aan bouwmeester Van der Linden uit Zierikzee was gevraagd aanwijzingen te geven aan timmerman A. en loodgieter K. (uit Zierikzee), respectievelijk voor f 74, - en f 75, -. Raadslid Verstraate vraagt of timmerman B. niet was uitgenodigd om in te schrijven. Voorzitter ontkent: zijns inziens kwam A. ‘de preferentie toe, ten eerste doordat hij zich als gewoonlijk weer bij deze brand best had gekweten’, terwijl van B. weinig of niets te bemerken was en A. ook om andere redenen ‘als onderhoudende zijn moeder en invaliden broeder de voorkeur verdiende’. Toch gingen grotere opdrachten nog al eens naar aannemers uit andere gemeenten, die lager konden inschrijven.
Bij particuliere klandizie golden ingewikkelde regels: familiebanden ('t hemd is nader dan de rok) en andere relaties, zoals buren en vrienden. Een belangrijk punt was ook: staat er weer klandizie tegenover? Velen wisselden trouw wekelijks van bakker. Dat de bakker voor de melk verschillende leveranciers had is duidelijk. Een voorbeeld uit ± 1930 wat zeker ook in 1890 gebeurd kon zijn, toont de kracht van deze gewoontes aan. Een bakkerszoon kreeg opdracht melk te halen. Hij wilde het zich gemakkelijk maken en ging in plaats van helemaal naar de Oostweg naar een adres dichterbij. Maar daar werd hij niet geholpen: ‘Julder bin van de weke nie bie ons!’. Reclamestunts waren toen gelukkig nog niet aan de orde.
Maatschappelijk aanzien
Nog moeilijker in cijfers uit te drukken. In hoeverre hadden ‘middenstanders’ bestuurlijke invloed? We zagen al: 66 stemgerechtigden. Op de lijst van de kiezers voor de Gemeente Ouwerkerk staan bijna alle ambachtslieden en winkeliers; de schilder en één van de smeden ontbreken. Maar deze lijst werd samengesteld naar de aanslag in de personele belasting, die afhankelijk was van de huurwaarde van het pand dat men bewoonde. Was deze lager dan f 24,-, dan had je ‘geen stem in 't kapittel’. Hier stond de dominee met f 150, - bovenaan. Misschien kunnen we het een maatstaf voor de levensstijl noemen. Behalve Karel van Oost, die met zijn herberg een riant pand bewoonde met een huurwaarde van f 75,-, komen de meeste middenstanders bij f 60, - tot f 50,-. Ook het schoolhoofd staat op f 60,-. De overigen zien we bij f 37,- en f 26,-.
Maar ook al kon men zijn stem uitbrengen, dan hield dat nog niet in dat men een plaats in de gemeenteraad kon verkrijgen. Deze werd gevormd door de grote boeren. Waarschijnlijk was destijds iedereen het er over eens dat zij met het grootste bezit ook recht hadden op de meeste macht. Het moet gezegd dat de kapitaalkrachtigste raadsleden en de burgemeester zo nu en dan een financiële handreiking deden ten behoeve van het reilen en zeilen der gemeente.
Ook in de meer persoonlijke sfeer zien we tekenen van welgezindheid. Uit een koopakte blijkt dat de heer B. Giljam een hypotheek verschafte aan Karel van Oost bij de aankoop van de dorpsherberg in 1876. En in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 20 September 1887 prijkt de volgende advertentie:
*** De ondergeteekende HERMAN van den HAMER, Vrachtrijder te Ouwerkerk, betuigt bij dezen zijnen hartelijken dank eerstens aan den Heer J.J. HENDRIKSE, Rijks-Veearts te Groot Ammers, voor zijne belanglooze diensten bewezen bij het doen eener operatie aan zijnen Ezel, welke operatie met het beste succes heeft plaats gevonden en ten anderen aan Mej. de Wed. JAC. GILJAM, de Heeren B.G. van der HAVE, B. GILJAM, J. ZAAIJER en JOH. ROMIJN voor het kosteloos verstrekken van een Paard, waardoor hij bleef in staat gesteld zijn bedrijf uit te oefenen en voor zich en zijn huisgezin in hunne behoeften te voorzien.
H. van den HAMER.
Ouwerkerk, 20 September 1887.
De schrik slaat je om 't hart als je denkt aan de advertentiekosten, maar de minder bedeelden moesten wel dankbaar weten te zijn en dat kon ook in het openbaar.
In het Kerkbestuur zien we nagenoeg dezelfde verhoudingen. Wel zijn hier bij de verkiezing van de Notabelen 109 stemgerechtigde leden. Maar als we het aantal uitgebrachte stemmen bekijken, dan zien we achtereenvolgens 6, 13 en 7 stemmen. De timmerman Hoogerland stemde wel eens mee, maar zijn stemgedrag week ook niet af van de rest. Meestal kozen de hoogstaangeslagenen eenparig elkaar. Bij de ouderlingen en diakenen zien we in de volgende jaren langzamerhand wat middenstanders en ‘kleinere’ boeren doordringen, maar hoeveel invloed daar van uit ging valt niet te bekijken.
GECOSTUMEERDE OPVOERING
van
MAX HAVELAAR,
naar Multatuli's Meesterstuk,
door de vereeniging
‘STREVEN NAAR BETER’
te
OUWERKERK,
op Woensdag 9 Maart 1892,
in het Lokaal van K. VAN OOST.
Aanvang 7 uur.
Entrée 49½ cents.
Openbare Opvoering
door de
Rederijkerskamer ‘NUTTIGE UITSPANNING’
te ouwerkerk,
op Woensdag 24 Februari 1892,
in het lokaal bij K. VAN OOST.
AANVANG 6½ UUR.
ENTREE 49½ CENT.
UITVOERING
der
Zangvereeniging te Ouwerkerk,
op 2e Paaschdag, 's nam. om 3 uur.
J. v.d. SANDE.
Het verenigingsleven, voor zover aanwezig, geeft nog een extra gezichtspunt. Het jaarverslag van de gemeente maakt regelmatig melding van een Uitvoering van de rederijkerskamer. Omstreeks 1890 is dat de rederijkerskamer ‘Nuttige Uitspanning’, maar in 1892 gaf ‘Streven naar Beter’ mede een voorstelling. Nu kennen we een foto van ‘Streven naar Beter’, waarschijnlijk gemaakt omstreeks de tijd van het ‘Burgemêêstersfêêst’, het zilveren ambtsjubileum van burgemeester Van der Have op 6 Maart 1897, want in de Feestkrant voor die gelegenheid gemaakt, zien we in de redactie en bij de optredenden, die daarin vermeld worden, aan de voordrachten en blijspelen met en zonder zang, dezelfde personen als op de foto. Het waren grotendeels jongelui uit de boerenstand met daarnaast een aantal middenstanders: Rogier Hage, een bakkerszoon, Merien van Kootje (Willemse), vande slachter dus, Kees Hoogerland, de postkantoorhouder. De familie Hage heeft veel acteurs voortgebracht, Merien van Kootje was een erkend dramatisch talent, een ‘Louis Bouwmeester’, en speelde verwoed en vaardig viool; Hoogerland was een van de redacteuren van de feestkrant, dus duidelijk creatief. Nu is bekend dat er tussen beide rederijkerskamers standsverschil bestond; kennelijk kon talent standsverschil enigszins overbruggen. Waarschijnlijk niet verder dan de ‘middenstand’.
Het bepalen van het beeld van het dorp
Dat de ambachtslieden bij het bepalen van het dorpsbeeld een grote rol speelden staat vast. Er gebeurde altijd wat. Voor kinderen zeer boeiend. Het vuur bij de smid met de blaasbalg, het beslaan van het paard in het stravalje, het leggen van de ijzeren banden om de wagenwielen en dan het zagen van de boomstammen
bij de wagenmaker op ‘den achteromme’ en het afbranden van het varken ‘op 't slach'veld’. Maar niet te vergeten de bakkerij waar je 's morgens het meel bracht en 's middags het brood haalde en al die winkeltjes met d'r eigen belletje, d'r ‘toag in de weegschaelen in de papiere zakjes d'r boven’.
Salon des Variétés.
feestzaal te ouwerkerk.
☛Groot Succès.☚
Zaterdag 6 Maart 1897, 's avonds half acht uur precies:
103e OPVOERING.
PROGRAMMA.
DAAR IS MIJNHEER!
Specialiteit voor Dames en Heeren.
Trippelman, rentenier | Mons. R. Hage. |
Jan, zijn knecht | Mons. M. Willemse. |
Kaatje, {problem}} zijne dienstboden | Mad.lle M.M. v.d. Bout. |
Keetje, } zijne dienstboden | Mad.lle M.P. v. Oeveren. |
Piet Hobbelman, brigadier, minnaar van Kaatje | Mons. A.J. Romeijn. |
Klaas Maneschijn, brigadier, minnaar van Keetje | Mons. A.J. v.d. Stolpe. |
Inspecteur van politie | H.A. v.d. Stolpe. |
Agent van politie | C. Hoogerland. |
VOORDRACHTEN:
Ioris Goedbloed of Tevredenheid,
op te voeren door den Heer J.W. ROMEIJN.
Eerste opvoering van het vermakelijk Blijspel:
Het aanzoek van Jan de Kruier,
door Mej. P.L. VAN OEVEREN en den Heer A.J. ROMEIJN.
DE BAANVEGER,
Komische Voordracht met Zang in één Bedrijf,
door den Karakter-Komiek den Heer M. WILLEMSE.
HET MEIDENPRAATJE,
Blijspel met Zang in één Bedrijf,
op te voeren door de lieftallige Dames M.C.J. VAN DEN BOUT en S.M. VAN WEEL.
Schutter Wuis,
Solo-Scène,
op te voeren door den Couplet-Zanger van het Grand-Théatre te Amsterdam, den Heer A.J. ROMEIJN.
BIJ DE BESTEEDSTER,
op te voeren door de onvergelijkelijke Dames J.A. GILJAM en M.C.J. VAN DEN BOUT.
Half tien uur:
Groote Optocht met Fakkellicht,
opgeluisterd door de Muziek van het Korps der Dienstdoende Schutterij van Ouwerkerk.
Kapelmeester de Heer A.J. METSELAAR.
Half elf uur:
GROOT VUURWERK,
vervaardigd aan de Fabriek van de Firma RUYSCH te Utrecht.
Het gaf het dorp een open aanzien. Het lokte ook de bejaarde mannen naar buiten. De wagenmaker zette bankjes buiten; je hoorde nieuwtjes en je beleefde wat. Oude vrouwtjes gingen op een stoel in het zonnetje zitten met een breisel.
Dat willen we nu tegenwoordig ‘leefbaarheid’ noemen.
1940
Een halve eeuw later, met de leerplichtwet, een verbeterde gezondheidstoestand, verminderde kindersterfte, geboortenbeperking. De fiets was ingeburgerd, de afstanden dus ‘kleiner’, geografisch, maar ook sociaal gezien. Een wereldoorlog achter de rug, maar we bléven neutraal.
Algemeen kiesrecht, vrouwenkiesrecht, huishoudscholen en de leerplicht nog wat langer. En dan eind twintiger jaren waterleiding, elektriciteit, zelfs Water Closets. De sport kwam in opmars en werd algemeen, ook in Ouwerkerk, waar de radio voor ruimere contacten zorgde: Holland-België met Han Hollander, maar ook het weerbericht en een rede van de Koningin. En vooral de crisis. ‘In 1929-'30 breekt de ernstigste crisis aan, die Nederland ooit in vredestijd heeft beleefd.
De landbouwprijzen daalden op de wereldmarkt nog sterker dan de industrieprijzen. Nederland, sterk op export gericht, wordt zodoende meer getroffen dan b.v.
België en Engeland.’ [A.G.N.]. Toch ging de mechanisatie voort: er kwam minder werkgelegenheid, maar de auto was in opmars. En de oorlogsdreiging nam toe.
De middenstand
Hoe was het hen intussen vergaan? Twee timmerlieden, als tevoren; beide nog steeds enthousiast om als de kans er was een ‘draoitrap’ te maken. Maar wilde de klant in zijn nieuwe woning ‘twêê besties in een spinne’ in de kamer, dan werd daar geen vergunning voor verleend.
Timmerman Meerman werd elektricien. Een cursus van de PZEM en hij klom met ‘schaatsen’ de palen in om de mankementen aan de bovenleiding te verhelpen. Hij verkocht elektrische artikelen en schafte een elektrische zaagmachine aan. De smid was ook fietsenhandelaar en wagenmaker Kees de Roo en smid Giljamse maakten in 1937 voor het eerst samen een ‘bandewaegen’, die een tweede prijs op de landbouwtentoonstelling van de Z.L.M. kreeg.
Smid de Vrieze had zich sinds kort enthousiast gevestigd en meende op Ouwerkerk een goede toekomst tegemoet te gaan. Per vrachtauto werd de turf voor het stoken van de oven bij de bakker bezorgd, maar dat was de langste tijd geweest, de elektrische oven was in opkomst. De metselaar kwam in actie bij de aanleg van de waterleiding.
De schilder had het misschien wat gemakkelijker, want er waren bij de nieuwbouw wat grotere ruiten in de ramen in plaats van al die kleintjes. Ja, de kleermaker was al eerder met zijn werk gestopt, verdreven door de confectie. Hij had een ander emplooi gevonden in de gemeente-administratie, al had hij de winkel nog en mochten er dagelijks kinderen mee met klokluiden. De kuiper kuipte nog wel;
Coll.: C.D. Hendrikse.
na de oorlog maakte hij zelfs nog voor iemand een nieuwe kuip voor de wasmachine. De boterfabriek ‘De Duif’ liep op z'n laatste benen. Maar de molenaar maalde nog steeds met de wind, en je schoenen hoefde je na reparatie niet zelf op te halen, de schoenmaker bracht ze persoonlijk thuis. Hij was trouwens veel op pad, want sinds zijn zuster en zwager een winkel van ‘De Dageraad’ exploiteerden, bracht hij met een handkar het brood rond.
Ook de andere zes winkels draaiden nog, maar in 1937 was de Vestigingswet Kleinbedrijf gekomen. Minder kans dus op nieuwe concurrentie; je moest papieren hebben.
Twee vrachtrijders waren er nog steeds, maar de ezeltijd was voorbij, het waren paarden. En als je naar Stavenisse wilde, was de verbinding nog heel goed. ‘Boamsluuter’ voer nu van Stavenisse naar de Zuidbout. Bij harde wind verkoos hij wel eens naar Viane te gaan. Dan zocht hij via een groot aantal schakelingen verbindingen met ‘den diekbaes’, die zorgde dat de passagiers verwittigd werden. De vlasindustrie nam geen grote vormen meer aan. De zoons van Rogier Hage, die het huisslachten van hun vader voortzetten, hadden ook dit overgenomen, maar het was meer een bezigheid erbij. De beide herbergen waren actief bemand. Neringdoenden van elders legden er niet meer zo vaak aan. Ze kwamen vaker met een auto en daar ben je sneller mee weg dan met een kruiwagen.
Onderwijs en beroepskeuze
Het onderwijs op de ambachtsschool werd algemeen geaccepteerd en gewaardeerd, eventueel met de nodige aanvullende cursussen. Men zag er het nut van in
om zijn praktische ervaring een steeds breder theoretische basis te geven.
De meeste ambachtslieden kwamen zelf uit ambachtelijke families. Die lijn blijkt echter niet meer zo voortgezet te worden. De oorzaak zullen we wel in verschillende richtingen moeten zoeken.
Het onderwijs na de lagere school was wat gemakkelijker toegankelijk voor middenstanders. De leerplicht was verlengd en al hadden ze het dan niet breed, de levensstandaard lag toch in het algemeen wat hoger en men had er wat voor over. Zo zag je dagelijks een groep scholieren naar de stad fietsen. De in het begin vaak nog als luxe beschouwde fiets had de mobiliteit groter gemaakt.
De crisis maakte de klanten trager in het betalen. De wagenmaker de Roo was al afgestapt van het betalen op Sint Eloy, waar M.K. Buth ook een mooie beschrijving van geeft. Bij Jan de Roo, de vader van de wagenmaker, ging dat nog volgens traditie, met koffie en een borrel. Hij verrijkte Ouwerkerk nog met een onsterfelijke kreet door eens, toen de betaaldag hem zo aangegrepen had, een bord op de deur te hangen met de aankondiging: ‘Vandaag niks te doen bij Jan de Roo.’
Het lange krediet geven werd vaak te veel. Kees de Roo stuurde een nota een maand na levering. Hij liet die door zijn kinderen bezorgen, die dan wel duidelijk tevoren gekapitteld werden: ‘In dienkt 'r om, beleefd weze, ee!’ En daar gingen
ze: ‘Dag baes, dag vrouwe, mit de complementen van Pao....’. Een herinneringsnota werd eventueel met nog meer zorg aangeboden: ‘Pao was benauwd, dat de rekenienge soms kwiet 'erocht was’.
Ook bij andere ambachtslieden kon het lange uitstellen van betalen in een slecht jaar voor de boer wel eens moeilijkheden opleveren; soms zo dat ze zelf weer in het krijt moesten staan bij de winkeltjes. Een aanwijzing dat het zaak was op de kleintjes te letten vinden we ook in de notulen van de raad op 30 augustus 1938. Een adres wordt behandeld van ‘J. Hage, bakker, en vijf andere winkeliers om met oog op de aanstaande feestdag (viering 40-jarig jubileum Koningin Wilhelmina; L.V.H.) maatregelen te nemen tegen het venten en tegen het innemen van een standplaats’. Ze werden teleurgesteld: een ventverbod bleek op korte termijn niet te treffen.
Naast een teruggang van het handwerk, waren deze omstandigheden er de oorzaak van dat de ambachtslieden hun zoons in een andere richting gingen adviseren. De Roo had het zijn overbuurman de smid al eens voorspeld: ‘D'ambachten, ze gae d'r ao'mael an; de kupers bin à bienae verdwene, dan volge de waegenmaekers, in mit julder zà 't ok nie zò lang dure!’. Dus ging zijn zoon voorlopig naar de kweekschool, die van de timmerman ging naar de H.B.S.; de bakker had er zes, waarvan er twee het onderwijs en twee een technische richting zochten; de twee andere werden bakker, en gingen met aspiraties en een grondige opleiding in de banketbakkerij de wereld in, want wanneer at je toen op Ouwerkerk taart? Daar zat geen brood in. Van die generatie, die in de decennia voor de oorlog opgroeiden, was de zoon van de schilder de enige, die na een basisopleiding dichtbij, gevolgd door de uitgebreidere cursus voor het ‘vakdiploma’, en steeds begeleid door de avondnijverheidsschool voor de theoretische achtergronden, na nog een paar winters in Utrecht, dit hele pakket in Ouwerkerk ten nutte bracht. Maar dat was vooral in de volgende halve eeuw.
De mogelijkheden tot scholing waren dus in die periode zeer sterk uitgebreid.
En begrijpelijk is anderzijds dat een uitgebreide opleiding, waarin dan ook, om toepassing zoekt, waar dan een kleine gemeenschap moeilijker kansen voor biedt.
De dorpsgemeenschap
We krijgen al meteen een indruk van de veranderingen als we de samenstelling van het gemeentebestuur bekijken, waarin Ouwerkerk duidelijk afweek van de andere Duivelandse dorpen.
In die tijd was de zetelverdeling vrij stabiel: 4 SDAP zetels, 2 liberale raadsleden en meestal één van een christelijke partij. De SDAP de meerderheid, een liberale burgemeester, en van beide grootste partijen een wethouder.
In de kerk vinden we sinds 1890 overeenkomstige veranderingen. Afgaande op de Hoofdelijke Omslag blijken de inkomens minder ver uiteen te lopen. De hoogste aanslag is f 22,50 voor een aantal, waarschijnlijk ‘wat minder grote boeren’ dan in 1890, maar er zijn ook enkele middenstanders en onderwijskrachten bij. De overige boeren volgen, gemengd met wat middenstanders. Naarmate de H.O. lager wordt, tot de laagste f 1,50, zien we meer arbeiders voorkomen, minder boeren en de middenstand er tussenin, maar steeds gemengd; geen scherpe scheidingen meer.
De Notabelen zijn niet meer uitsluitend grote boeren, ook kleinere, middenstan-
ders en het hoofd van de school. Een duidelijke denivellering van bezit en macht, vooral frappant als je dat vergelijkt met de toestand 50 jaar tevoren.
In 1906 werd op initiatief van de gemeentearts, dr. Spruit, met steun van dominee Kars, ‘De Vereniging tot Ondersteuning van Behoeftige Kraamvrouwen’ opgericht. In het bestuur enkele vooraanstaanden zoals: B. Giljam, J.C. Verstraate. In de eerste jaren blijft dit zo, maar langzamerhand zien we wat kleinere boeren in het bestuur komen. In de jaren dertig, toen de vereniging zich steeds meer voor de zieken ging inzetten, werd ze tenslotte een afdeling van het ‘Groene Kruis’. In die tijd waren in het bestuur alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd.
Interessant is ook de Harmonie ‘Nieuw Leven’, in 1918 opgericht. Onder leiding van meester Swenne musiceerden daar muzikale en soms wat minder muzikale arbeiders en middenstanders gezellig en met succes met elkaar. Hier ontbreken de boeren. Wel zien we hen met strik getooid op een foto van het Erecomité voor een concours: de financiële garantie. Ze waren ‘Nieuw Leven’ wel gezind, maar voor ‘meeblaeze’ waren beletselen. Het kàn natuurlijk gebrek aan muzikaliteit geweest zijn.
De sport
De eerste vereniging op dit gebied was de korfbalclub ‘H.D.S.’ (Houdt Dapper Stand). De stuwende krachten kwamen in het begin vooral van een groep leerlingen van scholen uit Zierikzee, kweekschool of H.B.S., maar zeker niet uitsluitend, en ook niet overwegend.
Nadere conclusie
Op het eerste oog is na een halve eeuw de toestand van de middenstand nagenoeg gelijk gebleven, maar bij nader inzien zijn er sterke sociale veranderingen, die het maatschappelijk aanzien gewijzigd hebben. ‘Opstaan voor een cent’ bevredigde ook niet meer zo. Je moet veel stukken drop verkopen om 1 cent te verdienen. En de ambachtslieden realiseerden zich wellicht dat ze voor al hun vakmanschap maar weinig financiële waardering kregen. En dan die beleefdheid nog! Niet een toekomst die je voor je kinderen graag zoekt, als er al toekomst in zit.
De middenstand
Na de oorlog was de kuiper eigenlijk al historie geworden. Huisslachtingen werden verboden. Enkele winkeltjes verdwenen. De ramp was voor veel bedrijven het einde.
De jongste smid haakte bij de tweede evacuatie af. De molenaar was verdronken, de molen ingestort. De wagenmaker was al gestopt en de smidse er tegenover werd afgebroken. Twee winkels verdwenen.
De metselaar begon enthousiast met de opbouw, maar overleed na een paar jaar. Hij werd wel opgevolgd, maar ook dit bedrijf verdween.
Na '65 was er ook geen timmerman meer, de ene overleden, de andere afgekeurd. Geen van beiden werd opgevolgd.
Coll.: Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee.
Wat overbleef waren:
2 bakkers, met winkel |
1 huisschilder |
2 herbergiers. |
Er waren wel een paar aanwinsten:
1 ‘supermarkt’ werd gestart |
1 garagebedrijf |
1 horeca-bedrijf |
1 kwekerij |
Eén van de bakkers heeft continu gedraaid tot op heden met succes. In de zomermaanden moet je soms al buiten in de rij staan. Daar zit dus nog toekomst in.
De andere bakker overleed en zijn taak werd niet overgenomen. De schilder werkte nog lang door, ging tenslotte nog een aantal jaren naar een ander bedrijf voor hij stopte.
Vakmanschap is bij de bakker duidelijk aanwezig. Een uitgebreide basisopleiding, met een aantal jaren verdere scholing en nog jaren ervaring elders, zorgde dat de vroegere dorpsbakkerij een gerenommeerde brood- en banketbakkerij is. En nu is daar wèl emplooi voor. Toeristen en ook de eigen inwoners eten taart!
In het garagebedrijf met z'n dealerschap, moet uit hoofde daarvan al vakkennis aanwezig zijn. Twee horeca-bedrijven zullen hoop ik nog een lang leven hebben, maar de derde èn de supermarkt zijn voorlopig gesloten. 't Is een droef verhaal. Wel zijn er na de ontsluiting van het eiland wat veranderingen gekomen. Men begon met de aanleg van een park met vakantie- of zomerwoningen en daarnaast ontstonden drie campings. Inmiddels was het aantal vaste bewoners teruggelopen, onder andere in verband met de mechanisatie in de landbouw. Om deze ontwikkeling tegen te gaan besloot het gemeentebestuur van Duiveland een impuls tot uitbreiding te creëren, door aan de dorpskern een gedeelte toe te voegen, waar wat duurdere woningen gebouwd konden worden en daarmee in te spelen op de trek naar het platteland die begonnen was. Dit had inderdaad succes, maar voor de middenstand, uitgezonderd bakker en horeca, had dit weinig effect. De grotere supermarkten in Zierikzee en Nieuwerkerk trokken steeds meer klanten naar zich toe. De aanblik van het dorp is vergeleken met 1940 door al deze gebeurtenissen volslagen veranderd.
Maar hoe is het met de leefbaarheid? De school krijgt steeds meer leerlingen; hopelijk zal die de aanslagen van overheidswege overleven. Er wordt gevoetbald, geschaatst en muziek gemaakt en ook de bejaardensoos handhaaft zich.
En zolang ‘Nieuw Leven’ nog zo enthousiast alle evenementen blijft begeleiden, zal het met die leefbaarheid wel loslopen. En de middenstanders? Als we ons aan de definitie in ruimere zin houden zijn we waarschijnlijk behalve de agrariërs een dorp vol middenstanders! Maar de cent is verdwenen.
Literatuur
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 13 en 14, (A.G.N.) |
F.W.J.C.M. Smulders, K.A. Stoel en M.C. Walkier, 100 jaar Technisch Onderwijs op Schouwen-Duiveland, Zierikzee, 1983. |
R. Reitsma, ‘Het onderwijs in Zeeland in 1838’ uit Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1964. |
M.K. Buth, ‘De menwagen op Schouwen-Duiveland’ uit Kroniek van het Land van de Zeemeermin (Schouwen-Duiveland), zesde jaargang, 1981. |
Zierikzeesche Nieuwsbode, 1885-1893, 1937-1940, |
Extra Feestnummer van het Ouwerkerksch Dagblad, 6 maart 1897, (Feestkrant t.g.v. het 25-jarig ambtsjubileum van burgemeester B.G. van der Have). |
10 Jaar H.D.S., 1927-1937, (Jubileumkrant Korfbalclub Houdt Dapper Stand), |
10 Jaar Aollegaertje, Ouwerkerk, september 1987, (Jubileumuitgave Ouwerkerks Maandblad). |
Bronnen
Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland; Archieven gemeente Ouwerkerk, notulen gemeenteraad, agenda's en notulen burgemeester en wethouders, jaarverslagen van de gemeente, bevolkingsregisters, nota betreffende Burgelijk Armbestuur, rekening 1890; Reglement voor de Vragtenaar van Ouwerkerk naar Zierikzee en Elders, 1819; Reglement door de Veerlieden van Vianen op Stavenisse bij het overbrengen van personen en goederen in acht te nemen, 1838, 1865; Archieven Hervormde Gemeente te Ouwerkerk, notulen kerkeraad, notulen kerkvoogden en notabelen, Journaal Diaconie, Kohier Hoofdelijke Omslag, rekeningen.
Persoonlijke waarnemingen en mondelinge mededelingen van bewoners van Ouwerkerk.
- eind*
- In ‘Tien Jaer Aollegaertje’, september 1987, schreven wij over de middenstand van Ouwerkerk: herinneringen van Ouwerkerkers, zoveel mogelijk gecontroleerd en met feiten onderbouwd. Het werd een beeld voornamelijk aan personen gebonden. Het voorafgaande is bedoeld als een schets van de middenstand als geheel, van zijn plaats in de dorpsgemeenschap en van de veranderingen die in een eeuw tijd plaatsvonden. Daartoe is uit allerlei materiaal een persoonlijke keuze gemaakt.