folio 287
1796
Den 1 januarij bequaam wd pater rector de tijding van de nuntius weegens de boedpleeginge voor St Josepha. t Is seer sagt geweest. Den 2 januarij deede de mater haar t abijd weeder aan en toens is sij savons voor t eerst op den refter gekoomen. Heeft daar haar schult van haar bedrijf met veel traanen bekent en voor t tafeltje bliven sitten en water en brood gegeeten. En is soo voort de jongste geworden aan de tafel, op t coor als novitie een maant lang. In welke tijt sij nog 2 rijsen op de refter water en brood heeft gegeten, als ook op t coor voor t comunibankje voor de mis op sondag publiek haar geloofsbelijdenis gedaan en haar cloosterlijke belofte vernieuwt. Daags daarna in haar exersietie gegaan 8 daagen om haar tot de bigt te berijden en den 2 februarij, onse Lieve Vrouw Ligtmisdag, voor t eerst weer gekomuniseert. Daags daarna is sij van de novicietafel geplaatst bij de coorsusteren. En is de jongste gebleeven op 2 na, die na haar uijtgaan profesie hadde gedaan. De susters, dit niet gaaren siende, dat sij soo verneedert geplaatst was, versogte aan wd pater, die daar magt toe hadde van sijne Exelentie de Eerwaarde nuntius, dat Sr Josepha haar plaats mogt hebbe volgens haar jaare van profesie. dat waarde pater aan de susters heeft toegestaan en dus is Sr Josepha den 20 februarij op haar plaats geset volgens rang van profesie.