| |
1712
Dit jaer is den Eerw. heer Jacobus Hellingh, oude pater, gestorven in sijn 83 of 84 jaer des ouderdoms na weynige dagen ziekten. Want den 25 mey zijnde daaghs voor het hooge feest van het Alderheylighste Sacrament des Autaers, gaende na de middagh tussen 4 en 5 uuren wandelen in den hof met twee persoonen onder de vespers, is door eene van sijne bieghtkint in de stad woonende zeer qualijk met
| |
folio 103
onbetamelijke woorden beiegent geweest. Of nu door deese quaade beieginge of andere toeval aen ons onbekent den Eerw. Hr. Jacobus Hellingh onpasselijk is geworden, dat is nochtans zeeker, dat in de volgende nacht sijn selven heel qualijk bevonden heeft. Hij heeft echter den volgende dagh zijnde het solemneele feest des Alderheylighste Sacrament des Autaers, voor sijn volk uyt de stad noch de misse geleesen en qualijk konnen eyndigen, want in't laast van de misse geleydt wiert na de sacristeye en is soo ziek geworden. Vrijdagh, den volgende dagh, was hij wat beter en is noch op de plaets geweest. Maar hij kreegh saterdagh wederom een swaare koorts, als mede smaendaghs onder het octave en was ontrent den middagh den 30 Mey so benauwt, dat onder het eeten den Eerw. Hr. Holle pastoor gehaelt wiert, die hem het Heyligh Olysel gaf, en den volgende dagh dijnsdagh smorgens de H. Communie. En op die dijnsdagh smorgens ten 7 uuren, voelende dat begon te sterven, is de Hr. pastoor bij hem gehaelt en is alsoo dien morgen ten half 8 uuren, terwijlen wij in onse zingende misse waren, overleden den 31 Mey 1712. Gekist zijnde en het lijck opswellende is de dootkist niet groot genoegh geweest, soo datter een andere dootkist moest gemaakt worden en daer in geleyt wiert. Sijne uyterste wil wegens sijne begraffenisse is geweest, dat begeert heeft in de parochiekerk begraaven te worden, eensdeels omdat eenige jaaren aldaar pastoor was geweest, anderdeels om dat wel dochte, dat het convent swarigheyt zoude maeken voor hem na sijn doot te bidden. Want door dien door ordre van den paus niet mocht gebeeden worden voor de overledene, die geen afstant hadde gedaen van de ongehoorsaemheyt tegens de Heylige Apostolijke Stoel en ook niet voor de priesters, die weygerde t' onderteykenen het bewuste formulier van de vijf verdoemde kettersche stellingen en vermits, dat daer geen blijck was, dat den Eerw. Hr. Jacobus Hellingh dat voor sijn doot hadde gedaen, soo heeft onse Eerw. pater Hr. Petrus
van Beest voor d' overledenen geen H. misse geleesen, noch isser in ons convent publicq niet voorgeleesen of gebeeden. Wel is waer den Eerw. Hr. Holle, pastoor, heeft den 3 iunius, wanneer de begraffenisse was, de solemneele misse en uytvaart gedaen, maer de geestelijke overigheyt heeft dit qualijk van sijn eerw. genomen. Onse Eerw. pater Hr. van Beest neffens den Eerw. Hr. Pilsen, capelaen, zijn wel mede te begraffenisse
| |
| |
geweest, maer zijnde het lijck in de parochiekerk gebraght, gingen alle beyden uyt de kerk, soo dat de Eerw. Hr. capelaen ook geen misse voor d' overledene geleesen heeft volgens de ordonnantie van Romen. De overleden Hr. Jacobus Hellingh heeft stervende aen ons convent gegeeven een Camerdoekse albe, en aen de parochiekerk heeft hij nagelaten sijn silvere vergulde kelk, die gedreeven was.
| |
folio 104
In dit 1712 soo hebben d' Eerw. oversten om de mennighvuldige onkosten, die men geduurigh hadde met den oude orgel, om de selve soo door het ontstellen de pijpen dickmaals uyt en in mosten setten, geresolveert een nieuwe orgel te laten maken en hebben geaccordeert met den orgelmaker, dat die 300 gulden zoude hebben. Des zoude hij de loode pijpen hebben en ons gemaakt leeveren en brengen tot de stadgraaf, daar die van 't convent het hebben af laten halen. En die tijt van 't in een te zetten, heeft hij met sijn kneght in 't convents kosten geweest. Tot den orgel heeft onse Eerw. pater van Beest gegeeven 30 gulden, en d'oude Pater Hellingh 20 gulden, soo dat de kerk daer toe gegeeven heeft 250 gulden.
| |
folio 105
En het Convent heeft boven de kost noch soo aen timmerman als aen de smidt en schilder etc gegeeven 65 gulden, soodat den orgel in alles komt te staen op 365 guldens.
In dit jaer den 20 februarius 1712 is overleden onsen Koninck van Pruyssen Fredericus Wilhelmus en alle daagh tot meydagh moesten door het geheele land de klocken luyden smiddaghs van 12 tot 1 uur toe, soodat ook in de drie laaste dagen van de vasten, wanneer bij ons de klocken opgeschort zijn, ook s'middaghs most geluyt worden. Door een gedrukt vel papier is ook in onse kerk afgeleesen de doot des konincks en de successie van de nazaet onsen koninck, die in sijn heer vaders plaats gesuccedeert is. Ook isser een bevel gekomen dat men op den orgel in de kerken niet zoude mogen speelen onder den godsdienst. En dat ophouden van te speelen op den orgel heeft geduurt, totdat eenige pastoors meynende dat men weer mocht speelen. Na meydagh 1712, wanneer den koninck begraaven was, hebben eenige kerken toen begonnen te speelen op H. Cruysvindinge, gelijk ook geschiet is alhier in de parochiekerk, die het ons smorgens hadde laten weeten, dat men wel op den orgel mocht speelen. Doch die van 't convent hebbe daer mede gewacht, totdat den hooge misse in de groote kerk eerst gespeelt was en hebben toen na de middagh in de vesper de parochiekerk na gevolght, die ons sulcks hadde doen weeten. Maer na eenige tijt de regeeringe te Cleef daer van kennis hebbende, hebben die pastoors in breuken geslagen, die op den orgel hadde laten speelen, soodat de pastoor van Huyssen ook in breuken is geslaagen, en heeft de parochiekerk gekost ontrent de 80 Hollantse guldens. Den Eerw. Hr. pastoor hadde wel geern, dat ons convent een deel tot de betalingh van die breuken soude geven. Maer 't convent heeft niets gegeven, vertoonende dat wij gespeelt hadde, nadat de parochiekerk eerst gespeelt hadde, en na dat den Hr. pastoor ons de weet had laten doen dat men speelen moght. Soodat in een geheel jaer op den orgel niet gespeelt wiert.
| |
folio 106
In dit selfde jaer 1712 is de koornsolder geheel met nieuwe plancken vernieuwt en heeft gekost 208 guldens buyten d'onkosten van de timmerman en sijn kneght.
Ook is in dit jaer de kist met gevluchte brieven, die ons klooster voor lange jaeren gekregen had van de religieuse canoniken reguliers van Marie-en-Born, welk klooster is leggende buyten Arnhem en welke kist met ijsere banden op de koornsolder staet, deese kist is door de Eerw. pater en mater en procuraterse gevisiteert. Alle de brieven doorzien en geleesen, soo dat die raken alleen aen dat geweesen convent en haar landerijen etc. Alhoewel niemant van onse religieusen in die tijt kennis hadde, hoe en wanneer die ijsere kist met de brieven hier zijn gevlught en ook niet geloven, dat die oyt weer te recht of van ons afge-eyst zullen worden, want dat klooster geheel te niet is, dogh doen ter tijd stonden nogh eenige stucken van vervallen muuren. Maer tot bewaringh van die brieven hebben d'Eerw. overstens de kist doen laten toespijkeren, en de brief daer ingeleyt, die onderteykent was van d'Eerw. overstens, dat de selve op die tijt gevisiteert en na gesien zijn.
| |
| |
Dit jaar heeft onse Eerw. pater een regel gegeeven aen de schoolsusters, op dat alles ordentelijk in 't school zoude toegaan tot welstand van 't school.
Den 23 julius 1712 heeft den heer richter aen onse Eerw. pater een koninklijke bevel behandight, dat onder andere behelsde, datter in 't toekomende geene verkiesinge van oversten, of van maters in de kloosters zoude mogen geschieden, zonder daar bij te zijn een konincklijke commissaris, die van de regeeringe zoude benoemt worden. En in de maant van augustus, zijnde den tijt dat tot Emmerick in Sint Agnes Convent een mater moest verkoren worden en onse Eerw. pater zijnde van de pauselijke nuntius tot Ceulen als commissaris gestelt om in sijne plaets de verkiesinge bij te woonen, soo is onse Eerw. pater na Emmerick gereyst, maer om het konincklijke bevel is aldaer de verkiesinge eenige maenden uytgestelt. Ondertussen heeft den keyser op het versoek van den paus soo veel bij den koninck van Pruyssen uytgewerkt, dat dit bevel niet ter executie is gestelt. Want in het opvolgende jaer 1713 in de maant januarius hebben de susters Brigittinen tot Calcar zonder konincklijke commissaris een priorinne verkoren. En in februarius 1713 heeft onse Eerw. pater als commissaris des pauselijke heer nuntius te Ceulen de verkiesinge van een mater bijgewoont tot Emmerick.
| |
folio 107
In de maant augustus 1712 is nogh een andere gedruckt bevel van den koninck van Pruyssen voor alle kloosters uytgekomen en door den heer richter aen onse Eerw. pater en mater behandight, behelsende verscheyde vraegen, waer op de overste van de kloosters schriftelijk moesten antwoorden en haer antwoort onderteykent aen den Hr. richter over te leveren. De vraegen met de antwoorden daerop, dat ons convent gegeven heeft, luydt als volght.
1ste Vraege. Wie de ordines bij de conventualinnen alhier geven en de priesters komen te weyden.
Antwoort: Den paus en die hij daer toe stelt, als den tijdelijke bisschop en vicarius apostolicus van Hollant, dat nu voor eenige tijt doet den tijdelijke heer nuntius te Ceulen.
| |
folio 108
2de Vraege. Wie de weydinge der kerken, autaren en diergelijke bij hen verrichten.
Antwoort: Den tijdelijke bisschop en vicarius apostolicus.
3de Vraege. Wie prelaten, of geestelijke oversten, 't zij pater of mater, die verkooren zijn, bevestigen.
Antwoort: De mater wort niet bevestight, want het maer voor drie jaaren is. De pater behoeft maer de macht van bieght te hooren, dat een besondere macht is, te vraegen van den tijdelijke bissschop.
4de Vraege. Wie de geene, die twist en oneenigheden, welke in dusdanige verkiesinge moghte voorvallen, decideere.
Antwoort: In de verkiesinge kan bij ons geen twist voorvallen, omdat onse statuten vereyschen dat men so langh een overste kiest, tot datse eene stemme over de helft heeft.
5de Vraege. Of de kloosters niet gevisiteert en van wie de besoekinge alhier gedaen wort.
Antwoort: Ons klooster heeft geen visitator noch is gevisiteert.
6de Vraege. Wie het opperste gesagh, of opsight heeft over 't leven, handel en wandel van de geestelijke personen, over de bedieninge van hunne goederen, over de sorge voor den armen en over de behoorlijke en bestiptelijke verrichtinge van de godsdienst, en al wat daertoe gehorende is, als ook over de disciplien ende kerktught.
Antwoort: Den tijdelijke pater en mater.
7de Vraege. Indien expresse fauten of dadelijke misslaegen van de geestelijke personen begaen worden ofwel indien twist en tweedraght onder hen ontstaet of voorvalt, wie de de geene, die alle desen komen te slichten, de ergernisse weghneemen, en daer 't nodigh sekere orders of wetten geven,
| |
| |
| |
folio 109
Antwoort: De mater van binnen regeerende en so die tekort schiet, dan komt de pater haer tot hulp, aen wie de susters, volgens haere gedaene beloften verplicht zijn haer te gehoorsaemen.
8ste Vraege. Waerheen of bij wie in sulke toevallen, soo in geestelijke als kerkelijke saeken geappelleert wort.
Antwoort: In ons convent is nooyt exempel gehoort, dat ijmant zoude geappelleert hebben.
9de Vraege. Of en hoe veel cloosterlijke personen alhier bij de conventualinnen gevonden worden en hoe veel daer onder begreepen, die uyt sijn Koninklijke Majestijts landen zijn.
Antwoort: In ons convent of clooster zijn seven en dartigh (37) personen, en daeronder ses (6) die van sijn Koninklijke Majestijts landen zijn.
10de Vraege. Wie dispensatie, last en macht van geestelijke saeken te bedeelen verleenen.
Antwoort.: De dispensatie ontrent het trouwen en priesters te weyden, dat van den paus komt, kan in ons convent niet te pas komen. In de vasten dispenseeren ontrent vasten en verbode spijs in 't klooster, dat komt de pater toe.
11de Vraege. Van wie sij de pauselijke indulgentie ontfangen.
Antwoort: Van den paus van Romen.
12de Vraege. Of sij ook na Romen, item aen haer generaels of provinciaals van haer order of wel aen ijmant anders, die van de stoel van Romen over hen gestelt is, eenige recompens, vergeldinge of andersints daer aen te doen, gehouden zijn en waer in sulkx mochte bestaen.
Antwoort: Niet wort er van 't clooster aen Romen, of aen eenige generaels der ordens gegeeven.
| |
folio 110
Was onderteykent
Petrus van Beest, pater van Sint Elisabeth Convent. |
Sr Agatha Eva de Jager, mater van Sint Elisabeth Convent. |
In dit jaar 1712 in den herfst zijn der veel muysen in 't geweest, die veel schade gedaen hebben, niet alleen aen de weylanden, maer principalijk aen 't saet en koorn.
Den 10 december is afgekondight, terwijlen in Duytsland ende omleggende plaetsen de quade ziektens onder de menschen en het vee was, dat men alle maendagh, dijnsdagh, swoensdagh en vrijdagh na de middagh van 3 tot 4 uuren God zoude bidden in de kerk om deese plaege af te weeren. Ons convent luyde wel de klock ten drie uuren, maer dede eerst ten vier uuren de vespers. Maer in de parochiekerk hebbense het avontsgebed voor die uur gerekent.
Dit jaar isser een groote sterfte onder het runt-vee in Holland en eenige omleggende provincien geweest, dat daer vier of vijf jaaren achter malkander duurde en zeer groote schade heeft veroorsaekt, waerdoor veel duysent ossen en koeyen gestorven zijn. Ontrent het eynde van dit jaar begon die plaege hier ontrent ook sigh te openbaeren, soo datter buyten de stad Huyssen twee of drie wooninge zijn geweest, die de sterfte onder het rund-vee ook hebben gehadt, maer God heeft ons convent en de stad in dit jaer van diergelijke sterfte genadelijk bewaert. En om varder van die plage van God bevreyt te worden, so heeft ons convent aen God een belofte gedaen. Ten eerste een van de beste stiers te slaghten en alles aen den armen uytdeylen. Ten tweede dat men in 't volgende jaar op den avont van Sint Cunera zoude vasten, en den volgende dagh op Sint Cunera feest een solemneele hooge misse te zingen, dat ook volbraght is.
|
|