Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
Een figuur
| |
[pagina 434]
| |
treft, dat men er een betrouwbare gids in kan vinden ter kennismaking met het merkwaardige geestelijke internaat dat Elmau heet. Als roman is het een boek van Wahrheit und Dichtung, dit wil zeggen dat er stukken geschiedenis in voorkomen, die niet werkelijk gebeurd zijn, maar daarom naar zin en strekking wel waar kunnen zijn. Dat dit onderscheid niet zuiver gevoeld is, lijkt mij de verklaring van een misverstand dat zich geuit heeft in een reeks recensies in ons land, waarin menschen die Elmau een goed hart toedragen met verontwaardiging zijn opgekomen tegen een verhaal aan het slot van het boek, dat van een reis van Johannes Müller met een jong meisje dat op Elmau een werkzame positie innam vertelt. Deze episode is als een ‘schandaaltje’ opgevat en men zag er de eer van Müller door aangetast. Wij kunnen ons best voorstellen, dat vooral degenen die geneigd zijn een traditioneelen maatstaf van degelijkheid en deugdelijkheid aan te leggen, hier tegen het verhaal zijn opgeloopen, en verontwaardigd hebben uitgeroepen dat zoo de door hen geëerde man niet kon zijn. Müller heeft later zelf dit gedeelte afgewezen, trouwens verder ook het boek in een schrijven aan de redactie van het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur gedesavoueerd. Hij oordeelt, dat de lezers een verkeerden indruk zullen krijgen van wat het leven aldaar is. Dit oordeel begrijpen wij voor ons niet, want al is mijn verblijf maar van korten duur geweest, het boek na afloop lezende heb ik een hoogst frappante gelijkenis gevonden tusschen wat ik opmerkte en van anderen vernam, en hetgeen Ebermayer voor oogen stelt. Deze geeft o.i. geen onjuiste of verdraaide voorstelling van zaken; veeleer lijkt het mij dat het buitengemeen raak is wat hij schrijft. Wat bedoelde episode betreft, waarop wij wezen, zeker zal die onhistorisch zijn, maar zij kan heel wel passen in het kader van het geheel. Het trof mij, dat juist een paar vrouwelijke beoordeelaarsters in de recensies, die wij onder de oogen hebben gehad, geen aanstoot hebben genomen. Ik geloof met recht, want het verhaal zelf geeft ten eerste geen schandaal weer, en doet tevens goed begrijpen wat de beteekenis van Eros is in het bestaan van personen, ook bijzondere - of misschien liever nog: juist bijzondere personen. Wie Ebermayer's boek met begrip leest, zal moeten erkennen dat | |
[pagina 435]
| |
hoe snaaks en spottend hier en daar ook opmerkingen worden gemaakt, het van een bijzonderen eerbied voor den leider getuigt, en dat het nergens frivool is te noemen. Maar nu van dit thema afstappende, mede aan de hand van Ebermayer's biografie willen wij iets meer begrijpen van wat in dat Elmau geschiedt. Wij gebruikten reeds den naam geestelijke retraîte. Men moet zich daarbij niet de voorstelling vormen van een louter spiritueele teruggetrokkenheid in de eenzaamheid, waartoe het afgelegen oord de geschikte wijkplaats zou zijn. Men vindt een prachtig gebouw, dat uiterlijk wat aan een klooster doet denken, massief als het is, vierkant van vorm. Het moet een groot architect zijn geweest, die zoo harmonisch ook den binnenbouw heeft ontworpen: de eetzaal, de zeldzaam mooie feest-danszaal, de recreatiezaal: alles royaal en toch eenvoudig. Het geheel is met smaak ingericht; al de zit-slaapkamers zijn behagelijk. Een klooster is het niet, daarvoor is het te wereldsch; een hotel is het ook niet, daarvoor is de indruk te ernstig. Wel kan ieder er vrij komen en gaan; men bestelt zijn kamers en verdwijnt als in een hotel. En toch is het anders. Dit ligt èn aan de bezoekers èn aan de organisatie, meer nog aan den achtergrond van dit alles. Er komen menschen uit vele oorden, zij het dat het voornamelijk Duitschers zijn. Een internationaal gezelschap; geregeld schijnen er Hollanders toe te behooren. Aangezien een ieder er komt met een bepaalden geestelijken inslag, een wensch om aldaar iets te ontvangen, althans daarmede kennis te maken, verschijnen er niet wie in een groot hotel overheerschend aanwezig plegen te zijn. Hoewel de ‘wereld’ wel in Elmau is doorgedrongen is het er niet mondain; hoewel men er veel genoegen kan beleven, vooral ook door sport, is het niet de plaats voor pretmenschen. Er is het aangename van een geestelijk beschaafd milieu. Ieder, die er komt is vrij, toch is men op elkander aangewezen, een gemakkelijk saambindend verkeer ontstaat zooals men dat in Woodbrooke-, Oxford-beweging en dergelijke ook vindt. Aan tafel wordt een soort schuifsysteem gevolgd; elken dag vindt men op een platten grond aangegeven, waar men dan zit, zoodat men beurtelings met velen kennismaakt. Echter, zonder zich aan elkander voor te stellen. ‘Der Name macht ja nichts’. Hoe on-hollandsch! | |
[pagina 436]
| |
Dit sluit natuurlijk niet uit, dat men bij langer verblijf ook elkaars milieu van leven wel nader kan leeren kennen. Een van de aardige dingen van dit hotel is het stelsel der Helferinnen. Geen kellners, maar een keur van met zorg gekozen beschaafde meisjes, die aan tafel en door verdere bediening hare zorgen aan de gasten wijden. Men zou kunnen zeggen: dit is een trouvaille. Allicht toe te schrijven aan den heer Müller, die een bij uitstek praktisch man schijnt te zijn, een organisator. Men vindt wel eens, dat hij te veel zaken-man is; o.a. de meisjes die daar een zwaren dienst hebben, betalen elke maand nog een vrij hooge som om dit te mogen doen. Toch is er altijd uit verschillende landen veel meer aanvraag dan er plaatsen vrij zijn. Het wordt gezien als een opvoedende werkgemeenschap, die een sterk zedelijk-vormenden kant heeft. Elken morgen ontbijt de heer Müller met zijn Helferinnen; deze eenvoudige omgang wordt ten zeerste gewaardeerd. Op Zondagochtend worden de gasten gewekt door den zingenden rondgang der meisjes, die als een processie door het gebouw gaan, en religieuse èn vrolijke liederen ten gehoore brengen. Zeker geen gewoon hotel. En nu de hôtelier. Laten wij hem maar liever den slotvoogd blijven noemen. Of den leider, al raakt dit woord wat afgetrapt. In ieder geval is Johannes Müller de ziel van alles. Geen direct imposante gestalte. Toen hij eenige jaren geleden eens een voordrachten-tourneé door ons land maakte, schreef een blad dat hij meer op een Beierschen koetsier leek dan op een geleerde. Klein, gedrongen in zijn schouders, maar een sprekende kop. Niet oneerbiedig gezegd. Met zware wenkbrauwen, een geweldige ouderwetsche Schnurbart à la Bismarck. Ebermayer doet iemand zeggen, dat hij op een zeehond lijkt. Inderdaad, maar dan leidt de vergelijking ook tot het beeld van een wat brieschenden zeehond, die net uit het water opduikt en zich uitschudt. Overdrachtelijk gesproken doet hij dat, als hij zijn voordrachten houdt, als regel op Zondagmorgen en eens in de week, en vooral als hij zijn vragenmiddagen geeft. Dan beantwoordt hij schriftelijk gestelde vragen. Hoe anders doet hij dat dan b.v. Krishnamurti; waarin mede een verschil van aard tusschen oosterling en westerling uitkomt. De eerste rustig en diepzinnig, ook persoonlijk, maar uiterlijk zonder veel | |
[pagina 437]
| |
gebaar; de laatste eveneens beheerscht, maar van tijd tot tijd blaast hij. Johannes Müller kan geweldig uitpakken over menschen en toestanden, ook de vragenstellers uitkleeden. Alles schijnt à l'improviste gezegd te worden, maar dit zegt niet dat er geen ernstig nadenken aan ten grondslag ligt. Een belangrijk deel zijner bijdragen in de tegenwoordig heetende ‘Grüne Blätter’ zijn stenografisch opgenomen verslagen. Series voordrachten worden wel gebundeld of in boekvorm uitgegeven. Men ziet voortdurend gasten rondloopen met afleveringen, hun vademecum tijdens hun geestelijke kuur. Er is een grapje, dat ook door Müller zeer gewaardeerd heet, dat een chirurg Kurgasten na hun terugkomst van Elmau te opereeren heeft wegens maagbezwaren en dat hij dan altijd zooveel onverteerde grüne Blätter aantreft. Met dat al, in hetgeen hij zegt en schrijft, heeft hij in den loop der jaren honderden en duizenden bereikt; geleerden en ongeleerden - de beroemde Adolf von Harnack is een der geregeld terugkeerende gasten geweest - heeft hij hen aan zich gebonden. Maar met de bedoeling om hen tot zelfbevrijding te brengen. Dit is, geloof ik, het kernpunt zijner arbeidzaamheid te noemen, dat hij de menschen tot bevrijding brengt uit hun benauwenissen en hen weer leert waarlijk te leven. Vele zoekenden en zieken hebben hun toevlucht in zijn omgeving gezocht en blijkbaar ten deele gevonden, wat zij bewust of onbewust zochten. Verdringingen, complexen, waarin zoo velen in den modernen tijd verstrikt zijn, moeten doorbroken worden. Zonder dat men van een psychiatrische behandeling spreken kan, is er toch veel denken en doen, dat verwant is aan wat de individualpsychologen beoogen; alleen komt men de geijkte school-terminologieën niet tegen, en is er de eenvoudiger opzet van een meer collectieve beïnvloeding, het scheppen van een geest die de steun-behoevenden sterken zal. Wij kunnen ons wel een voorstelling vormen van den invloed, die van den leider van Elmau uitgaat en daarin enkele gegevens onderscheiden. Allereerst is daar de fascineerende invloed van een persoonlijkheid. Die een stempel drukt op zijn omgeving zoo sterk, dat men heel spoedig zijn afwezigheid bemerkt zoo goed als zijn aanwezigheid. Het eerste is niet minder kenmerkend voor een invloed als het tweede. Op | |
[pagina 438]
| |
uiterlijke gegevens berust hij niet, niet op wat men een charmant mensch noemt of op kwaliteiten van welsprekendheid. Iemand in Ebermayer's boek ziet door den schijn heen en spreekt van zijn schöne Häszlichkeit. En bindend is zijn getuigenis zeker, deze wordt tot welsprekendheid zonder oratorie. Een tweede ding is de vrije vorm zijner beïnvloeding. Als men naar Müller luistert, krijgt men direct den indruk van een mensch die tot menschen spreekt. Alles is onconventioneel, rechtstreeks in zijn optreden. Van mooi-doenerij is geen sprake, evenmin van eenige sentimentaliteit. Wel is er een sterke maar ingehouden gevoeligheid in zijn gesproken en geschreven woord. Dit is een groote kwaliteit. Iemand, die een taak te vervullen heeft als hij, moet in staat zijn om menschen tot zich te doen komen, maar ook om ze op een afstand te houden. Daar als elders krijgt men natuurlijk zich opdringende en zich gewichtig vindende lieden, die egocentrisch overmatige belangstelling vragen. Blijkbaar bezit Johannes Müller een groot talent om vliegen van zich af te slaan. Mag men Ebermayer gelooven, dan heeft hij het zwaar te stellen met ‘die ewige Fragerei’. Alle mogelijke en onmogelijke vragen worden hem voorgelegd: of men dit zoo en dat aldus moet doen. Na de verschijning van een Heft zijner Blätter komen ettelijke brieven binnen, wat hij eigenlijk hiermee en daarmee bedoelt. Vermoedelijk niet met Duitsche grondigheid, maar met den Franschen slag werkt hij zich door deze hindernissen heen. Een ieder heeft tenslotte zèlf uit te maken, wat de consekwenties worden van Müller's levens-leer voor hem. Die leer is bovenal de verkondiging van een levensgeloof. Gelooft in het leven, en durft te leven. Leeft zelfs gevaarlijk. ‘Leben will er euch verschaffen, das wahrhaftige, strömende göttliche Leben, von dem ihr alle überhaupt noch keine Ahnung habt’. Een uitroep van hemzelf: ‘Sterben - sofort! Aber leben und tot sein, - niemals!’ Teekenend is, wat over heldhaftig leven gezegd wordt in een door den heer B. Jalink vertaald werkje ‘Hoe komen wij met het leven in het reine?’Ga naar voetnoot1) Na opgemerkt te hebben, hoeveel menschen onder het leven | |
[pagina 439]
| |
lijden, door het leven vervallen en verbruikt zijn, schrijft hij: ‘Doch wanneer de mens in 't geheel niet aan zich zelf denkt, doch slechts staat voor de geweldige taak van zijn leven - en er tot berstens toe vol van is, hoe hij haar zodanig meester zal worden, dat het een werk, een levenswerk wordt in de hoogste zin van het woord, wanneer slechts deze éne gedachte hem bezielt, hoe hij het korte avontuur van zijn leven zal bestaan, hoe hij de proef, die het bevat, zal afleggen, hoe hij al, wat er aan talenten en vaardigheden in hem sluimert, tot ontplooiïng zal brengen, ze inschakelen, ze omzetten, niet voor zich zelf, doch om 's levens wil, ter wille van de menswording der ganse gemeenschap, wanneer iemand zó staat, dan wordt hij van jaar tot jaar steeds vrijer, steeds vrolijker, sterker, overmoediger, steeds zorgelozer, steeds meer onbevreesd, steeds behendiger, zekerder van de overwinning, steeds groter en heldhaftiger, wat er ook komen mag. Want het is immers totaal onverschillig, wat het leven hem brengt. Alles is een taak, waaraan hij zijn krachten tonen, waaraan hij groeien kan. Elke levenseis is een mogelijkheid, een stap vooruit te komen op het pad der menswording. Hoe moet de mensheid trouwens ook anders tot voleinding komen, dan op deze wijze, dat zoveel mogelijk mensen elke eis, die het leven hun stelt, gebruiken om in de ontwikkeling der mensheid een stap voorwaarts te doen! Zó alleen leven wij waarlijk voor het geheel.’ Tegen egocentriciteit en egoïsme gekeerd, geeft dit inzicht wel een individualisme weer. Door mènschen moet de menschheid leven. Nauw verband met zijn levensleer houdt zijn Godsleer. Van léér kan men eigenlijk in geen van beide gevallen spreken. Er is te denken aan levens- en Godsgetuigenis. God is voor Müller het leven, in zijn wezen gegrepen. God is de Kracht in het leven. God en Leven, God en Natuur zijn vrijwel identiek. Theoretisch zal men zijn beschouwingen eer pantheïstisch dan theïstisch kunnen achten. Echter is dit een theologisch te bepalen onderscheid, en Müller vertelt dat hij in een veertigjarig zoeken naar het Koninkrijk Gods zijn theologie, als hij die ooit bezeten heeft, geheel verloren heeft. Het is niet moeilijk een handvol uitspraken als een bloemlezing uit zijn geschriften | |
[pagina 440]
| |
aan te bieden, welke in ons indrukken wekken omtrent zijn geloofsvisie. ‘Ich empfehle Sie Gott. Oder dem Leben, das ist dasselbe’, een zeggen uit Ebermayer's boek. En uit andere geschriften, van hemzelf: ‘Gott ergreift uns nur im gegenwärtigen Augenblick’; ‘Die Gottheit ist wirksam im Lebendigen, aber nicht im Toten; sie ist im Werdenden und Sichverwandelnden, aber nicht im Gewordenen und Erstarrten’. In het laatste ligt een strekking, want dergelijke woorden richten zich tot menschen, die opgewekt worden om hun leven levend te maken. Daarin werken zij Gods werk in zich. Het komt ons voor, dat Müller's Godsprediking geheel en al God in verband met den mensch ziet, geenerlei kosmisch aspect heeft. De mensch, het komt er op aan dat deze op een menschwaardige wijze leeft. Hij kan op allerlei wijze het zijne bereiken, en Müller's individualisme is er verre van af om menschen in eenzelfde gareel te spannen; ieder moet juist den weg gaan dien hij zichzelf banen kan. Maar dit moet dan ook geschieden in een besef van overgave aan het Leven, aan God. Daarbij heeft men zichzelf nederig bereid te maken tot dienen van het leven. Dit is wellicht een der voortreffelijkste dingen van Müller's invloed te Elmau, dat hij de menschen stevig op hun eigen voeten zet, en dat hij hen afleert zichzelf belangrijk te vinden. Wederom uit Ebermayer een kenschetsing: ‘Klein sollen sie erst mal werden. Ganz klein. Das Niederste mit Leidenschaft tun, - das wird Sie vielleicht befreien von der grauenhaften Ichsucht Ihres Daseins. Sie drehen sich ja fortgesetzt um sich selbst. Sie leben ja nur nach innen, nur für sich. Geben Sie sich einen Ruck. Werfen Sie das Steuer herum. Vergessen Sie ein für allemal sich und Ihre Sorgen und Nöten, Ihren Ehrgeiz, Ihre Hoffnungen. Seien Sie endlich einmal nur für die anderen da. Schalten Sie sich aus. Und alles wird gut werden’. Nog een paar voorstellingen. ‘Was Gott mit Ihnen vorhat, weisz kein Mensch, am wenigsten wissen Sie selbst es. Aber so, wie Sie sich jetzt einstellen, so verbohrt und verzürnt, so kann das Schicksal - oder Gott - überhaupt nichts met Ihnen anfangen. So sind Sie absolut unbrauchbar, für alles’; ‘Die Feigheit der Menschen vor ihrem Schicksal ist grenzenlos’. | |
[pagina 441]
| |
Hoe staat het nu met de verwezenlijking dezer gedachten in het leven der bezoekers? Uiteraard valt daarvan niet veel te zeggen, omdat geestelijke invloeden niet direct meetbaar zijn. Dat velen geregeld terugkomen, is een bewijs dat menigeen telkens opnieuw den stimulans zoekt gelegen in het milieu van Elmau, bovenal uitgaande van Johannes Müller. Onderlinge gesprekken zullen helpen om hetgeen men gezamenlijk ondergaat bij elkander vast te hechten. Daarin is altijd de beteekenis gelegen van samenkomsten, conferenties, conventikelen. Dat deze en gene zich niet bevredigd gevoelt, en zegt niet terug te zullen komen, kan men te Elmau om zich heen hooren opmerken. Uiterlijk genomen is het leven der gasten in het slot gewoon; het lijkt meer op dat in een hotel dan in een klooster. Wie de avonden meemaakt in de feestzaal zal dat grif toegeven. Afgezien van nu en dan zeer waardevolle muziekavonden zijn drie avonden der week gewijd aan dans, waarbij de meer dan zeventig-jarige Müller de voordanser en ceremoniemeester is. Aldaar verschijnt hij in de gemakkelijke dracht van den Beierschen boer, met korte broek, bloote knieën, lichte kousen, gekleurd jasje over het hagelwitte overhemd. Die dracht is daar algemeen, in colbert of smoking kan men niet recht meedoen; spoedig zullen de nieuwelingen, die overdag beginnen in ski- of sportcostuum rond te loopen zich deze kleurige garderobe aanschaffen om 's avonds op het appèl te zijn. Er is geen fleuriger schouwspel denkbaar dan het dansen op Elmau. Er is daarover ook heel wat te doen bij degenen, die het nog van den buitenkant naderen: het lijkt niet-geestelijk vormend en licht modern-mondain. Toch hecht Müller groote waarde aan deze instelling, die feitelijk bij de kuur behoort, waaraan men zich aldaar onderwerpt. Want hij acht weinig dingen zoo zelf-bevrijdend, om los te komen van zichzelf en zijn muizenissen dan de luchtige rythmische dans. Maar dan moet het ook niet zijn de moderne jazz-foxtrott, ontaarding van een decadenten tijd, maar de ouderwetsche snelle bewegelijkheid van de wals. In een hevig tempo wordt de quadrille gedanst. En verder zijn er alleraardigste dansen, die vermoedelijk Beiersche of andere landelijke volksdansen zijn. De hotelier voert zijn troepen aan, waartoe behalve de gasten de Helferinnen behooren. Fluisterstemmen | |
[pagina 442]
| |
verkondigen, dat de heer Müller wel weet wat hij doet, en dat hij een dorado heeft geschapen voor jonge nog niet gehuwde mannen daar op dat kasteel, dat van alles tegelijk is, waar de aesthetica niet verwaarloosd is terwille van de ethica, en waar het leven in sprankelende veelzijdigheid de menschen opwekt om te leven. Echter dat alles, met een onmiskenbaar diepen ondergrond van denken en bedoelen. |
|