De koninginne van Hongaryen
(1746)–Anoniem De koninginne van Hongaryen– AuteursrechtvrijVoys: Op een tyd niet lang geleen.Luister na dit aerdig Liet,
Dat ik u hier zal gaen zingen,
't Is tot Amsterdam geschiet:
Van een Paap ik noem hem niet,
Die den Scheiten-duyvel goet,
Uit het Huis verdweinen doet,
Met 't Wy-water-Vat wilt weten,
Maer hy raekten zelfs bescheten:
Door Scheytpoeder wilt verstaen,
Hoort hoe hem dat is vergaen.
Doen aldaer een koopmans Zoon,
By een Dogter gink uit vryen,
Zy was jonk en daar toe schoon:
| |
[pagina 78]
| |
Hy heeft haar zijn Trou geboon,
En een korten tijd daer naar
Als hy 't Jawoort kreeg van haer:
Gink hy aen haer Ouders vragen,
Die hebben het toegeslagen,
Om te trouwen met malkaer,
Men maakt de Voorbruyloft klaar.
De genoode gasten daar:
Zaaten in het ront en dronken,
De Bruits Moeder en de Vaar,
Den een zoo wel als den aar:
En den Bruygom naast de Bruyt,
Maaken daar een groot geluyt,
Liet een scheet als een kartouwe:
Onder al de jonge Vrouwe:
Dat het klonk gelyk een snaar,
En sy lagten allegaar.
De Bruits-moeder en haar Vaar:
Toogen daar lustig aan 't schelden;
Op den Bruigom met rumoer:
Gaat van hier jou lompen boer?
Gy doet ons een groot affront,
Gaat van hier jou Vaagebont,
Zou ik u mijn Dogter geven,
Zulk een dag zult gy niet leven;
Daar op moest hy stappen heen,
En hy liep een Blaauwe scheen.
's Andrendaegs kwamp gy gegaan:
Langs der straaten met droefheden:
By de Brouwery de Zwaan,
Sprak hem een Oudt Besje aen;
Met haar oogen vol getreur,
Geef me een Aalmoes goe Sinjeur,
Besje sprak hy sonder sneeven:
Kont gy my goeden raat geven;
| |
[pagina 79]
| |
Dat ik kryg mijn Bruyt weerom:
'k Zal jou geven een Dukaton.
Besje sprak waer woont jou Bruyt,
En wat hebje haer misdreeven:
Dat uw Bruit daer scheyt weer uit;
Hy heeft Besje daer beduyt,
Dat hy om een Scheet of Wind,
Moest verlaten Maagd en Vrindt,
Besje die sprak zonder sneeven,
Ik zal u goeden raat geven:
Dat gy krygt uw Bruyt sertyn,
Eer een Maant ten eind zal zijn.
Besje sprak wilt morgen vroeg,
Door twee stuivers scheyt-poeder kopen:
Dan zoo hebje raet genoeg,
Van my want dat is mijn ploeg,
En als gy dit hebt gedaan:
Trekt dan bedelaars kleeren aen;
Gaat zoo naar uw Bruytjes Huise,
Sluypt zoo stil gelijk de Muise,
In haar kelder met een Zwier,
Steekt dat Poeder in het Bier.
Gaat dan maer gerust weerom:
Dat het niemant komt te weeten:
Hy gaf Besje daar in Zom;
Een Zilveren Dukaton!
Desen Bruygom was verblyt?
Dat dit Besje hadt gezeit,
Het wiert avond gy moet weten:
't Bruytje zou Drinken en Eeten;
Met haer Ouders by te gaar:
En den Tafel die stont klaar.
Als men 't Eeten had in 't Lyf!
Liet men daer op Tafel komen:
Een kan beste bier vier vyf;
| |
[pagina 80]
| |
Ellik dronk daer even styf:
Maer het leed geen half kwartier;
Of dat zoete Poeder bier,
Dat begon in 't Lijf te werken:
De Dogter scheet als een Verken;
Dat haer gat gink trut trut trut,
Gelyk als een stuk geschut.
De Vader sprak foey schaemt u wat:
En hy teeg zever aen 't scheyten;
Rompe de pomp zoo gink zijn gat:
En hy wist niet hoe hy 't hadt,
En de Moeder van gelijk,
Scheet zoo fijn gelijk Muzijk;
Trut trut trut en tran tran traly:
Puer als fijn en grove zaly,
En zy dagten alle gaar;
Dat een elk betoovert waer.
Doen zond men de Dienstmaagt voort:
Naer den Priester wilt bemerken,
Dat hy ook met goet accoort,
Moest komen zoo als t behoort:
Hy is daar na toegegaen:
Met zijn ordens kleding aan:
Men riep met eerbiedigheden,
Welkom hier wilt binnen treden,
En zy tapten met manier,
Hem een glas Scheit-poeder Bier.
Als hy neer geseten was,
Zoo wilt weten zy vertelden;
Aan den Pater op dat pas,
Wat haar wederbaaren was,
Maar elk woort dat Vader sprak:
Gink zijn gat al krak krak krak;
Heeroom lagten sonder minken,
Om dat scheyten en dat stinken,
| |
[pagina 81]
| |
Want zy scheeten alle gaar,
En haar gat gink als een snaar.
Heeroom kreeg zijn Water-vadt,
Om het scheyten te verdrijven,
En maakten de kwispel nat:
Hy heeft het alom bespat,
Paternosters en Gebeen,
Raapten Paater daar by een:
Om het scheyten te verdrijven,
Uit den Huys tot haer gerijven,
Vrienden luistert dog eens aan,
Hoe 't den Priester is vergaan.
Heeroom dronk weer lustig aan,
't Een glas Bier al op het ander,
Tot dat hy omtrent drie vaan
In zijn Ballek hadt gelaan,
Maar wat voelden hy ten lest:
Het Bier werkten als de pest,
Dat Heeroom 't net kon weerbouwe,
Deep zijn gat toe vol benouwe,
Dog de kragt van 't Poeder Bier,
Zal ik jou doen hooren hier.
Heeroom dan gelyk de rest;
Want zijn gat begon te rompele,
Scheet zijn Broek vol op het lest,
En hy stonk gelyk de rest,
't Is mijn leven niet gebeurt:
Dat mijn gadt soo kraakt en scheurt,
Sprak hy scheitende tot alle,
Liet van schrik zijn kwispel vallen,
En hy scheet ook alsoo seer;
stront liep lang zyn hielen neer.
Doen sprak hem den Heerschap aan,
Ik heb den Bruigom laast leede,
Om een scheet drie vier doen gaen,
| |
[pagina 82]
| |
Daar komt mijn die straf van daan,
Heeroom die sprak haalt hem hier
Laat hem Trouwen vol plaizier,
Met zijn Bruit in deugt en eere:
Ziet den Bruigom wiert die keere,
Ook op staande voet gehaelt;
En het Houwelyk wiert bepaalt.
Zoo kreeg desen Jonkman teer,
Door den raat van een Oudt Besje,
Daar zijn Liefste Bruitje weer:
Naar zijn lust ende begeer,
Doen gink 't spel ter degen aan,
Op zijn drukste wilt verstaan?
En de Bruilofts gasten trouwe,
scheeten allegaar als kartouwe:
Rompe de pomp en tuit, tuit, tuit,
Tot het Poeder-Bier was uit.
|
|