De koninginne van Hongaryen
(1746)–Anoniem De koninginne van Hongaryen– AuteursrechtvrijOp een aangename Voys.
EChoo, hoort myn droevig klagten,
Filis die aanhoort myn niet,
Moet ik dan van droefheyt smagten,
Moet ik sterven van verdriet?
Sal die onverwonne schoonheyt,
Altydt blyven even stuer?
Sal dat voortgaan na gewoonheyt?
Soo en leef ik niet een uer.
| |
[pagina 66]
| |
Lieve Schaapjes die ik weijde.
Aan den Teebis met joleijt,
Efwel moet ik van u scheijden,
Soekt een ander die u leyt,
Gy moet uwen Herder derven,
Ag! wat eenen harden stoot,
Het is tydt dat ik ga sterven,
Want myn hoop is nu de doot.
Evenwel moet ik met traane,
Eens beschreijen myn droefheyt,
Even als de Witte Swaane,
Voor haar doot zingt een droef leyt,
Ik sal daar niet veel om geeven,
Schoon myn kragt verlooren gaat,
Want ik moet verliesen ’t leeven,
Om een Minnaar die myn haat.
Liefje segt wat ik verdient heb,
Tegen sulken zoeten hert,
Ik die u zoo trouw bemint heb,
Ag myn hert dat berst van smert!
Hoe sult gy u Vyant pyne,
Als gy uwen Vrint soo plaagt,
Leeuwen souden beter scheijnen,
Want hy grooter liefde draagt.
Liefje segt wat ik verdient heb,
Dat ik sterven moet de doot,
Daar ik u so trouw bemint heb,
Is mijn misdaat dan soo groot?
Gaat gy Filis soekt een ander;
Die u meer bemint als ik,
Soekt een ander want Leander,
Die geeft zijnen laatste snik.
|
|