genoegen hier gekomen, om u de belooningen te schenken, die gij
verdiend hebt!’
Het kleine poppetje en Anne kregen ieder prijzen tot aanmoediging.
Klaartje en Louise ieder een prijs voor het lezen, het schrijven,
en voor gehoorzaamheid en vlijt.
Betsy en Charlotte een prijs voor orde en een prijs voor de
handwerken.
Marie een prijs bij uitnemendheid.
Toen vervolgde Hare Majesteit:
‘Wij verklaren, als koningin der poppen, dat wij onze kroon
en onzen titel gaarne willen afstaan, om aan het lieve gezelschap,
dat hier tegenwoordig is, te mogen toebehooren, en aan jufvrouw
Marie inzonderheid!’
Een daverend gejuich en handengeklap, waaraan geen einde
scheen te komen, liet zich daarop hooren.
Toen de opschudding, die de woorden der koningin hadden te
weeg gebragt, eenigszins was bedaard, zag men Jan Klaassen te midden
van het gezelschap verschijnen. Daar stond hij met doordringende
oogen iedereen aan te kijken, terwijl hij zijne regter hand op het hart
legde. Hij groette eerbiedig en zeide:
‘Rouic, ouic, ic!... Ik had niet gedacht, mij in uw midden te
zullen bevinden, lieve meisjes! Men heeft mij altijd gezegd, dat de
Jan Klaassens zeer ondeugend zijn en ik geloofde het ook; want ik
gevoelde mij altijd regt gelukkig, als ik klappen mogt uitdeelen,
vooral aan slechte menschen! O, die kon ik nimmer hard genoeg
naar mijn zin raken! Maar nu ik mij in uw midden bevind, gevoel
ik, dat ik ook een hart bezit, omdat het goode, dat gij doet, mij treft!
Ik heb u lief, mijne kinderen!... Rouic, ouic, ic!... Indien gij nu
gaarne eens een mooi verhaaltje wilt hooren, kom dan maar bij Jan
Klaassen; die zal u met genoegen altijd iets vertellen, als ge ten
minste lust hebt om te luisteren!... Rouic, ouic, ic!’