Het tweede deel van de koddige olipodrigo
(1654)–Anoniem De koddige olipodrigo– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
[pagina 34]
| |
Wanneer ik u aanschouwen,, mach,
Mijn hart dat is verheugd.
2.[regelnummer]
Mits u veel schoone gaaven
Van God zijn toegeleid,
Die gy tracht hand te haven
In alle eerbaarheid,
Datmen, in al de Werelt,, niet
Een Maagd daar meê beperelt,, ziet,
Als u, o braave Meid!
3.[regelnummer]
Uw' schoonheid blijk ten eersten
Aan 't cierlijk blonde Haar,
Wiens lof men poogt, op 't zeersten,
Te maaken openbaar:
Mits yder hair een krulzel,, heeft,
Waar door het u een hulzel,, geeft,
Gestrengelt door malkaar.
| |
[pagina 35]
| |
4.[regelnummer]
Uw' Voorhooft zonder rimpel,
Rondom u jeugdig Breyn;
Niet redenloos noch zimpel,
Noch in gedaanten kleyn,
Vertoont u rijpe zinnen,, wijs,
Dies ik u, mijn Vriendinne,, prijs
Voorzichtig, kuys en reyn.
5.[regelnummer]
Uw' blauw' lazure Oogjes
Glinsteren als Robijn,
Recht in twee ronde boogjes,
Aan u vercierde Kruyn,
Wiens Kristalijne luyster,, klaar,
De Minnaars werpt in 't duister,, naar,
Bezingelt in dees thuyn.
6.[regelnummer]
Als zy de minne - vonkjes
Zich vesten in 't gewricht,
| |
[pagina 36]
| |
Door d'aangenaame lonkjes
Van 't lodderlijk gezicht,
Zoo dat Apollos gulde,, glans
Het glinst'ren nau kan dulden,, thans
Van 't held're luchtig licht.
7.[regelnummer]
Wiens flikkerende straalen
Ontslaan de nacht - Gordijn,
En doen twee Fakkels daalen,
Die Lievers lichters zijn.
In Bloempjes als Vrou Flora,, sticht,
Wiens glans niet voor Aurora,, swicht,
Noch Delius in schijn.
8.[regelnummer]
Uw' neuze, als een gevel
Van u verheven hoofd,
Werd, door verachtings nevel,
In geenen deel verdooft,
| |
[pagina 37]
| |
Getrokken door den vinger,, Godts,
Dat zy der Helden dwinger,, trots
Van krachten heeft berooft.
9.[regelnummer]
Uw' lieve bolle wangen,
Die, met een eerbaar schaamt,
Geduurig zijn bevangen,
't Geen wel een maagt betaamt;
Dewijl daar op twee roosjes,, staan,
Die steeds met roode bloosjes,, gaan,
Zijn 't schoonste Schoon genaamt.
10.[regelnummer]
Uw' aangenaame lipjes,
Als duynen om u mondt,
Gelijk twee harde klipjes
Voor d'Oceaanze grond,
Weêrstaan de brakke stroomen,, straf,
Dat zy niet varder komen,, af,
| |
[pagina 38]
| |
Als daar Neptunus stond.
11.[regelnummer]
Uw' wit yvoore Tanden
Staan effen, wel en vast,
Omzingelt met twee randen,
Wiens schoonheid immer wast;
Waar door den zoeten Nectar,, glijt,
Daar meê gy steeds een trekster,, zijt,
Die ons alzoo verrast.
12.[regelnummer]
Uw' Tonge vloeyt in 't praten,
Wiens reden ik ontfong,
Wanneer die, boven maten,
Een geestig deuntje zong;
Als gy een Godd'lijk deuntjen,, zingt,
Mijn hertje als een Aapjen,, springt,
Zoo jeugdig, en zoo jong.
| |
[pagina 39]
| |
13.[regelnummer]
Want ziet, uw' held're keeltje
Voortreft het Snaaren - spel,
Veel zoeter als een Veeltje
Die wel is op zijn stel;
Ja die gelijk een Cyter,, klinkt,
Waar by den schraale Krijter,, stinkt
Met zijn uitheems gerel.
14.[regelnummer]
O puik van alle Vrouwen!
O zuiver schoone Beelt!
Als w' u mogen aenschouwen,
Ons hert dat is verheugt;
Door 't kouten van het radde,, lidt,
Beslooten tusschen 't gladde,, wit,
Gy menig wondt en heelt.
15.[regelnummer]
Uw' kinn', doch met geen kloofjen,
Die is niet plomp noch grof,
| |
[pagina 40]
| |
Die u zeer jeugdig hoofjen
Verciert als 't eelste stof;
Diens wezen is zoo geestig,, wis,
Dat mijn vernuft te beestig,, is,
Om t' uyten half uw' lof.
16.[regelnummer]
Uw' blank' Albaste halsje
Voert gy, gelijk een Zwaan,
Zoo rustig op, en alsje
Uw' Rabat hebt afgedaan,
Zoo ziet men, door het witte,, vel,
De blaauwe Ad'ren zitten,, wel,
Als Juno by Diaan.
17.[regelnummer]
Uw' armen en uw' handen,
In alles wel gemaakt,
Doen my inwendig branden,
Als die 't gezicht genaakt,
| |
[pagina 41]
| |
Gevoegt in zulke schaakels,, net,
Wie zich aan deze taakels,, zet,
Zijn vryheid is geraakt.
18.[regelnummer]
Wat Lof zal ik u geven,
Dat u gelijken zal?
Geen Schilder geeft het leven,
d' Algever geeft het al,
Dat nimmer Brein besluiten,, kan,
Om 't Lof daar recht te uiten,, van.
In wijsheid is men mal.
B.V.I.
|
|