Het tweede deel van de koddige olipodrigo
(1654)–Anoniem De koddige olipodrigo– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 193]
| |
f193.
| |
[pagina 193]
| |
Op de voort-komste van den kloeken Hercules, uit Nazoos Metamorphosus Lib. 9.Toon: Puis qu'il faut quitér.HE-mels - Hart, Wer'lts-ziel, Ju-pijns oog,Ga naar voetnoot*
gy hebt eens uit u Stief-broêrs ka - ken:
| |
[pagina 194]
| |
door u Va-ders last van 't hoog uwe dag-vaart
snel, moeten sta - ke; Toen hy,, zich vry,,
ge-meen wou ma - ke, Met de schoon' Alcu-
meen'. ://: Schoolt gy dry dagen eer
| |
[pagina 195]
| |
je d'Aard-kloot weêr' om-scheen.
2
Een driedubb'le nacht was van nood',
Om een Alcides grof te teele;
Godt Jupijn geen streel-lust vlood,
Ja, scheen ook nimmer zat van streele,
Geen rust,, vol lust,, kon zich verveele.
Een Godheit stoofde, en blaakt', een Godheit stoofde en blaakt;
Want 's levens oorsprong was aan 't wit zijns wensch geraakt.
3.
Zullek lief gestreel ging eerst voor,
Eer dat de schoone Alkmena baarde,
Vrouw Lucin' sloeg gaâ de door,
| |
[pagina 196]
| |
Mits Junoos haat heur weê bezwaarde.
Een Meit,, ontleit,, die zich gebaarde
Als of zy was verlost. Straks toen Lucin' bewoog.
Alcid' quam voorts; ruim lang viermaal een elleboog.
D. Questiers.
|
|