Den koddigen opdisser. Deel 1
(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
Dan gaet sy met Mars sijn boeltjes heen klincken,
Een Cupidootje kleyn is dat se draeght.
3. Hoe trots treet sy na Acteons gilde,
Als hy op seven maenden siet sijn Soon,
Die met sijn boogh en pijltje in 't wilde,
Sijn Vaertjes kroont met eenen harten kroon.
4. Isset niet beter alleenigh te leven,
Als sorgh te dragen voor dit ongeval?
't Is waer het paren staet ons geschreven,
Maer sulcken paer en dunckt my veel te mal.
5. Doch een geluck staet hem te verwachten,
Dat is, hy krijght wel haest een groot geflacht;
Voor al sijn Swagers die dagen en naghten
Sijn wooningh bewaren voor der dieven kraght.
6. Des daeghs heeft hy gewis een goet teeren,
Dat sijn Beminde in de nacht verdient;
| |
[pagina 171]
| |
Dan gaet het Oom Goos wederom verteeren
Met een Compeer of men een ander vrient.
7. Siet men het dagelijcks niet gebeuren
Van yder Man, die sijn Wijf valt al te swack?
Voor mijn, ick kanse seer wel bespeuren
Die Hoorens dragen, 't is een lastigh pack.
8. Ick sou veel liever een kannetje klooven,
Als al mijn jeught te sluyten met de meyt,
Dan sal men so light mijn vryheyt niet looven,
Die anders soeckt, het is maer dulligheyt.
't Gebeurt wel. |
|