Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Liefde is veranderlijck. Stem: O schoonste Amarille. 1. ICk mach niet langer soo klagen of zuchten, Want al mijn quijnen dat is doch om niet; Filis die acht het voor enckele kluchten, En hy kan lagchen in al mijn verdriet. 2. Maar Filis al uwe voncken en loncken, Ick weet die hebben op my geen meer macht; Ick was voor desen van liefde wat droncken, Doch ick heb my nu al beter bedacht. 3. Waar is de minne-Godt? laat hy sijn boogen Spannen, en schieten my pijlen nae 't hert; 'k Laat my belagchen, soo hy niet bedroogen En van my selfs belagchen en werdt. [pagina 117] [p. 117] 4. Ick achte voor desen u als een Godinne, Philis ick gaf u mijn sinnen en hert; Maar het is sotheyt langh te beminnen, Daarmen veracht en niet weer bemind werdt. 5. Is 'er een trage en wat ongenegen, d' Ander is grager en vast'er weer na: Daarom mijn Filis staat liefde u tegen, Zoo is het best dat ick wandelen gae. 6. Daar zijn meer Juffers als Kloosters en Kercken, Filis 't en komt'er noch soo niet op aan; Daar is geen meysje dat sal kunnen wercken, Dat ick sal quijnend in liefde vergaan. 7. Adieu dan Liefde en sotte gedachten; Adieu dan Philis, ick heb u bemind; Gy kondt'er een die 't u behaagt verwachten, Ick soeck'er een die my weder bemindt. Vorige Volgende