Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Vrage ende Antwoort. Vrage RAad wie de Roemer past, en alderbest gelijckt? Antw: De Kermis, daarse Ioncker Kermis heeft ge-yckt. V. En drinckt hy dan geen glas of't moet sijn pegel hebben? A. Syn peyl dat is de grond, 't is vloedt en stadigh ebben. V. Maar is dees vroome ziel oyt droncken wel geweest? A. Een weynigh wel verheught, sijn schoen past op de leest. V. Hoe meenigen Roemer sou die mensch vvel dagelijcks drincken? A. Hoe veel? Soo veel als vvel een schencker soude schincken. V. Maar klaagt dees lieve man oock nimmer in sijn borst? A. Hoe sou hy klagen? Neen: Hy klaagt van grooten dorst. V. By 't drincken van de wyn heeft hy daar vreugde onder? A. Somtyts, hy buldert oock som wylen als een donder! V. Noemt my eens hoe veel dat hy smorgens heeft van doen? [pagina 76] [p. 76] A. Drie kannen en een pint gemeenlick voor de noen. V. Hoe veele 's avonds eer hy hem begeeft tot rusten? A. Syn buyck is onverzaad, altyd hy meerder lusten: V. Zoo set sijn lichaam niet in eenigh deel sijn maat? A. Hy seyd gemeenlick dat geen drincken hem en schaad. V. Zoo drinckt hy 's jaars al veel, hoe vele soud gy ramen? A. Vier Oxhoofden op 't minst, gemeynelick noch twee aamen. V. Maar kan soo veele wyn verswelgen noch dit lijf? A. Hy heeft in 't drincken lust, het is sijn tyd-verdrijf. V. Hoe langh sal met die quant dit vroolick leven duuren? A. Na ooghmerck, noch een wyl, maar sal 't in 't lest besuuren. V. En lijd sijn drooge keel des nachts geen groote nood? A. Des nachts slaat hy een kan van drie, vier vaanen doodt. V. Zoo is hier dan geen kans dat sulcx hem sal begeven? [pagina 77] [p. 77] A. Neen, soo hy wyn verlaat, soo is gedaan sijn leven. V. En is die man vol lust, noyt sieck van wyn geweest? A. Sijn meeste seggen is 't woord: Item het geneest; V. 'T hayr van dien hond gebruykt, kan al die smert versoeten? A. Hy vind geen beter raad dan Bachus weer te groeten: V. Sijn mond die wachter na, sijn darmen zyn 't gewend? A. 't Is wonder dat hy, kend u selven, niet en kend. V. Maar als hy komt dan 't huys, moet hy geen knorren hooren? A. Niet aars, als waarje dood, 't fatsoen waar maar verlooren, V. En brengt dit drincken (by sijn wyf) geen onrust in? A. Hy krijgt een dun biers mam van sijn beminde min. V. Dat 's soeter als of hy als and're kregen slagen. A. Syn vrou komt hem te moet, 't is eerlick te verdragen: V. En even word hy staagh soo tot den dranck geparst? A. Een kruyck die gaat soo langh te water dat sy barst. [pagina 78] [p. 78] V. Soo sal 't oock met hem gaan, souw ick voor vast betrouwen? A. Ick vrees de nae-smart sal sijn vvyn-vrucht noch berouwen. V. Maar heeft dat Ionckers hart sijn zacken steets vol geld? A. Het blyckt, ver mist sijn beurs is altyd wel gestelt. V. Is 't soo? soo moogh met reen hy Ioncker Kermis heeten! A. Syn Van en sal by ons hier nimmermeer zyn vergeeten. V. Hy is dien Baas die in de plaats van Bacchus dient. A. Waar Bacchus doodt, daar waar een Bacchus weer gebooren? V. Nu antwoord ick niet meer, 'k moght Ioncker licht verstooren. Escripsi. Vorige Volgende