Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] [Kom soete Duyfje sonder gal] Stem: Ik liep lestmaal een blauwe scheen. 1. KOm soete Duyfje sonder gal Hoort eens wat ick u seggen sal: Mijn Engel hoort, een enckel woord Mijn smoddermuyl, mijn schaapje, En ick geloof niet, dat gy doof zijt, Soete kind of slaapje. 2. Ick heb jou nou soo langh gevryt, En 't schynt gy evenwel noch zyt Noch niet te vreen, op myn gebeen Een klagh Request te schryven; 't Goed appostil, maar die niet wil, Die moet'et laten blyven. 3. Men vindt'er meer van uws gelijck, Niet al te goelick ofte rijck: [pagina 63] [p. 63] Niet al te vys, te boos te wys, Maar soo wat tusschen beyen: En daarom siet, begeerje's niet, Wy zyn seer licht te scheyen. 4. Adieu ick wens u niet veel quaats; Doch wel een ander in myn plaats, Soo rijck soo soet, soo mooy soo goed, Dat hy u mach behagen; Maar een als ick of mijns gelijck, En hoeven 't niet te vragen. Le Lievre. Vorige Volgende