Den vermakelycken opdisser. Deel 2(1677)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] 't Vrypostig' Schoenlappertjen. Toon: Cupido was mijn Admirael, &c. EEn Meysje op de Koninghs gracht, Vergeet haar Maagde-pligt, En heeft haar op het woordt gebracht, Dat sy haar keursje licht. En 't roosje laet gebruycken, Van een Schoenlappers knecht, Het is seer quaet, te ruycken, Wie garen onderlegt. 2. Wanneer haar Meester en sijn Vrouw, Te bedden sijn gegaan; [pagina 132] [p. 132] So vliegt het Kauwtje uyt de Kouw, De Kelder-deur staet aen; De Schoedroes komt haer groete, En zijt mijn Engelin? Sou ick wel eensjes moeten U Kelder treden in? 3. Ja Lief (seyt zy); maer op dees stee, En kan het niet geschien: Dan (Seyt hy) dat 's mijn meeningh mee? Ligt soud'ons ymant sien, Laet ons wat verder wandelen, Daer is sy me te vreen; 't Is wonder wat sy handelen, Wanneer sy sijn alleen. 4. Als 't nachje voor Aurora schuylt. [pagina 133] [p. 133] Dan scheyt dit lieve paar, Ik wensch' haar Buikje wert gebuylt; En dat sy binnet 't Jaar Het loon krijght van haer jaghten, En dat een yder siet, Wat Meysje dat de Nachten, Min als de dagh verdriet. Vorige Volgende