Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel
(1888)–Anoniem Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel– Auteursrecht onbekend
[pagina II]
| |||||||||||||||
[Inleiding]Alexander's zoon, met toestemming zijner kinderen Johannes en Jordaan, aan de begijnen eenen gracht, welke tusschen de beide eigendommen doorliepGa naar voetnoot(1). Toen nu ook, omstreeks denzelfden tijd, de Lieve was gegraven (octrooi van 20 October 1251), kon het slot eenige jaren later worden beschreven als zijnde: ‘'t goed dat men heet Sanderswalle bachten 's gravensteen, streckende toten hove van sente Lisbetten, beeden (sic) beenside der Lieven ende bander side der Lieven.’ Op de genoemde wijze had dit goed zijn naam ontleend aan Alexander of ser Sander Boudewijnszoon en diens nakomelingen, die naar hem den naam ser Sanders bleven voeren. Nadat ten jare 1323 ‘Sanderswal’ het eigendom was geworden van meerdere leden dier familie, werd het goed afgestaan aan Simoen van Mirabeel of de Mirabello, beter bekend onder den naam van Simoen van Hale. Het geslacht van Simoen was afkomstig uit Lombardië. De Mirabeels waren geldhandelaars of bankiersGa naar voetnoot(2), die zich door hunne rijkdommen een groot gezag hadden weten te verwerven. Zij kochten achtereenvolgens verscheidene | |||||||||||||||
[pagina III]
| |||||||||||||||
heerlijkheden, onder andere die van Perwez en van HalenGa naar voetnoot(1). Simoen van Mirabeel was zoon van Jan, ‘rentemeester van Brabant,’ en bekleedde het hooge ambt van ontvanger van Vlaanderen. Hij huwde in tweeden echt Elisabeth (of Isabella) van LierdeGa naar voetnoot(2), onechte dochter van Lodewijk van Nevers en natuurlijke zuster van den graaf van Vlaanderen, in de geschiedenis ook bekend onder den naam van Lodewijk van Nevers. Tijdens de regeering van dezen vorst nam hij deel aan vele belangrijke handelingen, zoowel in Vlaanderen en in Brabant als in den vreemde, voornamelijk in EnglandGa naar voetnoot(3). Zijn zegel is te vinden onder de zegels der edellieden die, namens den graaf het tractaat bezegelden, hetwelk den 3en December 1339 te Gent, werd gesloten tusschen den hertog en de steden van Brabant ter eener, en den graaf en de steden van Vlaanderen ter andere zijde. Toen Eduard III zich den titel van koning van Frankrijk toeëigende, waren Simoen van Hale en Jacob van Artevelde hem daarbij behulpzaam (1339 en 1340)Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||
[pagina IV]
| |||||||||||||||
Omstreeks dien zelfden tijd komt Simoen voor als ruwaard van Vlaanderen of plaatsvervangerGa naar voetnoot(1) van den graaf. Men vindt hem voor het eerst als dusdanig aangeduid op het randschrift van zijn zegel in het zooeven vermelde verbond van den 3en December 1339: - S' FLANDRIE: REVWARDI: PER: COMMVNEM: PATRIAM: ORDINATI. - Dit zegel dient ook, nevens dat van den hertog van Brabant, om de beide stukken perkament te vereenigen, waaruit het charter bestaatGa naar voetnoot(2). Het schijnt zeker te zijn, dat Simoen op een onregelmatige wijze tot de waardigheid van ruwaard werd geroepenGa naar voetnoot(3). Inderdaad in de acte gegeven te Kortrijk den 7en October 1340, waarbij Lodewijk van Nevers, in tegenwoordigheid van de afgevaardigden van Gent, Brugge en Yperen, vergiffenis schonk aan de Vlamingen voor de beleedigingen hem aangedaan, keurde hij terzelfder gele- | |||||||||||||||
[pagina V]
| |||||||||||||||
genheid goed alles wat door Simoen in hoedanigheid van ruwaard was verrichtGa naar voetnoot(1). Hoe het ook zij, eenige maanden na die goedkeuring, den 10en Maart 1341 (n. st.), maakte Lodewijk kenbaar, dat Simoen van Hale en Isabella, zijne gezelnede, voor hem gekomen waren om te verklaren dat zij het voornemen hadden, hunne woning tot een klooster in te richten, en dat zij dit klooster tevens wilden beschenken met eene dotatie van 600 pond parisis. De graaf gaf zijne toestemming aan de stichting ‘merckende de vermeeringhe van der goddeliken officie, den dienst van Gode, de groote devocie ende affectie van onsen vorseiden ruddere ende sinen wive, onse zustre; ende sy ons ghepresenteert hebben, dat in al de weldaden die mer doen sal talle daghen ons vader ter goeder memorien miin heere Lodewyc, grave van Nevers, wy, onse gheminde gheselnede Mergriete, dochter des conincx van Vranckerike ende Lodewyc, onse sone, sullen wesen deelachtichGa naar voetnoot(2).’ - Hij voegde er bij: ‘behouden alleenlic tonswaert ende ghereserveert de bewaernesse van den vorseiden huus ende van den vorseiden religieusen, dwelke wy beloven te bescuddene ende te bewaerne, als prince van den lande, in alle redelike zaken.’ Het was dus niet zonder reden dat de kloosterlingen | |||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||
later hun gesticht ‘eene princelicke fondatie’ noemden. De gift, die zou worden beschouwd als te zijn van onwaarde indien de echtgenooten kinderen kregenGa naar voetnoot(1), bestond in:
Op bevel van den graaf werden in dit zelfde jaar de wettelijkheden tot amortisatie van deze gift gedaan door | |||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||
den baljuw van Gent Hendrik Scoenjans, voor zooveel betrof de goederen die onder zijn beheer stonden, en door Jan van Huffelghem, baljuw van Aalst, ten aanzien van de tienden van Erembodeghem. Vervolgens werd de proost van Ste-Pharaïlde in de gezamenlijke goederen geërfd ten behoeve van het toekomstige klooster, hetwelk tot stand zou komen na den dood van een der stichters. De echtgenooten verbonden zich daarenboven voor schepenen (acte van 13 Augustus 1341) tot het betalen van eene ‘wettelijke payne’ van 500 pond parisis, in het geval dat deze beschikkingen niet zouden worden nagekomen, welke som zou worden verdeeld tusschen den bisschop van Doornik, den vorst en de stad Gent. Door een bulle van den 4en Juli 1343 bekrachtigde Clemens VI de stichting in het voornoemde slot van een vrouwenklooster, met kerk, kerkhof, refter en alle andere benoodigde plaatsen. De religieusen zullen God dienen onder den regel van den heiligen Augustinus. In zijn testament, gedagteekend van den 15en Januari 1346, bevestigde Simoen zijne stichting, en schatte hij het gegeven inkomen op 800 pond parisis. Simoen van Mirabeel stierf (occisus fuit)Ga naar voetnoot(1) den 9e Mei 1346, eenige maanden na Jacob van Artevelde, en werd begraven in de kerk van Ste-Pharaïlde. Na zijnen dood hielden zich de uitvoerders van het testament onledig met het aankoopen van goederen ‘ten religieusen behoef van der stede ten Walle, gheordineerd in de eere van sente Baerbelen.’ Renten werden o.a. bezet op het goed | |||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||
MalperteusGa naar voetnoot(1) te Destelbergen. Eene kapel werd gebouwd, en eene plaats aangewezen voor een klein kerkhofGa naar voetnoot(2). De kapel werd in 1349 gewijd door den bisschop David de Janua, ingevolge brieven van Joannes Pratanus, bisschop van Doornik. In den beginne had het nieuwe klooster te worstelen met vele moeilijkheden. Ter nauwernood was Simoen ten grave, toen eenige erfgenamen, of lieden die er zich voor uitgaven, zich in het bezit zijner goederen trachtten te stellen, en de uitvoering van zijnen laatsten wil zochten te beletten, door middel van het wereldlijk gezag. - Geschillen tusschen de uitvoerders van het testament en Elisabeth, weduwe van Simoen, werden gevonnisd en vereffend in de jaren 1350 en 1351. Van ergeren aard voor het bestaan van het klooster waren de eischen van den jongen vorst Lodewijk van Male, die beslag had gelegd op al de door Simoen nagelatene goederen, bewerende dat Simoen geene rekenschap had gegeven van zijne handelingen als ruwaard van Vlaanderen. Eene overeenkomst dienaangaande werd gesloten met de erfgenamen van Simoen, bij acte gedagteekend 25 September 1349. In zijne brieven van bevestiging, gegeven te Kortrijk den 27 September 1349, verklaarde de graaf dat hij voor zich en zijne opvolgers het eigendom behield van het huis ten Walle: la maison de le Walle, à laquelle nous avons desia mis nostre main. Vier dagen later, den 1en October, benoemde Lodewijk | |||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||
zijn maarschalk Joannes TenkeGa naar voetnoot(1) tot bewaker van het Hof, en bij acte van den 1en December 1349 verleende hij hem als zoodanig eene wedde van 5 stuivers parisis daags, zijn leven lang. Intusschen was de graaf nog niet in het wettig bezit van ‘Sanderswal’, welk goed moest worden ingericht tot een ‘godshuus van religioene,’ met dit voorbehoud, dat Elisabeth haar leven lang daarvan de helft - en zelfs het schoonste deelGa naar voetnoot(2) - zou blijven genieten. Hij gaf derhalve ‘clarlikere’ te kennen aan zijne ‘gheminde moeye’ en aan haren tweeden echtgenoot, Arnoud van Heurle, heer van RummenGa naar voetnoot(3), dat hij de hand had gelegd op al hunne bezittingen in het land ‘om ghebrec van rekeninghen van den groten goeden dat heer Symoen van Hale, eerste man van onser vorseide moeyen, hief ende ontfinc als hi rewaert van Vlaenderen was, ghelyc sleyscatGa naar voetnoot(4) van onser munte ende vele van onsen renten ende exploiten.’ Hij liet echter weten dat hij, op verzoek van zijn neef Hendrik van Vlaanderen, afzag van zijne ‘calaengen ende saisinen,’ behoudens zekere voorwaarden, waaronder vooral behoorde het afstaan van het recht dat zijne moei mocht kunnen doen gelden op het goed ten Walle | |||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||
(6 Mei 1353). Dit verdrag werd bevestigd door brieven van Elisabeth en Arnoud, gedagteekend den 8en Mei 1353. Desniettegenstaande werden geene maatregelen genomen tot verplaatsing der geestelijke stichting, en wij zien dat, tot in de maand September 1356, de uitvoerders van den uitersten wil niet ophouden gronden en renten te koopen ‘ten cloestere behouf van sente Barbele ten Walle.’ Om een einde aan dien toestand te maken, kochten, ten jare 1359, de abten van St-Pieters en St-Baafs, met toestemming van den vorst, het huis of de stede van den Briele met toebehooren, ‘om te fondeerne daer eenen cloester van nonnen over de ziele van here Simoen van Hale, die tgoet daer toe ghegheven heeftGa naar voetnoot(1),’ en de graaf deed vervolgens eene bulle ‘impetreren te groten costeGa naar voetnoot(2).’ In deze bulle, gedagteekend 6 April 1362, erkende paus Innocentius VI dat er vele beletselen bestonden tegen de afdoening der inrichting van het klooster. Hieronder rekenden inzonderheid de aansprakenGa naar voetnoot(3) op het goed en gebrek aan geld, aangezien Elisabeth gerechtigd was de helft van de opbrengst der goederen die voor de stichting bestemd waren in ontvangst te nemen. Hij gelastte dus de abten van St-Pieters en St-Baafs het slot aan den vorst af te staan, niettegenstaande daarin zestien jaar vroeger, ingevolge brieven van Clemens VI, een vrouwenklooster werd gesticht, met kapel en kerkhof. Tevens werd in de bulle bepaald, dat deze afstand zou geschieden tegen eene behoorlijke vergoeding en de stichting van een collegie | |||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||
van kanunniken in de St-Michielskerk, en nadat voldaan zou zijn aan zekere voorwaarden, waaronder het ten eeuwigen dage onderhouden van een kapellaan en een klerk in de voornoemde kapel, en het bouwen van het klooster op eene andere plaats. In de pauselijke brieven wordt tevens gezegd, dat de graaf het hof ten Walle verlangde te bezitten omdat dit hem zeer nuttig kon zijn, en omdat het meer geschikt was om te dienen als versterkt kasteel, ad castrum pro regimine villae, dan tot klooster. Lodewijk, die in Frankrijk had geleefd, vond waarschijnlijk het oude en sombere Gravensteen onbewoonbaarGa naar voetnoot(1), en gaf de voorkeur aan het verblijf in een aangenaam ingericht paleisGa naar voetnoot(2), waarin hij echter tevens in | |||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||
veiligheid moest kunnen zijn, aangezien hij redenen genoeg had om de Gentenaars te wantrouwen. Aan die beide eischen voldeed het slot van Simoen, dat met zijne onderhoorigheden door grachten en muren was ingesloten, uitstekend. Paus Innocentius VI nog voor de uitvoering van zijn bevel overleden zijnde, zond paus Urbanus V brieven van bevestiging, gedagteekend uit Avignon den 29en Augustus 1363, aan den bisschop van Doornik, Philippus d'Arbois, aan Johannes Pitthem, abt van St-Pieters, en aan Johannes Defayta, abt van St-Baafs. Maar aangezien zijne herderlijke bezigheden den bisschop verhinderden zich persoonlijk daarmede bezig te houden, belastte deze zijne medegenoten met de uitvoering. Elisabeth, hare man Arnoud van Rummen, en de andere belanghebbenden werden voor de eerste maal gedagvaard tegen den 9en December 1363, en voor de tweede maal tegen den 4en Februari van het volgende jaar, om te verschijnen in de kerk van St-Jans, ten einde het onderzoek aan te hooren. Geen der gedagvaarden op de vastgestelde dagen verschenen zijnde, deed de graaf aan de abten verzoeken, te willen overgaan tot de verdere uitvoering van den last begrepen in de apostolische brieven, aan welk verzoek deze echter niet konden voldoen, aangezien de afstand van het goed moest worden voorafgegaan door de voldoening van de daarvoor bepaalde vergoedingGa naar voetnoot(1). Eerst in 1368 voldeed Lodewijk aan deze voorwaarde. De vergoeding bestond in 200 pond parisis, vlaamsche munt, jaarlijksch en eeuwig inkomen, waarvan 100 pond | |||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||
op de ontvangst van Dendermonde en het overige op den tol van Rupelmonde, en, daarenboven, op den tol van Thielt 50 pond, voor de stichting van twee kapellanerijen en eene kosterij in de kapel van het hof ten Walle. Nadat op deze wijze aan alle voorwaarden was voldaan, wezen de abten aan den graaf en aan zijne opvolgers ten eeuwigen dage toe ‘'t hof ende 't huus ten Walle met al datter toebehoort, begrepen binnen meure (sic) ende metten meerschen gaande toter Lieve, dat wilen her Symoen van Hale ende vrauwe Lizebette, syn wyf, ordineerden eene abdie te zine van beslotenen vrauwenGa naar voetnoot(1).’ De ‘stede’ waarin het klooster zou worden ingericht, dat, ingevolge de aan den graaf gestelde voorwaarden, de stichting van Simoen moest vervangen, was gelegen aan de noordzijde van de plaats genaamd den Groenen Briel en bestond uit twee leenen, gehouden van den kastelein van Gent: ‘huus van den Briele van Ghend metter cingulen ende metter walgracht ende metter mersch diere omtrent leecht, ende met twee ende dertich ponden ende tien scellinghen parisis ende vijftigh capoenen tsjaersGa naar voetnoot(2).’ Marie van den Briele, gezelnede van Everdey de Jonghe en dochter van Simoen van den Briele, verkocht dit goed in 1335 aan Philip Vilain, heer van St-Jan-ten-Steene. Deze bezat het nog ten jare 1359, toen het, zooals wij hebben gezien, aangekocht werd door de abten van St-Pieters en St-Baafs. Bij brieven van den 17en Augustus 1369 deed de kastelein | |||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||
afstand van zijne rechten op de stede ten Briele, en den 29en van dezelfde maand machtigde Lodewijk den baljuw eenige personen daarin te erven, ten behoeve van hen ‘die daerin gecleet ende ghestelt zullen wesen.’ Vervolgens amortiseerden de abten het goed voortaan vrij van alle lasten, en bouwden daarop eene geschikte kapel, ter eere Gods, Zijner Moeder en van alle Heiligen, inzonderheid Ste-Margareta, maagd en martelares. De omvang dezer kapel was 50 voet in de lengte, op 16 in de breedte. Tot priorin van het nieuwe gesticht werd aangesteld zuster Beatrix Vlamincx, van het klooster van Blijenberg te Mechelen (18 October 1370), en het werd bevolkt met eenige religieusen en jonge dochters, die den Heer dienen zouden onder den regel en in het kleed van den H. Augustinus, alhier gezegd van St-Victor. Den 1en December 1372, dus zes en twintig jaren na Simoens dood, gaf de bisschop van Doornik zijne volkomene bekrachtiging, en verhief hij tevens de priorij tot abdij, aangezien het getal religieusen (dertien, waaronder de priorin) volledig was, en hare inkomsten, ook voor de toekomst derwijze verzekerd waren dat zij zich behoorlijk zouden kunnen onderhouden. In het vervolg zou de nieuwe abdis gekozen worden door de religieusen, alle rechten van den bisschop voorbehouden.
In de kronijk van den Groenen Briel en in de door ons daarbij gevoegde aanmerkingen zal men nadere bijzonderheden vinden betreffende de lotgevallen van dit klooster en de abdissen die het bestuurdenGa naar voetnoot(1). Zeer naif opgesteld | |||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||
door een religieuse, in het begin der XVIIe eeuw, behelst deze kronijk tevens de vermelding van verscheidene zeer lezenswaardige feiten en geschiedenissen in onze stad voorgevallen, onder andere de vlucht van de kloosterlingen uit Gent in de XVIe eeuw, en een bezoek van de aartshertogen Albert en Isabelle ten jare 1624. Het St-Margareta-, Victorinen- of Nieuwe klooster ten Groenen Briele werd opgeheven door de wet van 15 fructidor IVe jaar der Republiek. De stukken welke betrekking hebben op het monasterium, zijn thans verspreid in verschillende archieven. Het grootste gedeelte der oorkonden berust in het stedelijk archief van Gent. Andere stukken worden bewaard in het archief van het bisdom, terwijl een deel der registers te vinden is in het Staatsarchief van Oost-VlaanderenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||
Enkele charters betreffende ‘Sanderswal’ berustten te Rijsel tot den 17n Maart 1770, wanneer die, ingevolge het tractaat van den 16n Maart 1769 (met uitzondering der twee oudste) werden overgegeven aan den commissaris van de regeering der Nederlanden. In 1794 werden deze titels opgezonden naar het keizerlijk archief te Weenen, van waar ze, ten jare 1857, naar het rijksarchief van Brussel werden teruggezonden. In ons werk zal men tevens eenige uittreksels vinden uit het cartularium van Lodewijk van Male, uit de schepenboeken van Gent, uit de rekeningen betreffende de geestelijke goederen in de jaren 1579 en 1580, en uit eenige andere handschriften. |
|