Klioos kraam. Deel 2(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 346] [p. 346] Uitvaart Van den Eed'le Heer Cornelis Bikker, Heer van Swieten, Regeerend' Burgermeester, en Raadt t' Amsteldam. Aan des zelfs Zoone, Ionkr. GEERARD BIKKER. 'T Verslindend' Oorlogs-vuur is naauw geblust, En Mars noch pas geboeid aan staale banden: De fakkel van de Vreê, doet naauw'lijks branden Den Berg van Wapentuig, door 't Oorlog toegerust; Of men verneemt terstont weêr droef gerucht: Ach, ach! de Dood komt woên in Amstels Raden, En rept haar schicht, belust in bloedt te baden, Dwingt Gijsbrechts Stadt tot algemeen gezucht. Zy wringt een Hooft, een Vier-man in zijn borst, (O rouw! hoe aarz'len ons besturve Rijmen!) Met haar alquetsb're, en geveerde vlijmen, Noch vars, en laauw met Korvers bloedt bemorst. Van Zwieten, eed'le Parel aan ons Kroon, Hoe zitten u bedrukte Onder-zaten, Als vaderloos, van uw' voorzorg verlaten, Wijl dat uw' mondt nu Wet geeft, noch geboôn. Is kleen getraân bewijs van groote rouw? Ay Burgers! wilt dan overtoll'ger weenen, [pagina 347] [p. 347] Uw Heer is 't waardt. Ik sla de maat met stééne', Wie dankbaar is, deez' trant gezelschap houw. Wat mist de Nieuwe Burg van 't Recht, een stut! Die staâg aan d'oude schoorden zoo trouhartig, Een Burger-Heer, een van de Zesendartig, Welk met zijn Raadt was Landt, en Stadt tot nut. Wiens naam, vol roem, den aldereersten nacht (Na rust van 't wijze Hooft vol zilv're hairen) Deez'Stadt noch borg stont voor het trou bewaren, En hoede poorte, en wal, en diepe gracht. Al sleept de Doodt het eedel lijf na 't graf, Zijn groote naam, en lof zal eeuwig duren: De Deucht verduurt zelf graf, en stadt, en muren. De Tijdt en slijt geen weldoen immer af. Wat troost steldt onze hope, in droefheit, schóón? Een een'ge Zoon, waar in herleeft d'Heer Vader, Wiens lent, ons reê veel vrucht belooft te gader. Een wijs Heer stierf, en liet ons zulk een Zoon. D. Questiers. Vorige Volgende