Klioos kraam. Deel 2
(1657)–Anoniem Klioos kraam– AuteursrechtvrijSang.
HOe dus? hoe dommpelt ons Atheen
In schaterende vreugd-bazunen,
En kaetst de Galm in planck en steen,
In schelgeboude Marmerdunen?
Noch onlangs neurdemen het Graf
Van een der verresiende Mannen,
En klede heel de Stichtsche Staf
In treurich swart rontsom gespannen,
Nu klinckt de Zaal van juychen heet,
En schijnt te hupp'len door de stemmen.
Daar gants de Rijnsche jeugt, besweet
Van lof te brallen, niet kan temmen
Haar swangre Tong en volle moet.
| |
[pagina 326]
| |
Seg op, mijn Musa, kunt gy smooren
't Geen Rijn en Leck-stroom danssen doet,
En kitteld der Studenten ooren?
| |
Tegen-sang.O! 't is de wijdberoemde Naam,
O! 't is de VOET die 't HOOFT mach hieten,
Die sich d'Atheensche wijsheits kraam
Met spitze hersnen kon beschieten,
Hy Camt met een diep-fijne Cam
De Reën van Cam geswind en wacker,
En klooft de klamme rook met vlam
Gelijck het ploeg-staal kerft den Acker.
De domme Uyl broed Uylen uyt,
De Valck, de scherp-geoogde Valcken,
De Tulp stoot Tulpen uyt de kluyt,
De schelmsche Schalcken voeden Schalcken:
Maar deze VOET van sulken VOET
Afkomstich, baant sijn Broeders wegen,
Die Haters bloet en Nijders gloet
Klouckmoedich, bondich streven tegen.
| |
SangMaar hoe? vougt hem de Tabbaart? Neen.
Een Myrth-krans sou hem netter cieren,
Geen Roomsche Rok hoe trots gesneen
Kan Bruygoms zaal of bet-spond vieren.
Dit Voor hooft-fronssen lijckt te stuur,
Kan Venus Pallas winckbraeu lijden?
Die sachte Mock verdraagt geen zuur
En moet met zoete Zuycker strijden,
Dat Semel-siften plet de Trou:
De boucken knibblen met de doucken,
De gunsten van een tedre Vrou
| |
[pagina 327]
| |
Sijn in geen vijse blaan te soucken.
Des nagts te mijn'ren, en by daag
Te proppen 't hooft vol muse-nesten
Stort op de liefde plaag op plaag
En kan in d'Echte staat niet vesten.
| |
Tegen-sang.Ick dwaal: de min op wijs beleyt
Gegrondvest, baart veel dierder vrugten,
Als datze losse schroeven heyt
Die rijpe sinnen staan te dugten.
De Geest bewolckt, bedoft, bedut
Door 't wentelen van wijse boucken
Krijgt door de min een licht en stut,
Soo smaacken Broucken gunst van Doucken.
Een Weetniet die maar drinckt en eet,
En slaapt en waackt soo sonder reden,
Is inde Trou een drooge beet
Heel sonder vocht of nat te kneden.
Dit wist de rijkbeleefde VOET
Eer hy na WINSSEN heenen scheerde,
Die rijp van raat en wijs gemoet
Aan Pallas d'Echte min vereerde.
I. Oppervelt. |
|