Klioos kraam. Deel 2
(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij
[pagina 324]
| |
En toover-riem, en dert'le minne-vaan,
De poorten sijn hier voor u toe-geklonken:
Men vierd' hier 'tfeest van and're huwelijken,
Wiens knoop van kooper is, en nimmer slyt;
Dees Bruydegoms zijn Pallas toegewyt;
Wiens vreugt en glory noyt en zal beswijke,
Dit zijn Apolloos waerd' en liefste Soonen,
Die lang haar breyn op 't schranderst en op 't bitst,
Met puyk van kunst en wetenschap gespist,
Nu van hem krygen deze Lauwer-kroonen.
Deez' glory stond' haar voor geen gout te ruylen,
Wanneer die braav' en Koninklyke hand,
De Lauwren-kroon op hare kruynen plant
En secht: So raakt de konst aan nieuwe zuylen.
Apollo lagt, wanneer hy in haar wezen,
Meer in haar herssenen, den schrandren geest
Van Hippocraat en van Galenus leest,
Niet anders of zy waren bey' verrezen,
Een ander, zeyd hy plukt nu frisse roozen,
En lees de bloem, om datze bloost of ruykt,
Maer dezer geest, die tot in 't merreg duykt.
Weet artzeny daar van in kost'le doozen
Te zamelen, en past op blos noch blaaute:
Zo zendm' in ballingschap 't ellendig wee;
Stomp word de dood haar ysselijcke snee'
De koortze zieltoogt al, en geeut van flaaute.
Dat dan haar faam zig sprey door alle hoeken,
Men brom haar lof door 't aartrijk, wyd en ruym;
| |
[pagina 325]
| |
Zo loondmen die, dien slaap noch sagte pluym
Kon houden van het snuffelen der boeken.
L. Sanderus. |
|